De Nieuwe Taalgids. Jaargang 77
(1984)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Werkwoordstijden in Nederlandse ‘counterfactuals’P.J.G.M. NieuwintInleidingEr is in het Nederlands een categorie voorwaardelijke zinnen, die dikwijls counterfactuals (CFs) genoemd worden. Hierin zijn in zowel hoofd- als bijzin twee vormen mogelijk, te weten zou + infinitief en verleden tijd, zodat er in totaal vier varianten bestaan:
Voor zover Nederlandse grammatica's al aandacht besteden aan deze varianten, beweren ze dat het gebruik van de ene dan wel de andere vorm geheel vrij is en geen enkel betekenisverschil oplevert. Dit artikel beoogt aan te tonen a) dat er wel degelijk sprake is van een betekenisverschil, b) dat dus het gebruik van de verschillende vormen in bepaalde gevallen in het geheel niet vrij is, en c) dat met name het gebruik van de verleden tijd aan strenge regels gebonden is. De beschrijving van het betekenisonderscheid zal tevens een verklaring inhouden voor het feit dat in sommige zinnen, zoals die in (1), de vormen inderdaad verwisselbaar lijken. Om met bewering b) te beginnen: dat er meer aan de hand is dan uit Nederlandse grammatica's valt af te leiden moge blijken uit uitermate merkwaardige zinnen als:
Verder is het opmerkelijk dat bepaalde zinnen onacceptabel zijn bij een conditionele, maar acceptabel bij een conditioneel-temporele interpretatie (zie ook (3)):
Deze zin kan alleen betekenen: ‘het was (daar) vroeger gewoonte om je te straffen telkens wanneer je iets zei’, en zal waarschijnlijk door niemand worden opgevat als synoniem met
Bij een zin als
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is de situatie echter net omgekeerd: niemand zal in het in z'n hoofd halen (9) een temporele interpretatie te geven. En wéér anders is het bij (10):
Deze zin wordt automatisch geïnterpreteerd als betekenend ‘ik geloof je niet’, een negatieve interpretatie die afwezig lijkt bij (9). Het vinden van een verklaring voor deze en aanverwante fenomenen was het doel van het onderzoek waarvan dit artikel de neerslag isGa naar voetnoot1. Overeenkomstig algemeen gebruik wordt hier de hoofdzin van een conditionele zin apodosis genoemd, en de bijzin protasis. De protasis kan in de conditionele zin twee functies vervullen:
Deze typen voorwaardelijke zin worden hier verder respectievelijk adverbiale en nominale counterfactual (advCF en nomCF) genoemd. Bij het onderzoek werd gebruik gemaakt, hoewel niet uitgegaan van, het Eindhovens Corpus (EC). Hierin komen 94 CFs voor, waarvan er 35 in de protasis verleden tijd hebben en in de apodosis zou + infinitief (kortweg - / +) en 33 zou + infinitief in beide zinsdelen (+ / +). Zie voor de volledige lijst noot 2. Het feit dat +/+ en -/ + veel vaker voorkomen dan - / - en + / - (bij deze notering is de volgorde telkens protasis - apodosis) lijkt er m.i. al op te duiden dat er geen sprake kan zijn van een vrije keuze tussen de vier varianten, en dat er dus betekenisverschillen moeten bestaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geraadpleegde literatuurZoals boven al gesuggereerd is, kan een overzicht van wat Nederlandse grammatica's over het onderwerp te melden hebben kort zijn. Rijpma en Schuringa (1978) noemen Ga naar voetnoot2 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in verband met conditionele zinnen de termen irrealis en potentialis maar zeggen niets over een eventueel syntaktisch onderscheid. In hun Stilistische Grammatica van het Moderne Nederlandsch (1949, §276) zeggen Overdiep en Van Es het volgende: ‘In soberen stijl mijdt men zou in den bijzin liever, daar immers de modaliteit uit het verband met den hoofdzin, uit andere hulpww., en den aard van het voegw. meestal duidelijk blijkt. Sober is dan ook de ambtelijke schrijver niet, die in den bijzin de omschrijving met zou doorvoert in blijkbare assimilatie aan <zou> van den hoofdzin: