De Nieuwe Taalgids. Jaargang 78
(1985)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |||||||
Maaike Hogenhout-MulderIn het Mnl. verhaal Renout van Montalbaen speelt het legendarische ros Beyart een belangrijke rol. De Heemskinderen hebben het aan het paard (en aan hun oom Malegijs) te danken dat zij hun strijd tegen Karel jarenlang kunnen volhouden. Het paard is eigendom van Renout, die het van zijn vader ten geschenke heeft gekregen nadat hij door hem tot ridder is geslagen.Ga naar voetnoot1 In de passage waarin deze schenking wordt verhaald, wordt meteen al gewag gemaakt van de bijzondere eigenschappen van het paard: het is zo sterk als negen andere paarden, het kan bijzonder snel lopen en het kan sprongen maken alsof het vliegt. Tevens wordt vermeld dat het dier een dromedaris als vader heeft. Deze mededeling omtrent Beyarts afstamming biedt wel een verklaring voor sommige van de bijzondere eigenschappen waarover Beyart beschikt, maar niet voor alle. Het vermogen om te kunnen ‘vliegen’ bijvoorbeeld is hiermee nog niet verklaard. Dat behoeft echter niet te bevreemden: het dier zal ook eigenschappen van de moeder hebben geërfd. Maar wie was de moeder? Bij welk dier heeft de dromedaris dit paard verwekt? De overgeleverde redacties van de Renout spreken niet over haar. Toch lijkt het me op grond van gegevens uit de tekst mogelijk te achterhalen welk dier als moeder van Beyart moet worden beschouwd. Ik wil zelfs nog iets verder gaan en aannemelijk trachten te maken dat de oorspronkelijke Mnl. Renout niet alleen de vader maar ook de moeder van het paard heeft genoemd. De versregels waarin zij ter sprake kwam, zijn naar mijn mening ten gevolge van een kopiistenfout uit de tekst verdwenen.
Wanneer Aymijn van zijn vrouw Aye heeft gehoord, dat hij de vader is van vier zonen, is hij bijzonder verheugd en hij wil ze meteen leren kennen. Vooral Renout, de jongste van het viertal, bevalt hem: deze lijkt op hemzelf, vindt de trotse vader. Hij besluit zijn kinderen nog dezelfde dag tot ridder te slaan. Bij deze gelegenheid spreekt hij zijn zonen een voor een toe. Hij draagt hun op een goed ridder te zijn en verklaart waarom hij hun geen goederen schenkt: die zullen ze zelf op de heidenen moeten veroveren. Als laatste is Renout aan de beurt. Deze is zo lang dat Aymijn op een bank moet staan om de voor hem geknield liggende Renout de ridderslag te kunnen geven. Daarna zegt hij tegen hem: ‘Reinout, stant op, ridder goet, ende hebt die moet van een espentijns want hi draecht carbonckel in sinen hoirnen, den seghe of vechtinge en verliest hi nemmermeer. Ic geve u allene, Reinout, Pierlepont Montagut ende Valkenstene: gil en selt niet laten sonder enich vermiden of toeven, gi sult altijt op de Turcken ende heiden vechten.’ | |||||||
[pagina 292]
| |||||||
Voor Renout maakt hij dus een uitzondering: hij schenkt hem drie burchten. Bovendien spoort hij hem aan zo dapper te zijn als de espentijn (eenhoorn), die in de strijd nooit het onderspit delft. Er worden vier mooie paarden gebracht. Renout krijgt een paard dat een voet groter is dan de andere drie, maar hiermee is hij niet tevreden: hij slaat het met één vuistslag dood. Het tweede paard, nog groter dan het vorige, ondergaat hetzelfde lot. Het derde paard zakt doormidden als Renout op zijn rug springt. Aymijn is geweldig trots op de kracht van zijn zoon en besluit hem nu het beste paard aan te bieden dat hij bezit: het ros Beyart. En op dit moment doet Renouts beroemde viervoeter zijn intrede in het verhaal. Er wordt niet verteld hoe Aymijn aan dit paard komt; we horen alleen dat het zich in een toren met dikke muren bevindt en dat geen mens het durft naderen. Er volgt een summiere beschrijving van het dier, zijn afkomst en zijn eigenschappen en daarna een uitvoerig verslag van Renouts pogingen om het paard de baas te worden. De overgeleverde fragmenten van de Mnl. berijmde redacties bevatten deze passage niet, zodat we voor de informatie over het dier zijn aangewezen op de Middelhoogduitse Reinolt, een vertaling in verzen van een verloren gegane Mnl. rijmtekst, de zeer beknopte Duitse prozatekst H en de Nederlandse en Duitse volksboeken.Ga naar voetnoot2 We gaan nu na wat er in deze redacties over het paard wordt meegedeeld met betrekking tot zijn afkomst (en geboorte), zijn uiterlijk en zijn eigenschappen. | |||||||
Beyarts afkomst en geboorte:Alle redacties zijn het erover eens dat Beyarts vader een dromedaris was. De Reinolt legt verband tussen de reusachtige kracht van het dier en de kracht van een dromedaris: 792[regelnummer]
Er hat die krafft alle gader
793[regelnummer]
als der drommedarius, sin vader.
