| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Historische letterkunde
Heeft er zich rond 1970 iets als een crisis in de beoefening van de litteratuurgeschiedenis voorgedaan? Het is waar dat er in die curieuze periode felle debatten zijn gevoerd, waarbij het wetenschappelijk gehalte van de vakbeoefening de inzet vormde. Men goochelde met modellen, men twistte over falsifieerbaarheid en verifieerbaarheid, theorievorming en maatschappelijke relevantie, en het vak werd door sommigen met een haast masochistische voldoening keer op keer te licht bevonden. Maar een crisis? De honden blaften luid, maar de karavaan trok verder. Nu, veertien jaar later, is er van de crisisstemming van toen weinig meer te bespeuren. De historische letterkunde mag zich op een grote en nog steeds groeiende belangstelling van de zijde van studenten verheugen en de wetenschappelijke produktie (pardon, ‘output’) is omvangrijk en veelsoortig. Aan nieuwe initiatieven is geen gebrek.
Uit een van die initiatieven is het boek voortgekomen dat hier wordt aangekondigd: Historische letterkunde, Facetten van vakbeoefening, onder redactie van Marijke Spies, Groningen, Wolters-Noordhoff, 1984, Spektator Cahiers 3 (108 pp.; prijs: f 30,-). Negen specialisten laten, ieder aan de hand van een concreet onderwerp uit hun periode, zien ‘wat de historische Nederlandse letterkunde zoal te bieden heeft aan vraagstellingen en benaderingswijzen’. In de meeste bijdragen worden zowel aspecten van de produktie van het betrokken litteraire werk belicht als de immanente eigenschappen ervan en de receptie door de tijdgenoten en latere generaties. Het resultaat is een boeiende tijdopname van de situatie zoals die zich nu voordoet: volop in beweging, zonder hemelstormende pretenties, maar ook zonder twijfel aan de zinvolheid van litterair-historisch onderzoek. Voorgangers worden niet verketterd, andersdenkenden met respect vermeld, en de toekomstige vakgenoot wordt met klem uitgenodigd de handen uit de mouwen te steken. Door de deskundigheid, de didactische vaardigheid èn het aanstekelijk enthousiasme van de negen auteurs is deze bundel bij uitstek geschikt om studenten in te leiden tot de studie van de Nederlandse litteratuurgeschiedenis. Een uitvoerige bespreking zou hier op haar plaats zijn, ware het niet dat één van de negen auteurs tot de redactie van De nieuwe taalgids behoort. Ik moet dus volstaan met een opsomming van titels. F.P. van Oostrom geeft een overzicht van ‘Benaderingswijzen van de Reinaert’; D. Coigneau behandelt de ‘Rederijkersliteratuur’; E.K. Grootes belicht het ‘Zeventiende-eeuws drama’ aan de hand van ‘Bredero's Spaanschen Brabander’. In haar bijdrage over ‘Poëzie als gebruiksartikel: gelegenheidsgedichten in de zeventiende eeuw’ kiest M.A. Schenkeveld-Van der Dussen twee gedichten op de brand
van Aken (1656), respectievelijk van Vondel en van Six, als illustratie. K. Porteman gaat in op de relatie tussen pictura en poësis in ‘Geschreven met de linkerhand? Letteren tegenover schilderkunst in de Gouden Eeuw’. J. Stouten verkent een nog weinig ontgonnen gebied in haar bijdrage ‘Verlichting in afleveringen: over tijdschriften in de achttiende eeuw’; in ‘Dossier Sara Burgerhart’ laat P.J. Buijnsters zien hoeveel er aan deze (door hemzelf zo intensief bestudeerde roman) nog te onderzoeken valt. W. van den Berg opent nieuwe onderzoeksperspectieven op het terrein van de negentiende-eeuwse litteratuur in zijn bijdrage over ‘Sociabiliteit, genootschappelijk-heid en de orale cultus’. Marijke Spies heeft de Inleiding voor haar rekening genomen,
| |
| |
maar ook de slotbeschouwing, ‘Van mythes en meningen: over de geschiedenis van de literatuurgeschiedenis’. De Cassandra's van rond 1970 hebben ongelijk gekregen: in de historische letterkunde blijkt wel degelijk muziek te zitten.
w.p.g.