Het zou ons verheugen, indien na onze opmerkingen de stijl minder slecht zou zijn geworden (N.R.C.) - Het zou wenselijk zijn indien de regering spoedig zou kunnen aankondigen, dat en op welk peil de waarde van den franc zou worden vastgesteld. [...] Wanneer zou + inf. in een voorwaardelijk (of ook: concessief) zinsverband staat, noemen we z'n modaliteit voorwaardelijke wijs (conditionalis): Ook al wist ik het, dan zou ik het je nog niet vertellen. Het concurrerende simplex >... dan vertelde ik 't je nóg niet < is vinniger. - Als je niet zo stout was geweest zou je nu mee mogen. -’ Eén van de vragen die zich bij een dergelijke mededeling opdringen is natuurlijk: waaróm klinkt de vorm met de verleden tijd vinniger? Overigens hebben Overdiep en Van Es wat één opmerking betreft school gemaakt: de opvatting dat twee keer zou in een zin stilistisch zwak zou zijn is wijdverbreid, terwijl dat toch, getuige het EC, praktisch even vaak voorkomt als éénmaal zou + inf. plus éénmaal verleden tijd. In zijn artikel ‘A Semantic analysis of Dutch Tenses’ (1962) geeft Ebeling de volgende, door hem als synoniem beschouwde zinnen:
en zegt dan: ‘It also happens quite often that the subordinate clause has the one form (which one doesn't matter) and the principal clause the other. Theoretically, the difference caused by the addition of ZULLEN can indeed be only slight, for it indicates, briefly formulated, that the event reported is as yet waiting verification. [...] The difference between the two types of “irrealis” appears from the following paraphrases: ik deed het “in the known situation (imaginary) I am carrying the feature of doing it” vs. ik zou het doen “in the known situation (imaginary) circumstances are such that I may be supposed to carry the feature of doing it”.’ Het lijkt interessant Ebelings analyse van het door zullen veroorzaakte betekenisverschil te leggen naast Overdiep en Van Es' opmerking over de grotere ‘vinnigheid’ van het ‘concurrerende simplex’. Als de zou-vorm aangeeft dat de gebeurtenis in kwestie ‘nog niet geverifieerd’ is, mogen we, met Ebeling, aannemen dat in geval van de verleden tijd de gebeurtenis wél ‘geverifieerd’ is, met andere woorden, ‘definitief’ is geworden. De reden waarom ‘vertelde ik 't je nog niet’ vinniger klinkt is dan dat het ‘definitiever’, onherroepelijker is dan de variant met zou. We komen hier later nog op terug. Dat overigens Ebeling ongelijk heeft met zijn ‘which one doesn't matter’ hebben we al gezien aan zinnen (2) t/m (6). Hierbij komt nog dat m.i. menigeen (11b) zal prefereren boven (11a), tenzij de laatste zin wordt uitgesproken met het hoofdaccent op hij. Ook de verklaring hiervoor moet nog even op zich laten wachten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een eerste verkenningUitgangspunt bij het onderzoek naar de aard van het betekenisonderscheid tussen zou + inf. en verleden tijd in CFs was de gedachte dat de verleden tijd een irrealis uitdrukt en zou + inf. een potenlialis. Deze gedachte was ingegeven door zinparen als de volgende:
De spreker die hier de varianten onder b) hanteert beweert in feite dat het gestelde niet het geval is, terwijl hij bij het gebruik van die onder a) in het midden laat of het gestelde al dan niet het geval is. (12b) betekent dus: ‘Het is niet simpel’; (12a) betekent: ‘Laten we voor het gemak, terwille van de discussie, eens aannemen dat het simpel is’. In dit verband is het nuttig erop te wijzen dat (14a), maar niet (14c), beschouwd kan worden als een variant van (14b) - op het betekenisverschil tussen a) en b) gaat dit artikel niet in -:
Hierbij dient aangetekend te worden dat c) wèl als een variant van b) kan gelden in een kontekst die in de verleden tijd staat: ‘We wilden de moed niet opgeven, want als het een simpel probleem was, zoals de meester gezegd had, konden we het oplossen’. Maar in dat geval hebben we niet te maken met een CF, maar met een normale conditionele zin in de verleden tijd (vergelijk ook: ‘Hij zei, dat als het een simpel probleem was, wij het konden oplossen’). Dit is een belangrijke constatering: conditionele zinnen met verleden tijd zijn pas CFs wanneer de kontekst in de tegenwoordige tijd staat. Zinnen als (7) (‘Als je wat zei kreeg je straf’) zijn dus pseudo-CFs; ze horen thuis in een verhaal in de trant van: ‘Het was daar merkwaardig geregeld. De ziekenhuizen gingen om drie uur dicht en als je dus om half vier je been brak had je pech gehad. Als je daar dan wat van zei kreeg je een boete’, en zullen in dit artikel dan ook verder buiten beschouwing blijven. Terug nu naar het betekenisonderscheid tussen de twee vormen in ‘echte’ CFs. Een fraaie illustratie hiervan levert het paar in (15):
De spreker die b) gebruikt geeft aan dat ‘dat’ volgens hem onmogelijk is; de spreker die a) gebruikt wéét niet, maar hoopt, spreekt de wens uit, dat ‘dat’ gerealiseerd kan worden. Nu wordt reeds duidelijker waarom het bij bepaalde zinnen niet uitmaakt welke vorm gekozen wordt: al betekent ‘Als ik rijk zou zijn...’ niet rechtstreeks dat de ‘ik’ in kwestie niet rijk is, het impliceert dit, in de meeste gevallen, wèl (maar dat de implicatie een indirecte is wordt onmiddellijk duidelijk als we ‘ik’ vervangen door ‘hij’: ‘Als hij rijk was’ zegt iets over ‘zijn’ rijkdom; ‘Als hij rijk zou zijn’ doet dat niet). We kun- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen dus zeggen: de spreker die de verleden tijd hanteert meldt een voor hem op het moment van spreken vaststaand feit. Het dient hier benadrukt te worden dat het er niet toe doet of de vorm in kwestie in de protasis of in de apodosis voorkomt, met dien verstande dat het betekenisverschil tussen de twee vormen in de apodosis minder sterk op de voorgrond treedt: de apodosis bevat namelijk (in declaratieve zinnen) altijd een bewering: ‘Als ik rijk zou zijn...’ is geen bewering maar een veronderstelling (‘Laten we eens aannemen dat ...’), terwijl ‘dan zou ik rijk zijn’ wèl een bewering is, zij het een minder stellige dan ‘dan was ik rijk’. Ter illustratie van die stelligheid de volgende drie apodoses:
Zin (16b) zit niet alleen topografisch, maar ook semantisch tussen a) en c) in, en m.i. dichter bij a) dan bij c), omdat zowel a) als b) impliceren dat de ‘hij’ in kwestie ‘het’ niet zegt, terwijl c) alleen een voorspellend karakter heeft. Inmiddels is begrijpelijk waarom zinnen als (17a) wat beter in het gehoor lijken te liggen dan zinnen als (17b):
Immers, hoe kan de spreker weten wat iemand anders zal gaan doen? Hoe zou hij dus kunnen beweren dat die iemand anders iets niet zal gaan doen, of doet? Er is hierboven al op gewezen dat verplaatsing van het zinsaccent een vreemde zin acceptabel kan maken; als (17b) wordt uitgesproken met de hoofdklemtoon op hij, klinkt de zin plotseling natuurlijk, omdat nu geïmpliceerd wordt dat niet ‘hij’, maar iemand anders ‘het’ doet of gedaan heeft, en de bewering van de spreker, dat ‘hij’ ‘het’ niet doet, terecht is. Zo is dus ook Ebelings zin (11a) m.i. volkomen in orde als het accent op hij ligt, maar twijfelachtig met het accent op vroeg. Zijn nu met de mededeling dat het gebruik van de verleden tijd een bewering van het tegendeel inhoudt de problemen opgelost? Neen, want in een zin als (9) (‘Als je in de gevangenis zat bezocht ik je elke dag’) hoeft de spreker helemaal niet te willen beweren dat zijn gesprekspartner niet in de gevangenis zit, laat staan dat hij hem niet dagelijks bezoekt. Toch lijkt in deze zin de verleden tijd even goed mogelijk als de zou-vorm. Maar echt lastig wordt het pas in die, zeldzame, gevallen dat de verleden tijd gebruikt wordt in de apodosis na een protasis met zou + inf. (+ /- dus). Waarom zijn in de hiervolgende paren de a-zinnen heel wel denkbaar en de b-zinnen nauwelijks (vgl. ook (5))?