Ook H noemt het vaderschap en de kracht in een adem: Ein dromedârius hâit it gewunnen ind hâit nuin ros craft.
De volksboeken vermelden wel de kracht van Beyart, maar brengen deze niet | |||||||
[pagina 293]
| |||||||
rechtstreeks met zijn vader in verband. Maar dat zal de lezers er niet van hebben weerhouden dit wel te doen. De Reinolt weet als enige redactie iets te vertellen over het tijdstip van de geboorte: 794[regelnummer]
Umb sante Johanns miße
795[regelnummer]
wart es geboren gewiß.
Het is mogelijk dat deze verzen later zijn toegevoegd om een verklaring te bieden voor de buitengewone eigenschappen van het paard. Sint Jansmis (24 juni) was namelijk de dag van het midzomerfeest met zijn vele folkloristische gebruiken en het volksgeloof nam aan dat mensen of dieren die op deze dag geboren waren, over bijzondere eigenschappen beschikten.Ga naar voetnoot3 We hebben echter geen aanwijzingen voor de veronderstelling dat deze verzen een latere uitbreiding zouden zijn en we gaan er daarom voorlopig vanuit dat dit gegeven omtrent Beyarts geboorte uit de oorspronkelijke Mnl. Renout afkomstig is. Wanneer het dier tijdens het midzomerfeest ter wereld is gekomen, moet de paring een aantal maanden eerder hebben plaatsgevonden. De dromedaris draagt 12 maanden (door Van Maerlant vermeld in Der naturen bloemeGa naar voetnoot4) en het is dus mogelijk dat het paard het vorige jaar met Sint Jan is verwekt. Daar hier echter van een kruising van een dromedaris met een ander dier sprake is, kan de dracht van deze bastaard ook korter of langer hebben geduurd. | |||||||
Beyarts uiterlijkGa naar voetnoot5:Alle Renout-redacties vermelden dat de huidskleur van het paard zwart is: swarz als ein râve zegt H, en ook in de Reinolt en het Duitse volksboek treffen we deze vergelijking aan. Deze zwarte huidskleur komt ook ter sprake in de passage waarin wordt beschreven dat Karel paarderennen uitschrijft met zijn kroon als inzet om zo het beste paard te kunnen kopen als geschenk voor Roeland. Wanneer de Heemskinderen en hun oom, de tovenaar Malegijs, dit vernemen, maakt Malegijs Beyart onherkenbaar | |||||||
[pagina 294]
| |||||||
om Renout de gelegenheid te geven aan de rennen mee te doen:Ga naar voetnoot6 Maeldegijs ginc terstont inden stal bi Beiaert ende smeerde Beiert also hem goet dochte ende mit sijnre const veranderde Beyert, de tevoren swart was als een raven, de wort over al sijn lijf so wit als snee van haer. (VbO, blz. 115). Wanneer Renout en zijn paard bij de poort van Parijs arriveren, heeft een van de wachters in de gaten wat er aan de hand is. Zodra hij echter zijn beschuldiging uitspreekt, wordt de man door Beyart gedood en de andere wachters zeggen meteen: Dat ors hevet recht gedaen want die knecht heeft hem belogen, want hoe soude dit Beyert mogen wesen. want Beyaert is pecswart als een raven ende dit ors is witter dan een snee van hare ende gedaente. (VbO, blz. 119) Er lijkt geen enkele reden om te twijfelen aan Beyarts zwarte huidskleur. Het is echter wel opmerkelijk dat een zwart paard de naam Beyart draagt. Het Mnl. woord bayaert is namelijk volgens het MNW (I, 525) de aanduiding voor een roodbruin paard, een vos, en komt in Mnl. teksten ook talloze malen in deze betekenis voor. De Franse Renaus, waaraan de Mnl. eigenaam zal zijn ontleend, lijkt een verklaring voor dit raadsel te bieden: in die tekst wordt namelijk niet gesproken over een zwarte huidskleur van baiart.Ga naar voetnoot7 Als bepalingen bij Beyart komen we daar tegen ‘uit ArragoN’, ‘uit Arabië’, ‘uit NoorwegeN’, en nog enkele algemeen bekende aanduidingen.Ga naar voetnoot8 Nu is het natuurlijk niet onmogelijk dat het paard in de verloren gegane versie van de Renaus die aan de Renout ten grondslag heeft gelegen,Ga naar voetnoot9 wel zwart is geweest, maar daarvoor hebben we | |||||||
[pagina 295]
| |||||||