| |
Reynaert in Canada
Niet iedere neerlandicus krijgt regelmatige de Revue canadienne d'études néerlandaises / Canadian Journal of Netherlandic Studies onder ogen, en het is denkbaar dat zelfs beproefde vossenjagers het spoor naar het bijzondere nummer van mei 1983, aflevering 1 van de vierde jaargang, over het hoofd zouden zien. Dit 90 bladzijden tellende nummer onder gastredactie van Haijo Westra, getiteld Le Roman de Renard, On the Beast Epic, is geheel gewijd aan middeleeuwse dierenverhalen, en bevat elf bijdragen die zonder uitzondering voor de neerlandicus-Reynaerdist zeer de moeite waard zijn. Een opsomming van auteursnamen en titels maakt duidelijk dat het hier om een publikatie van internationaal niveau gaat. De bijdragen zijn chronologisch geordend: A.K. Bate (Reading): ‘Narrative Techniques in the Ecbasis Captivi’; Jean R. Scheidegger (Lausanne): ‘Le Conflit des Langues: Ecriture et Fiction dans l'Ysengrimus’; Elisabeth Charbonnier (Parijs): ‘Le Folklore dans l'Ysengrimus’; Jill Mann (Cambridge): ‘On translating the Ysengrimus’; L.G. Donovan (Calgary): ‘Ysengrimus and the Early Roman de Renard’; Kenneth Varty (Glasgow): ‘Love, Marriage and Family Relationships in the Ysengrimus and the Roman de Renart’; John F. Flinn (Toronto): ‘Of Cabbages and Wine: Popular Belief or Scientific Tradition in the Roman the Renart’; Cornelia Niekus Moore (Hawaii): ‘Reynaert's Journey to Court: Reflections on the Task of the Traditional Hero’; Sharon Short Robertson (Eastern Michigan University): ‘Those Beastly People: a Study of Human Beings in Animal Epics’; N.F. Blake (Sheffield): ‘Reflections on William Caxton's Reynard the Fox’; Fritz Wagner (F.U. Berlin): ‘Zu Goethes Reineke Fuchs’. Bij de lectuur van deze
aantrekkelijke bundel dringen twee gedachten zich op. Hoewel er van alle kanten een verheugende aandacht wordt getoond voor de middeleeuwse dierenroman, dreigt de helderste ster van deze constellatie, de Middelnederlandse Reynaert, enigszins buiten het blikveld te blijven. En ten tweede: is de binnengaatse neerlandistiek hier niet bezig een kans te missen?
Of dit speciale nummer ook afzonderlijk verkrijgbaar is, wordt niet meegedeeld; een abonnement op een jaargang van CJNS/RCEN (twee afleveringen plus een viermaandelijkse ‘Newsletter’) kost 15 Canadese dollars ($ 7.50 voor studenten). Betalingen aan Ms. Johanna Foster, Leddy Library, University of Windsor, Windsor, Ont. N9B3P4, Canada.
w.p.g.
| |
Middelnederlandse geomantie
Van Keizer Frederik II tot en met Napoleon hebben vele groten der aarde zich de toekomst laten voorspellen door middel van geomantie, de kunst om het antwoord op allerlei klemmende vragen af te leiden uit een samenstel van figuren, gevormd door de verbinding van groepen punten die oorspronkelijk op de grond, later ook op perkament of papier werden geplaatst. Deze ‘puncteerkunst’ is uit het Oosten afkomstig; sinds de twaalfde eeuw zijn talrijke geomantische tractaten uit het Arabisch in het La- | |
| |
tijn vertaald, en later uit het Latijn in de volkstalen. In het Middelnederlands zijn tot nu toe drie geomantische teksten bekend, één in een zestiende-eeuws handschrift te WrocÆšaw, dat echter sinds 1944 spoorloos is verdwenen, één in een Parijse codex uit 1412, en een derde in een vijftiende-eeuws handschrift in de Universiteitsbibliotheek te München. Dit laatste heeft W.L. Braekman ten grondslag gelegd aan een editie, die onder de titel De Geomantie in het Middelnederlands is verschenen als nummer 12 van de reeks Scripta (Brussel, Omirel, Vijheidslaan 17). Het tractaat berust op het werk van de dertiende-eeuwse Arabische astroloog Abdallah ben Ali ben el-Mah'fuf. De tekst bestaat geheel uit tabellen. Onder elkaar vindt men alle mogelijke constellaties van punten afgebeeld; ernaast de voorspelling die uit elk van deze constellaties met betrekking tot een bepaald type vraag valt af te leiden. Dezelfde constellatie betekent bijvoorbeeld in de kolom, ‘Vanden geuangene’: ‘Sijn vangenisse wert verlanget een iair ende dair na wert hij verlost’, maar in de kolom ‘Vanden geual des jairs’: ‘Dit wert een goet jair van vele vruchten, ende mynnen, ende vele sullen wt haren cloester lopen’. In de Middeleeuwen werd de geomantie tot de verboden kunsten gerekend, al hebben sommige geomantici zich er onder verwijzing naar Johannes 8:6
(‘Jezus...