Men zou misschien kunnen zeggen dat aan de onacceptabiliteit van (19b) de volgende redenering ten grondslag ligt: het breken van een kopje, dat een natuurlijk gevolg is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het vallen, kan niet worden gepresenteerd als ‘nu’ plaatsvindend (vergelijk de eerdere opmerking, dat de spreker die de verleden tijd hanteert, een voor hem op het moment van spreken vaststaand feit meldt), maar mijn bezoek aan Frank Sinatra's recital is een besluit dat met ingang van ‘nu’ van kracht is. Met andere woorden: de spreker kan niet garanderen dat, met ingang van heden, kopjes zullen breken als je ze laat vallen, maar wèl dat hij met ingang van heden naar Frank Sinatra zal gaan, mocht die komen optreden. Hoe redelijk deze redenering ook klinkt, hij gaat niet op voor (18), (20b) en (21). Hetzelfde geldt voor een andere, op het oog ook veelbelovende, verklaring die de zinnen (19) relateert aan het welbekende onderscheid tussen omdat en doordat: het kopje breekt doordat (of omdat) ik het heb laten vallen, maar omdat (en niet doordat) Frank Sinatra komt optreden ga ik naar het theater. Zou er dus een regel zijn die zegt dat de verleden tijd in de apodosis niet mogelijk is als het logisch verband tussen protasis en apodosis er een is van ‘natuurlijke oorzaak en gevolg’? Afgezien van het feit dat dit wel een heel merkwaardig type regel zou zijn, zou hij bij (18b) geen duidelijk uitsluitsel geven (nam ik mijn besluit doordat je dat deed?), en moet het hele idee zelfs verworpen worden op grond van een paar als (20):
Bij dit alles zijn we nog voorbijgegaan aan het feit, dat het onderscheid tussen doordat en omdat in de omgangstaal vaak goeddeels verwaarloosd wordt. Nóg een poging tot verklaring moet hier genoemd worden, nl. dat het doen van ‘vinnige’ uitspraken over gebeurtenissen die zich geheel aan de controle van de spreker onttrekken niet zinvol is. Al lijkt deze verklaring op te gaan voor (19b), hij loopt stuk op een zin als (21):
Ook de onacceptabiliteit van (20b) blijft met deze ‘verklaring’ een mysterie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het betekenisonderscheidNu de meeste probleemgevallen de revue zijn gepasseerd, wordt het tijd voor de verbeterde versie van de totnogtoe gehanteerde hypothese. M.i. zijn alle moeilijkheden opgelost als we, ten eerste, aannemen dat het gebruik van de verleden tijd (met ‘verleden tijd’ wordt in het vervolg steeds ‘verleden tijd in CFs’ bedoeld) niet zozeer een bewering van het tegendeel inhoudt als wel het weten dat het tegendeel het geval is (hierover straks meer). Ten tweede dienen we aan de verleden tijd, naast het irrealisbetekeniselement (‘niet nu’), ook het complement van ‘nu’ toe te kennen, namelijk de betekenis ‘op welke andere tijd dan ook’. Merk op dat op deze manier de betekenis van de verleden tijd in tweeërlei opzicht het tegenovergestelde is van die van de zou-vorm (lees: de zou-vorm in CFs), tenminste als we die kortweg omschrijven als ‘nu’. Men dient hier te bedenken, dat in CFs altijd sprake is van imaginaire gebeurtenissen; maar de spreker die (in de protasis) de zou-vorm gebruikt stelt zich voor dat de handeling in kwestie inderdaad ‘nu’ plaatsvindt (of dat de beschreven situatie op het moment van spreken van kracht is), oftewel, hij gaat uit van de realiteit van het beweerde, maar dan zonder te weten of dat beweerde ook echt realiteit is of zal worden. Als hij vervolgens ook in de apodosis de zou-vorm gebruikt, stelt hij zich, alweer ‘nu’, voor wat voor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevolgen die in de protasis genoemde gebeurtenis heeft of zal hebben. Het omgekeerde van dit alles treffen we aan bij de verleden tijd, en aangezien niet alleen ‘niet nu’, maar ook ‘een willekeurige andere tijd’, beschouwd kan worden als het tegendeel van ‘nu’, kan de spreker die deze vorm hanteert óf aangeven te weten dat de gebeurtenis in kwestie zich niet op het moment van spreken voltrekt, öf aangeven niet een bepaald punt in de tijd voor ogen te hebben, maar a.h.w. te abstraheren van tijd, d.w.z. de handeling los te zien van enig bepaald