geen concrete aanwijzingen.Ga naar voetnoot10 In de Renout valt de zwarte huidskleur niet over het hoofd te zien. In alle overgeleverde redacties is dit gegeven in de beschrijving van het paard opgenomen en ook verder in het verhaal blijkt het te zijn geïntegreerd. We zullen er daarom vanuit gaan dat de dichter van de oorspronkelijke Mnl. Renout Beyart zwart zal hebben opgeleverd. Of dit eigen vinding was of dat hij op dit punt een verloren gegane Franse Renaus-redactie heeft gevolgd, doet op dit moment verder niet ter zake. In H en in het Duitse volksboek wordt iets over het uiterlijk van Beyart gezegd dat mogelijk naar de moeder verwijst: het dier heeft geen manen. Het is echter niet zeker of dit gegeven uit het oorspronkelijke verhaal afkomstig is. In het door Overdiep uitgegeven volksboek is namelijk wel sprake van manen: Het was pickswart, manen ende al datter aen was. Daar H over het algemeen een weliswaar beknopte, maar desalniettemin een zeer betrouwbare weergave van het oorspronkelijke Renout-verhaal bevat,Ga naar voetnoot11 lijkt het toch de moeite waard dit punt (het ontbreken van manen) in gedachten te houden. De ogen van het paard zijn als die van een leeuw, aldus H en het Duitse volksboek. In de Reinolt is er sprake van een hoofd als een leeuw. Waarschijnlijk wordt hiermee de felle blik aangeduid. De resterende opmerkingen over het uiterlijk van Beyart hebben betrekking op zijn afmetingen: het paard is bijzonder groot en heel breed over de heupen. Concrete aanwijzingen voor de identificatie van de moeder bieden deze gegevens niet. Wel lijkt aannemelijk dat zij een niet al te zachtaardig wezen is geweest van royale afmetingen. | |||||||
Beyarts eigenschappen:Ik beperk me hier tot de eigenschappen die worden genoemd in de passage waarin Re- | |||||||
[pagina 296]
| |||||||
nout het dier ten geschenke krijgt.Ga naar voetnoot12 Om te beginnen wordt in alle redacties vermeld dat het dier bijzonder sterk is. De Reinolt volstaat met de opmerking: Er hat die krafft alle gader als der drommedarius, sin vader. De Duitse prozatekst H en de volksboeken geven iets nauwkeuriger aan hoe sterk het paard wel niet is en spreken van een kracht gelijk aan die van 9 of 10 andere paarden.Ga naar voetnoot13 Verder valt in alle redacties te lezen dat Beyart bijzonder snel kan lopen: ‘als een pijl uit een boog’ volgens H en het Duitse volksboek; ‘zo snel als een vogel vliegt’ volgens de Reinolt en de Ndl. volksboeken. Hoewel een dromedaris zich volgens Van Maerlant veel sneller voortbeweegt dan een kameel,Ga naar voetnoot14 lijkt de snelheid van een vliegende vogel toch wel wat erg veel voor een dromedaris. Het ziet er dan ook naar uit dat Beyart deze eigenschap van zijn moeder heeft geërfd. Als we de overgeleverde teksten mogen geloven, rent Beyart niet alleen alsof hij vliegt, maar vliegt hij ook werkelijk hele stukken: H volstaat met de opmerking dat zijn sprongen ungelueflichen grôis waren, de andere redacties geven de afstand aan van een van de eerste sprongen van het paard met Renout op zijn rug: Beiert was groet, starc ende snel ende droech Reinout over twe wide graften mit een spronc: elc graft was wel xl voet wijt (VbO, blz. 31), tachtig voet dus in totaal, d.w.z. ongeveer 25 meter. Dit soort prestaties wordt van de dromedaris niet vermeld en we mogen dan ook aannemen dat het paard ook ‘het vermogen om te vliegen’ van zijn moeder heeft meegekregen. Dan de allermerkwaardigste eigenschap, vermeld in de volksboeken: volgens Aymijn kan Beyart stenen doorbijten zoals de andere paarden hooi eten: ende hevet een vreselic gebijt want het bijt stenen ghelic ander orssen hoy biten. Waarschijnlijk is deze informatie uit de oorspronkelijke tekst afkomstig. Het lijkt immers moeilijk voorstelbaar dat een kopiist of bewerker een dergelijk nogal ongeloofwaardig gegeven later heeft toegevoegd.Ga naar voetnoot15 Tot slot kunnen we dan nog wijzen op de in alle redacties verstrekte mededeling dat niemand in de buurt van het dier durft te komen. Het is bijzonder kwaadaardig: vreselijc volgens de Ndl. volksboeken, wat letterlijk betekent ‘dat wat te vrezen is’. Het woord wordt onder meer gebruikt in verband met de dag des oordeels: die vreselike dach, dat vreselike vier.Ga naar voetnoot16 Aymijn raadt zijn zoon dan ook aan zijn wapenrusting aan | |||||||