schreef met zijn vinger op de grond’) op beroemd dat Christus-zelf de puncteerkunst had beoefend. Dante maakt de sinistere sfeer die de geomantie omringde, voelbaar als hij in Purgatorio 19, 4 de beschrijving van een angstaanjagende droom inleidt met de woorden: ‘het was het uur waarop de geomantici hun sterrenbeeld Fortuna Maior zien verrijzen’. De Middelnederlandse geomantische tekst in dit uitgaafje onthult iets van de geheimen die Dantes ‘geomanti’ angstvallig plachten te bewaren.
w.p.g.
| |
De Deventer Endechrist van 1524
In 1921 maakte de Zweedse germanist Elof Colliander melding van de ontdekking van een exemplaar van de zogenaamde Deventer Endechrist in de Universiteitsbibliotheek te Uppsala. Revius en Wagenaar hadden dit werk gekend, maar het was moderne kerkhistorici nooit gelukt het op te sporen. Het bleek in 1524 door Albert Pafraet te Deventer gedrukt te zijn onder de titel Van der verveerlicken aenstaende tyt Endechristes, een bewerking van een Latijns geschrift waarvan eveneens slechts één enkel exemplaar bekend is. De inhoud moet in 1524 hoogst actueel zijn geweest: Luther en zijn volgelingen worden erin voorgesteld als ‘endechristes vorlopers vnde boden’. Ook taalhistorisch is het geschrift bijzonder interessant: Oostmiddelnederlands met een noordelijke inslag die doet vermoeden dat met het in de tekst genoemde klooster Mariengarde het Friese klooster van die naam bedoeld moet zijn. Het is Colliander niet vergund geweest dit belangwekkende werk uit te geven; hij is in 1975 gestorven zonder zijn plan te hebben kunnen volvoeren. Gelukkig heeft nu de Kommission für Mundart- und Namensforschung Westfalens besloten, de Deventer Endechrist op te nemen in haar reeks Nieder-deutsche Studiën. Als deel 31, I in deze reeks is thans het eerste deel verschenen: Der Deventer Endechrist von 1524, Ein reformationsgeschichtliches Zeugnis, Teil I: Faksimile-Druck mit einführenden Beiträgen herausgegeben von Hermann Niebaum, Robert Peters, Eva Schütz und Timothy Sodmann (Köln/Wien, Böhlau Verlag, 1984; XLVIII + 239 pp.; niet in de handel). De inleidende studies betreffen de geschiedenis van de vondst (Niebaum), de drukgeschiedenis (Sodmann), 'Konzeption und Aufbau
| |
| |
des Deventer Endechrisl (Schütz) en de ‘Sprachliche Merkmale’ (Peters). Het tweede deel zal een kritische editie van de tekst bevatten, vergezeld van uitvoerige commentaren.
W.P.G
| |
De preek bij de moderne devotie
In het kader van de herdenking van Geert Groote (1340-1384) is door het Geert Groote Genootschap een brochure verspreid van de hand van dr. G.C. Zieleman, De preek bij de moderne devoten; een verkenning. Het opstel behandelt vooral de collaties, preken die thuishoren in de monastieke ambiance en hoogstwaarschijnlijk in de volkstaal gesteld zijn omdat ze ook voor novicen, conversen, lekebroeders en niet te vergeten in de vrouwenkloosters ook voor de zusters begrijpelijk moesten zijn. Het genre werd door de fraters van het gemeenschappelijke leven zo vaak beoefend dat ze wel als ‘collacie-brueders’ werden aangeduid. Zieleman bespreekt de drie vormen waarin collaties van de broeders en de Windesheimer kanunniken ons zijn overgeleverd, geeft staaltjes van deze preektrant weer en somt tenslotte de belangrijkste kenmerken van de prediking der moderne devotie op. Centraal staat de liefde tussen God en mens, voor geleerddoenerij en intellectualisme is geen plaats en de aandacht is vooral op de praktijk van de vroomheid gericht. Een bibliografie besluit het boekje. De brochure telt 19 blz. en kost f5,-. Bestellingen kan men richten aan het Geert Groote Genootschap, Broederenstraat 18, 7411 LB Deventer (tel. 05700-17700).