moment in verleden, heden en toekomst, met dien verstande dat hij aangeeft het moment van spreken uit te sluiten; en doordat hij, in beide gevallen, aangeeft dat de gebeurtenis in kwestie zich, althans ‘nu’, niet voltrekt, doet hij in feite een uitspraak over de werkelijkheid, iets wat niet het geval is bij de zou-vorm (met een beetje fantasie kunnen we zeggen dat deze correspondeert met een vraagteken, en de verleden tijd met een uitroepteken). De verleden tijd heeft dus twee betekenissen, of liever twee nauw samenhangende betekeniselementen (‘niet nu’ en ‘een willekeurige andere tijd’, verder kortweg ‘any time’) en de zou-vorm slechts één, al zou men kunnen beweren dat er ook hier sprake is van een tweede betekeniselement, te weten ‘een bepaalde tijd’; maar omdat ‘nu’ een bepaalde tijd is, vallen de twee elementen, althans tot op zekere hoogte, samen, terwijl ‘niet nu’ en ‘any time’ hooguit kunnen samenvallen, maar dat zeker niet hóeven te doen. Bij de verleden tijd zijn dus de betekeniselementen duidelijk onderscheiden en in de praktijk zal steeds één van de twee op de voorgrond treden. Welk element dat is wordt bepaald door de vraag welke interpretatie zinvol is, wat op zichzelf weer nauw samenhangt met de vraag welke kennis spreker en hoorder gemeen hebben. Hebben ze kennis omtrent het ‘niet nu’-aspect gemeen, dan verdwijnt dit naar de achtergrond (zie (9) (‘Als jij in de gevangenis zat . bezocht ik je elke dag’)); hebben ze die kennis niet gemeen, dan geeft het ‘niet nu’-aspect de zin de kracht van een bewering-van-niet. Het zij hier trouwens benadrukt dat het kiezen van de ene interpretatie niet betekent dat de andere daarmee van het toneel verdwijnt: beide zijn telkens aanwezig, de ene op de voor-, de andere op de achtergrond. Aan een zin als (10) (‘Als je wat eerlijker uit je ogen keek geloofde ik je’) laat zich dat duidelijk demonstreren: al zal hij in de eerste plaats geïnterpreteerd worden als ‘ik geloof je niet, want je kijkt niet eerlijk genoeg’, toch klinkt onmiskenbaar de algemenere uitspraak mee: ‘ik geloof mensen die wat eerlijker uit hun ogen kijken dan jij’. Laten we nu nog eens naar de probleemzinnen van (18), (19) en (20) kijken. In (18a) (‘Als je dat zou doen schopte ik je de trap af’) is het voor de hoorder eenvoudig te constateren dat hij niet de trap wordt afgeschopt, zodat automatisch de juiste interpretatie gekozen wordt: hij zal, op welke tijd dan ook, de trap worden afgeschopt als hij iets bepaalds doet. In (18b) (‘Als je dat zou doen besloot ik je te onterven’) is de hoorder niet in staat vast te stellen wat er in het hoofd van de spreker omgaat, zodat hij de zin opvat als betekenend: ‘ik (de spreker) besluit nu niet om jou te onterven’, wat zo ongeveer het tegenovergestelde is van wat de spreker wilde zeggen. Zin (19b) (‘Als je dat kopje zou laten vallen brak het’) is onacceptabel omdat de ‘niet nu’-interpretatie niet uitgesloten is en dus ernstige verwarring zaait: hoe kan de spreker weten dat het kopje, uitgerekend op het moment van spreken, niet zal breken? En daarbij: bedoelde hij eigenlijk niet te zeggen dat het wèl zal breken? Hier zou de tegenwerping gemaakt kunnen worden dat de spreker de ‘any time’-betekenis op het oog kan hebben, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 549]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nogmaals: die kan pas op de voorgrond treden als het ‘niet nu’-aspect niet alleen voor de spreker, maar ook voor de hoorder evident is. In (20a) (‘Als je dat zou doen zei ik het tegen je moeder’) kan de hoorder constateren dat de spreker ‘het’ niet aan zijn/haar moeder aan het verklappen is, zodat de ‘niet nu’-interpretatie geen zinvolle mededeling oplevert en de categorische bewering overblijft: ‘zoiets zeg ik altijd tegen je moeder’. In (20b) (‘... zei ik tegen je dat je weg moest gaan’) is er weer de verwarring: de spreker zegt dat hij iets nù niet zegt, maar zegt het tegelijkertijd wèl! Hetzelfde soort kortsluiting zou optreden als de spreker in nomCFs i.p.v. de voordehandliggende zou-vorm de verleden tijd zou gebruiken; immers, de apodoses van nomCFs zijn bijna