[pagina 297]
| |||||||
te trekken voor hij bij het dier naar binnen gaat! Pas nadat het dier in Renout zijn meester heeft gevonden, legt het deze kwade eigenschap af: Beiaert stont voir hem ende beefde ende leide zyn voeten te samen ende neech Reinout toe ende hi wennede dat ors datter een kint mocht om gaen spelen sonder misdoen. Tot zover de informatie die de overgeleverde Renout-redacties over Beyart bieden tijdens zijn eerste optreden. We kunnen constateren dat het dier in sommige opzichten op zijn vader lijkt (m.n. wat zijn formaat en zijn lichaamskracht betreft), maar dat er ook nog een aantal eigenschappen overblijft, dat mogelijk een licht kan werpen op de identiteit van de moeder. Zij zou verantwoordelijk kunnen zijn voor de zwarte huidskleur van het dier, misschien voor het ontbreken van manen, in ieder geval voor zijn vermogen zich snel en soms vliegend voort te bewegen, voor de kracht om stenen door te bijten en voor zijn aanvankelijk vijandige opstelling tegenover ieder die hem durft naderen. Tenslotte is het nog mogelijk dat de feestdag van Sint Jan, oftewel het midzomerfeest, met haar in verband gebracht moet worden. Nu we deze gegevens eenmaal op een rijtje hebben is het niet moeilijk meer om tot een conclusie te komen. Het dier dat zich erop kan beroemen al deze eigenschappen in meerdere of mindere mate te bezitten, is niemand minder dan een serpent oftewel een draak!Ga naar voetnoot17 Draken waren de dieren waarvan de duivel zich bediende: de Bijbel laat daar geen misverstand over bestaan. De draak is dan ook in de middeleeuwen het symbool van de duivelse macht. Dat verklaart de vijandelijke opstelling van het door de draak gebaarde kind. Ook de zwarte huidskleur van Beyart wijst in deze richting: zwart is immers de kleur van de hel, van de duivel en van alles wat daarbij behoort.Ga naar voetnoot18 Het zich vliegend voortbewegen is een eigenschap die misschien niet alle draken bezitten, maar een aantal toch wel.Ga naar voetnoot19 De allergrootste draak bijvoorbeeld (de draco, vertaald met drake) beheerst deze kunst, aldus Der naturen bloeme:Ga naar voetnoot20 10970[regelnummer]
agustijn seit sonder lieghen
10971[regelnummer]
dat si in die lucht some ulieghen
Het vermogen om stenen ‘klein te krijgen’ schijnt ook een eigenschap van draken te zijn. Ze bijten ze echter niet door zoals Beyart dat doet, maar ze ademen ze door, tenminste als we mogen geloven wat Van Maerlant over de basilisk (ook een serpent met draakachtige eigenschappen) vertelt: et scort met sinen ademe stene.Ga naar voetnoot21 Ook het ontbre- | |||||||
[pagina 298]
| |||||||
ken van manen past in dit beeld: draken hebben geen manen maar een kam, zoals expliciet wordt meegedeeld in de beschrijving van de drake.Ga naar voetnoot22 Tenslotte nog iets over de paring van deze dieren: Middas Dekkers deelt in zijn Bestiarium mee, dat draken volgens het volksgeloof paren tijdens het midzomerfeest, d.w.z. op Sint Jan.Ga naar voetnoot23 De vermelding van deze dag in de Reinolt kan nu niet meer als toeval worden beschouwd: de dromedaris heeft Beyart verwekt, waarschijnlijk tijdens het midzomerfeest, bij een draak. Waarschijnlijk is er sprake van de allergrootste soort, de draco of drake, die in Babylonië huist, al is er één eigenschap die door Van Maerlant niet bij deze draak, maar wel bij de basilisk wordt meegedeeld: het vermogen stenen door te ademen. Dat behoeft echter nog niet te betekenen dat de drake dit vermogen niet bezat: de gave om met zijn hete adem alles te verwoesten wat er op zijn weg kwam, is waarschijnlijk zo vanzelfsprekend geweest, dat deze niet meer apart vermeld behoefde te worden.