Meer wetenschappelijke achtergrondinformatie verschaft een andere studie van Zieleman over de preek, ‘Das Studium der deutschen und niederländischen Predigten des Mittelalters’ in Sô predigent etelîche; Beiträge zur deutschen und niederländischen Predigt im Mittelalter. Hrg. Kurt Otto Seidel. Göppingen 1982. Het stuk is gedeeltelijk een samenvatting van Zielemans dissertatie, gedeeltelijk een voorslag voor verder onderzoek, mede gebaseerd op de studie van W.P. Gerritsen, ‘Geschiedverhaal of schetskaart’ die in jrg. 68, 1975, p. 89-109 van dit blad verschenen is.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Over Marnix van Sint-Aldegonde
Als een bijdrage tot de viering van het Oranjejaar 1984 heeft de V.U.-hoogleraar L. Strengholt een reeks radiolezingen over Marnix van Sint-Aldegonde gehouden. Bij zijn verhaal over het leven van deze markante dienaar van de prins heeft hij ernaar gestreefd ‘de geestelijke drijfveren aan te duiden die zijn leven en handelen hebben beheerst’, in de overtuiging dat men de Nederlandse opstand niet kan verstaan wanneer men de religieuze motieven ervan niet serieus neemt. De lezingen zijn nu in een klein boekje gebundeld onder de titel Marnix en zijn tijd, uitgegeven bij de Willem de Zwijgerstichting te Apeldoorn. Het telt 48 blz. en kost f8,50. Bestellingen kan men richten aan de genoemde stichting, Postbus 642, 7300 AP Apeldoorn.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Bibliografie P.C. Hooft
Door een groep docenten en studenten aan de universiteit van Keulen is een bibliografie samengesteld van de tekstuitgaven en studies met betrekking tot het werk van P.
| |
| |
C. Hooft, in aansluiting op de bibliografie van Leendertz die in 1931 verschenen is. De bibliografie is per jaar geordend en is met een auteurs- en recensentenregister en een uitgebreid trefwoordenregister toegankelijk gemaakt.
P.C. Hooft. Tekstuitgaven en studiën sinds 1931; een bibliografie door A. Ritter, R. Hannen, H. Koop e.a. is een uitgave van Lukassen Verlag, Erftstadt 1984; nr. 4 van de Veröffentlichungen des Instituts für Niederländische Philologie der Universität zu Köln. Het boek telt IV + 101 blz. en kost DM 18,80.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Leopold en zijn ‘school’
Het werk van de dichter J.H. Leopold mag zich de laatste jaren in een grote belangstelling verheugen. Dat die belangstelling nog steeds groeit, is wel in de eerste plaats te danken aan de historisch-kritische editie van zijn gedichten, waarvan vorig jaar de eerste twee delen verschenen. Onlangs voegde G.J. Dorleijn daaraan de delen drie en vier toe, waarin enkele gedichten uit de nalatenschap zijn uitgegeven en van een - indrukwekkend - interpretatief commentaar voorzien. Het behoeft nauwelijks verwondering te wekken dat de drie editeurs, G.J. Dorleijn, A.L. Sötemann en H.T.M. van Vliet, met een bijdrage zijn vertegenwoordigd in het derde Leopoldcahier, uitgegeven door de Stichting J.H. Leopold onder de titel Leopold en zijn ‘school’.
In het eerste gedeelte van het cahier staat het werk van Leopold centraal, in het tweede leven en werk van vier oud-leerlingen van de dichter. De uitgave opent met een bijdrage van G.J. Dorleijn die de historisch-kritische editie bespreekt en gegevens onthult over de uitgaven die momenteel worden voorbereid. H.T.M. van Vliet geeft een overzicht van de drukgeschiedenis van Leopolds gedichten, A.L. Sötemann vertelt iets over de werkwijze van de dichter aan de hand van de ontstaansgeschiedenis van het onvoltooide gedicht ‘De wolvenjacht’ en G.J. Dorleijn zet enkele kritische kanttekeningen bij het onderzoek naar de bronnen van Leopolds poëzie.