De conclusie waartoe we zijn gekomen - Beyarts moeder moet in de oorspronkelijke Mnl. Renout een draak zijn geweest - blijkt in overeenstemming te zijn met gegevens uit een andere, jongere bron. De figuur van de tovenaar Malegijs, de oom van de Heemskinderen, heeft in Frankrijk inspiratie geleverd voor een nieuwe roman, die uitsluitend over Malegijs handelt. Dit chanson de geste is, evenals de Renaus, in het Middelnederlands vertaald, maar van deze Malegijs in verzen zijn in het Mnl. helaas alleen fragmenten overgeleverd.Ga naar voetnoot24 Wel bewaard is een Duitse vertaling van een Mnl. rijmtekst en de prozabewerking in de volksboeken.Ga naar voetnoot25 In het Malegijsverhaal wordt onder meer verhaald hoe Malegijs in bezit komt van het wonderbaarlijke ros Beyart. De eerste verwijzingen naar het paard treffen we aan in de passage waarin beschreven wordt hoe Malegijs en de fee Oriande aan het wandelen zijn. Malegijs ziet dan tussen twee bergen de rook van een groot vuur en hij vraagt zijn gezellin wat dat te betekenen heeft. Oriande antwoordt:Ga naar voetnoot26 | |||||||
[pagina 299]
| |||||||
Tis Vulcanus duwarie daer die vyant Ramas bewaert een dat felste paert dat oyt sonne bescheen, want die vyant in een ghedaente van een serpent wandt aen een droomedaris ende het heeft veel silveren ketenen, ende daer zijn veel serpenten diet bewaren. Malegijs besluit het paard te gaan veroveren. Met behulp van zijn zwarte toverkunst (Malegijs vermomt zich als een duivel) en na een zware strijd met de serpenten en het paard zelf (dat... bat scheen te sijn een duvele dan een paert) lukt het Malegijs het paard in bezit te krijgen. Wanneer het dier in het slot van het verhaal een van zijn makkers heeft gedood, biedt Malegijs het aan Aymijn aan, die een speciale stal voor hem laat bouwen, daert in geketent staen sal ter tijt toe datter een comen sal also vroom van sinen bloede diet sal dorren berijden.Ga naar voetnoot27 Op deze wijze wordt de verbinding met het al bestaande Renout-verhaal tot stand gebracht. Het feit dat Beyart in dit verhaal als ouders de dromedaris en de draak krijgt toebedeeld, betekent dat de Mnl. Malegijs-dichter op de hoogte was van het feit dat Beyart een bastaard was van deze twee dieren.
Tot nog toe heb ik de lezingen van de Renaus de Montauban en de Maugis d'Aigremont met betrekking tot Beyarts afstamming buiten beschouwing gelaten, omdat de situatie in de Nederlandse teksten iets anders blijkt te zijn dan in de Franse. In de Renaus wordt maar weinig meegedeeld over de herkomst van het wonderbaarlijke paard dat Renout van Karel krijgt aangeboden.Ga naar voetnoot28 De meest oorspronkelijke redactie D vertelt niet meer dan dat het paard Baiart heet, dat het 30 mijl kan lopen zonder moe te worden en dat het betoverde dier uit Normandië afkomstig is.Ga naar voetnoot29 P, een iets jongere redactie, meldt dat het dier uit Mongibel afkomstig is, de oude benaming voor de vulkaan Etna. Latere redacties spreken soms over Bretagne als land van herkomst en in enkele gevallen wordt erbij vermeld van wie Karel (of - heel inkonsekwent - Renout) het paard ten geschenke heeft gekregen: Morge la fee, Oriande la fee en Orguellouse la fee treden als goede geefsters op.Ga naar voetnoot30 Slechts in één redactie, namelijk in A, daterend van ca. 1400, wordt een verklaring geboden voor de wonderbaarlijke eigenschappen van het paard: Et si fu d'un dragon en .i. serpent gendré.Ga naar voetnoot31 In deze jonge Franse redactie blijkt Beyart dus het kind te zijn van een draak en een slang. Dit gegeven is in overeenstemming met wat de Maugis d'Aigremont vertelt over de afstamming van het paard. De jongste van de drie redacties van dit chanson, daterend uit de tweede helft van de 14e eeuw, bevat de versregel: .I. dragons l'engenra ilec en | |||||||
[pagina 300]
| |||||||
.i. serpent, d.w.z.: ‘een draak verwekte het daar bij een slang’.Ga naar voetnoot32 Gezien het feit dat de raak als vader wordt genoemd, zullen we de slang in dit geval wel niet met een draak mogen identificeren. Ook in het Frans (althans in de jonge redacties) blijkt het ros Beyart dus een bastaard te zijn van twee ongelijksoortige dieren, in dit geval van een draak en een slang (beide duivelse wezens). Hoe de Franse vader-draak zich verhoudt tot de Mnl. dromedaris, blijft vooralsnog een raadsel. Er zijn verschillende mogelijkheden, waarvan de belangrijkste wel zijn:
Het feit dat de dromedaris in het Mnl. verhaal als vader van Beyart optreedt, heeft gevolgen voor de identificatie van de moederfiguur: op grond van de in haar kind aangetroffen eigenschappen kan dit serpent niet, als in het Frans, als een ‘gewone’ slang worden beschouwd: het moet een drake zijn. Overigens mag het zeker opvallend worden genoemd dat ook in de Mnl. Malegijs de dromedaris als vader van Beyart fungeert: dit gegeven is wel in overeenstemming met de Renout, maar niet met de Franse Maugis.
Dan komen we nu aan de vraag of de oorspronkelijke Mnl. Renout inderdaad alleen de naam van Beyarts vader heeft genoemd, zoals dat het geval is in de overgeleverde redacties. Ligt het niet voor de hand dat ook de moeder bij de presentatie van haar kind ter sprake is gekomen? De rijmtekst van de Reinolt, maakt in het gedeelte over de vader van het paard in ieder geval al niet een erg betrouwbare indruk. Ik citeer de verzen 788-793: 788[regelnummer]
Das hat nun orßen kraft
und stet zwyschen muren verwarcht.
790[regelnummer]
Ime endar niemant genehen.
Ein drommedarius was sin vater geheißen
Er hat die krafft alle gader
793[regelnummer]
als der drommedarius, sin vader.
Vers 793 is min of meer een herhaling van 791. Bovendien kunnen 790 en 791 in het Middelnederlands moeilijk een rijmpaar hebben gevormd: genehen is de vertaling van het Mnl. genaken en dat rijmt niet op geheten, dat in het Mnl. het laatste woord van 791 zal zijn geweest. Dergelijke onregelmatigheden in een tekst zijn vaak aanwijzingen voor tekstverandering. Het is dan ook verleidelijk om hier aan een verloren gegaan vers te denken dat op draken eindigde (als rijmpartner van 790), maar ik durf hieromtrent | |||||||
[pagina 301]
| |||||||
geen voorstel te doen. Daar ook H en de volksboeken de moeder niet noemen, zou zij al in vroeg stadium verdwenen moeten zijn en dat maakt het bijzonder moeilijk een reconstructievoorstel te doen.Ga naar voetnoot33 Dat de Reinolt op deze plaats niet meer de lezing van het oorspronkelijke gedicht heeft bewaard, lijkt me duidelijk; voor de veronderstelling dat vroeger in deze passage niet alleen de vader maar ook de moeder van Beyart werd genoemd, hebben we echter nog geen concrete aanwijzingen. Het is mogelijk dat een kopiist tijdens het overschrijven van de tekst een of meer versregels abusievelijk over het hoofd ziet. Wanneer hij zijn fout niet bemerkt, is de informatie van het overgeslagen gedeelte in alle volgende afschriften voorgoed verloren. Dat zou hier gebeurd kunnen zijn. Er is echter ook een kans dat de kopiist zijn vergissing wel bemerkt en dat hij de vergeten verzen alsnog opneemt. Hij moet dan op de een of andere manier aangeven hoe de juiste volgorde is. Het plaatsen van verwijstekens blijkt in zo'n geval een gebruikelijke methode te zijn. In een volgend afschrift kunnen dergelijke verwijstekens echter gemakkelijk over het hoofd worden gezien en het gevolg is dan dat de te vroeg opgeschreven verzen definitief op een verkeerde plaats terechtkomen. Soms zijn ze eenvoudig op te sporen, omdat ze op hun nieuwe plaats niet thuishoren, maar niet altijd. Wanneer een volgend kopiist de door de verplaatsing ontstane onregelmatigheden (zoals een slechte aansluiting bijvoorbeeld) heeft opgemerkt en deze naar beste kunnen heeft gecorrigeerd, kan het opsporen een moeizame aangelegenheid worden. Wanneer er in de hier besproken passage een fout van de laatste soort is gemaakt, bestaat er een kans dat de verloren gegane moeder van Beyart zich nog in de omringende tekst schuilhoudt. Ik denk dat dit inderdaad het geval is.
In het voorgaande heb ik gewezen op de merkwaardige uitspraak van Aymijn tot Renout, geciteerd naar het Ndl. volksboek van 1508: hebt die moet van een espentijns (lees: espentijn; M.H.) want hij draecht carbonckel in sinen hoirnen, den seghe of vechtinghe en verliest hi nemmermeer. De lezing van het jongere Ndl. volksboek stemt hiermee overeen. Het Duitse volksboek volstaat met: seye mütig als ein Espetin en laat de rest weg. H, de sterk verkorte Duitse prozatekst, bevat de opmerking niet. En in de Reinolt tenslotte lezen we: 749[regelnummer]
Siz uff, sprach er, Reynolt gut,
und habe des espen rises mut,
der den karfunkel treyt,
752[regelnummer]
selten verlorn hat er den siege.