In het tweede gedeelte schrijft P. van den Heuvel over de correspondentie tussen Leopold en F. Schmidt-Degener, A.M. Musschoot over de vriendschap tussen beide voornoemden, F. Berkelmans over Ida Gerhardts bundel Kwatrijnen in opdracht en P. Simons over de relatie tussen Leopold en Anthonie Donker. Het cahier besluit met een artikel van A.M. Peski over R. Jacobsen, historicus en collega van Leopold aan het Erasmiaans Gymnasium.
Hoewel niet alle bijdragen van hetzelfde niveau genoemd kunnen worden, is de Stichting erin geslaagd wat als een ‘clubblad’ voor kleine kring leek te zijn begonnen, op te heffen tot een kroniek die een waardige plaats binnen de Neerlandistiek verdient.
w.j. van den akker
| |
Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij 38 (1983)
Ieder jaar biedt de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis in haar Handelingen een selectie uit de lezingen die tijdens de vergaderingen van het voorgaande jaar zijn gehouden. Handelingen 37 (1983) bevat vijftien bijdragen, waarvan er zeven betrekking hebben op onderwerpen uit de Nederlandse taal- en letterkunde. De taalkunde is vertegenwoordigd met een studie over
| |
| |
‘Taalgeschiedenis van het oude hertogdom Limburg (15e-19e eeuw)’ door L. Wintgens, een beschouwing over ‘Nederlands en Duits als concurrerende cultuurtalen in Duitse gebieden’ door L. Kremer, en een pleidooi voor ‘De kultuurhistorische relevantie van de dialektlexicografie’ door J. van Keymeulen. Op letterkundig gebied liggen een artikel van B. Verschelde over ‘Macropedius’ Hecastus (1539), Ischyrius' Homulus (1536) en Elckerlijc', een postume publikatie van G. Degroote, getiteld ‘Brieven van Hendrik Conscience, V’, en het vierde deel van V. Claes' studie over de receptie van het werk van August Strindberg in het Nederlands taalgebied. In ‘Membra disiecta Brugensia II’ zet N. Geirnaert met medewerking van D. Geirnaert de in Handelingen 36 (1982) begonnen reeks edities van nieuw-ontdekte handschriftfragmenten voort. Op de tien daar gepubliceerde brokstukjes van een veertiende-eeuwse codex van Vanden levene ons heren volgen er hier negen, uit hetzelfde handschrift afkomstig, en corresponderend met de verzen 2653-2713 van de editie-Beuken. Uit hetzelfde fonds ‘Adornes en Jeruzalem’ van het Brugse stadsarchief is een fragment van Chrétien de Troyes Yvain te voorschijn gekomen, dat hier eveneens voor het eerst wordt uitgegeven.
Handelingen 37 kan worden besteld door overmaking van 550 BF op postrekening 000-0405177-08 van de Zuidnederlandse Maatschappij, 3222 Gelrode, België.
w.p.g.
| |
Utrechtse aandacht voor boeken en lezers
Behalve de in het vorige nummer aangekondigde catalogus Handschriften en Oude drukken van de Utrechtse Universiteitsbibliotheek is er ter gelegenheid van het jubileum van de Utrechtse U.B. nog een drietal werkjes gepubliceerd. Kees Fens mediteert over de continuïteit van schrijven en lezen in een erudiete en geestige voordracht De onsterfelijke lezers. Van de hand van prof. dr. R. van den Broek is een beschouwing Bibliotheken en geleerden in de Oudheid met als uitgangspunt de treurige ondergang van beroemde antieke bibliotheken zoals die van de school van Aristoteles en natuurlijk het Alexandrijnse Mouseion. Dr. M.P. van Buijtenen traceert de lotgevallen van een Utrechts bijbelhandschrift in verband met het Utrechtse schisma van de eerste helft van de 15e eeuw in De bijbel van de regulieren te Urecht; 15e-eeuws schisma in het licht van 13e-eeuws frans handschrift. Als bijlage is een codicologische beschrijving van het handschrift opgenomen door dr. G. Gerritsen-Geywitz. De genoemde drie uitgaven van de Utrechtse universiteitsbibliotheek worden in de handel gebracht door HES te Utrecht. Een prijs is niet opgegeven.
m.a.s.-v.d.d.
|
|