| |||||||
[pagina 302]
| |||||||
In Matthes' uitgave van het volksboek (1872, blz. 192) vinden we een uitvoerige toelichting op het woord espentijn. Hij gaat in tegen Kausler en Alberdingk Thijm, die meenden dat het woord hier ‘draak, slang’ moest betekenen, en stelt dat we op grond van Maerlants Der naturen bloeme aan moeten nemen dat hiermee de ‘rhinoceros, eenhoorn’ wordt bedoeld. Weliswaar draagt dit dier geen steen in zijn hoorn, zoals de tekst vermeldt, maar dit gegeven is misschien een onjuiste interpretatie van Van Maerlants mededeling dat het dier zijn sterke hoorn aan een steen slijpt. De volgende toelichting komt van Pfaff (1885, blz. 594-596). Hij sluit zich aan bij Matthes verklaring van het woord, maar wijst erop dat het woord espentijn toch wel erg veel verwantschap vertoont met de slang aspis, die in het Duits ook wel aspintier wordt genoemd.Ga naar voetnoot34 Het lijkt hem waarschijnlijk dat de betekenis van het woord oorspronkelijk inderdaad ‘slang, draak’ is geweest en dat deze later is overgedragen op de eveneens fabelachtige eenhoorn. Gezien Van Maerlants getuigenis en de vermelding van de hoorn moet het woord hier inderdaad wel naar dit laatste dier verwijzen. Voor de steen weet hij geen verklaring: ‘Wie es scheint, suchte man des tiers sieghafte kraft durch den besitz eines zaubermächtigen karfunkels zu erklären’. De onbegrijpelijke lezing espen rises van de Reinolt is verklaarbaar vanuit een misverstand: de vertaler heeft espentijn als espenteen (‘tak, rijs van een esp’) opgevat. Overdiep (1931, blz. 216) sluit zich aan bij de vorige uitgevers: het woord espentijn wordt met ‘eenhoorn’ verklaard. Tot slot dan wat het MNW over het dier vermeldt. Onder espentijn wordt gezegd:Ga naar voetnoot35 ‘Benaming van den eenhoorn, het mythische dier, waaraan sommige der eigenschappen van de koningsslang, den basilisk, werden toegeschreven. Nu en dan, b.v. in Maerlant's Nat. Bloeme wordt hij met den neushoorn vereenzelvigd. Het woord zal wel gevormd zijn van lat. aspis, adder.’ Een van de in het MNW aangehaalde voorbeelden vertoont als variant: serpentijn. Of er een verkleinwoord van serpent in deze vorm bestaan heeft is niet helemaal zeker; het normale verkleinwoord bevat een k: serpentekijn.Ga naar voetnoot36 Een eventuele verwarring tussen de woorden espentijn en serpent(e) kan in de hand zijn gewerkt door de sterke overeenkomst in schrijfwijze: wanneer de er van serpent(e) als een hoog geschreven komma is weergegeven (en zeker wanneer het voorgaande woord dan ook nog op een e zou eindigen), lijkt een verlezing door espentijn heel goed mogelijk. De eenhoorn in Aymijns woorden tot Renout zou dus ten gevolge van een verlezing in de plaats gekomen kunnen zijn van een draak. Maar is het ook waarschijnlijk dat deze verlezing heeft plaatsgevonden? Van welk dier is sprake geweest in een eerdere redactie? Daar er in de genoemde passage twee eigenschappen van dit dier worden vermeld, lijkt het niet onmogelijk de oudere lezing te achterhalen. Er wordt gezegd dat | |||||||
[pagina 303]
| |||||||
het dier een karbonkel in zijn hoorn heeft en:dat het nooit verliest in de strijd. Wat deze laatste eigenschap betreft: zowel voor de draak als voor de eenhoorn geldt, dat het dier zelfs olifanten kan overwinnen. In Der naturen bloeme lezen we over de eenhoorn:Ga naar voetnoot37 4365[regelnummer]
es hem die horen starc alse been
dien wettet an enen steen
sone mach hem die olifant
4368[regelnummer]
niet gheweren uoer dien viant
Dat de eenhoorn echter niet het enige dier is dat olifanten kan overwinnen, blijkt uit het volgende citaat, dat over de draak handelt:Ga naar voetnoot38 10948[regelnummer]
wien dat met sinen starte bint
hies doot ne twifelets v eentwint
10950[regelnummer]
ja dolifant ne caens ontgaen
De tweede eigenschap, het altijd winnen in de strijd, biedt dus geen aanwijzingen voor de identiteit van het dier in een vroegere redactie. De eerste eigenschap, het bezit van een kostbare steen, lijkt meer perspectieven te bieden. Reeds Matthes en Pfaff hadden erop gewezen dat het toch wel enigszins merkwaardig is dat hier over een steen in de hoorn van het dier wordt gesproken, omdat een dergelijk gegeven over de eenhoorn niet bekend is. Maar het dragen van een steen in zijn hoofd is wel een eigenschap die aan draken wordt toegeschreven! In Der naturen bloeme kunnen we bij de drake lezen:Ga naar voetnoot39 10976[regelnummer]
jn sijn houet draghet hi ouer een
10977[regelnummer]
draguncia den dieren steen
Deze drakesteen (of ‘draconites’ wordt reeds bij Plinius vermeld: hij zou zich in de hersenen van de draak bevinden. Wil men in het bezit komen van deze van toverkracht voorziene steen, dan moet men een slapende draak doden: alleen dan blijft de steen zijn werking uitoefenen. De steen beschermt tegen alle soorten vergif en bezorgt zijn bezitter altijd de overwinning in de strijd. Het uiterlijk van de steen is roodachtig, als dat van een karbonkel.Ga naar voetnoot40 Bij de behandeling van de edelstenen in Der naturen bloeme komt de steen opnieuw ter sprake:Ga naar voetnoot41 15472[regelnummer]
Dracontides dats ware sake.
es .i. steen comet uten drake.
hi nes weder scoone no goet
15475[regelnummer]
het ne si dat mennem leuende hute doet
Er lijkt geen twijfel mogelijk: de espentijn uit Aymijns woorden moet terug gaan op | |||||||
[pagina 304]
| |||||||
een serpent, een draak, want alleen die heeft een steen in zijn hoofd, die hem onoverwinnelijk maakt.Ga naar voetnoot42
Dan komen we nu aan de vraag: waarom zou Aymijn Renout hebben aangespoord zo dapper te zijn als een draak? Waarom zegt hij niets van dien aard tegen zijn andere zonen? Zou het niet meer voor de hand hebben gelegen dat hij die aanspoorde om dapper te zijn? Van Renout wist hij al dat het hem geenszins aan moed ontbrak: toen hij voor de deur stond van de kamer waar zijn zonen zich bevonden, had hij Renout tegen Adelaert horen zeggen:Ga naar voetnoot43 ‘Soude mi doen doden Aymijn de oude grise hont, des moeste de duvel wouden. ic en gave om alle sijn gewapende lieden niet een caf, ic soude hem so slaen met mijnre vuysten dat hi nemmermeer op en stonde.’ En deze woorden waren Aymijn zo goed bevallen dat hij tegen zijn vrouw had gezegd: ‘Ic seg u voerwaer, dat kint es mijn, dat hore ic wel’. Wanneer we ons nu realiseren dat enerzijds deze aansporing tot Renout om zo dapper te zijn als een draak/eenhoorn enigszins vreemd aandoet, terwijl anderzijds de moeder van het ros Beyart, zijnde een draak, uit de tekst verdwenen lijkt te zijn, ligt de conclusie voor de hand: de verzen waarin de moeder van het paard werd genoemd, moeten, waarschijnlijk ten gevolge van een continueringsfout, van hun plaats zijn geraakt en zijn terechtgekomen in Aymijns toespraak tot Renout tijdens de ridderslag. De verzen zullen te vroeg zijn opgeschreven. Misschien heeft de kopiist abusievelijk een kolom overgeslagen. Na enkele verzen moet hij zijn fout hebben bemerkt en op de goede plaats zijn verder gegaan. Ongetwijfeld hebben verwijstekens aanvankelijk de plaats van de te vroeg opgeschreven verzen aangegeven. In een volgende redactie zullen deze over het hoofd zijn gezien, waarmee de verplaatsing definitief was geworden. De oorspronkelijke lezing van het eerste vers zal ten naaste bij hebben geluid: ende hevet als moeder een serpent (of: een drake). Op de nieuwe plaats had de mededeling ‘dat zijn moeder een draak was’ volstrekt geen zin en het is dan ook niet verwonderlijk dat een volgend kopiist het ongetwijfeld als moed afgekorte woord moeder heeft verlezen als moed, dat in combinatie met serpent dienst kon doen als een aansporing van Aymijn tot zijn jongste zoon: ende hebt die moed van een serpent. De moeder van Beyart is een bijzonder dier geweest, een monster dat angst en verderf zaaide en dat in de verhalen slechts door enkele dappere helden kon worden overwonnen. Haar kind heeft zich aan deze negatieve invloeden ontworsteld en heeft zijn bijzondere krachten in dienst van zijn meester, Renout, gesteld. Als metgezel van de Heemskinderen heeft hij een legendarische grootheid bereikt. Toch wordt het tijd, dunkt me, dat ook de draak in de Renout de plaats krijgt toegewezen waar ze recht op heeft: moeder van Beyart te zijn is tenslotte niet niks. |
|