zonder uitzondering van het type: ‘het zou geen verbazing wekken’, het zou erg prettig zijn' ‘ik zou er geen bezwaar tegen hebben’, etc, en als hier de verleden tijd gebruikt werd zou het voor de hoorder onmogelijk zijn om vast te stellen dat een en ander niet op het moment van spreken slaat, zodat hij de negatieve interpretatie zou kiezen. Het zal geen verbazing wekken dat het opmerkelijke betekenisverschil tussen de twee vormen in de protasis zich dikwijls voordoet bij werkwoorden als denken, geloven, vinden, voelen, weten, etc; hier is immers de kans dat spreker en hoorder kennis gemeen hebben gering, en de kennisgeving dat iemand op het moment van spreken iets niet denkt, gelooft, etc. zal dus dikwijls overkomen als een bewering-van-niet. Ook als deze werkwoorden in de apodosis de verleden tijd hebben zal de ‘niet nu’-interpretatie bovenliggen (er zij aan herinnerd, dat het betekenisverschil t.o.v. de zou-vorm nu minder saillant is, omdat de apodosis, in tegenstelling tot de protasis, altijd een bewering bevat). Aangezien CFs met +/- alleen acceptabel zijn wanneer de verleden tijd onmiskenbaar de ‘any-time’-interpretatie krijgt (hetgeen de lezer misschien al opgevallen is, maar nog nader zal worden toegelicht), zullen we werkwoorden als denken, geloven etc. niet in de apodoses van CFs met +/- aantreffen. Wèl kunnen ze voorkomen in de apodoses van CFs met -/-, zoals hierboven al bleek in zin (10) (‘... geloofde ik je’), en zoals ook te zien is in (22):
De ‘je’ in kwestie heeft ‘het’ wèl gedaan, en de spreker vindt hem dus nu een naarling. Dat vinden, denken, etc. niet gauw de ‘any time’-interpretatie zullen krijgen ligt niet alleen aan het feit dat spreker en hoorder slechts zelden kennis omtrent iemands gedachtenwereld zullen delen, maar heeft nog een andere reden: een mens zal eventueel wel in staat zijn met zekerheid te zeggen wat hij, gegeven bepaalde omstandigheden, altijd zal doen, maar toch nauwelijks wat hij, gegeven bepaalde omstandigheden, altijd zal denken, voelen, etc. Daaruit volgt dat zinnen als in (23) om twee redenen onacceptabel zijn en een zin als (20b) (‘Als je dat zou doen zei ik tegen je dat je weg moest gaan’), die alleen vreemd aandoet omdat de ‘niet nu’-interpretatie niet uitgesloten is, slechts om één reden, hetgeen schijnt te corresponderen met de hogere mate van onacceptabiliteit van (23 a en b) in vergelijking met (20b).
De. vraag, zou kunnen rijzen of het voor de betekenis van het ene zinsdeel iets uitmaakt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 550]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welke vorm er in het andere gebezigd wordt; zoals men kan zien aan (24) is het antwoord ontkennend voor zover het de betekenis van de apodosis betreft, tenminste als die de ‘any time’-interpretatie krijgt (geen verschillen tussen a) en b)), en bevestigend voor zover het gaat om de protasis in CFs met -/- waarin de apodosis de ‘niet nu’-betekenis krijgt; uit c) en d) blijkt dat dan de protasis eveneens, a.h.w. met terugwerkende kracht, die interpretatie opgelegd krijgt.
Tot nu toe is gesuggereerd dat, indien spreker en hoorder kennis omtrent het ‘niet nu’-aspect gemeen hebben automatisch de ‘any time’-interpretatie zal volgen. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn. In CFs met - / - namelijk kan het voorkomen dat het ‘niet nu’-aspect evident is, terwijl toch de ‘any time’-interpretatie geen zinvolle, of althans interessante, mededeling oplevert:
In a) is het noch de bedoeling van de spreker om te beweren dat hij ‘hier’ zit (dat zal immers voor iedereen duidelijk zijn), noch om te beweren dat hij, op welke tijd dan ook, ‘hier’ niet zal zitten; wat hij wil (en doet) is het feit dat hij ‘hier’ zit gebruiken als bewijs voor zijn opvatting dat ‘dat’ niet zo is. Hij levert dus een bewijs uit het ongerijmde: als x, dan y; niet y, dus niet x. Hetzelfde geldt, mutatis mutandis, voor b) en voor (24 c en d). Het ligt in de lijn der verwachtingen dat als in CFs het woord niet optreedt, dit meestal samengaat met de verleden tijd, en dan vanzelfsprekend de verleden tijd met de ‘niet nu’-interpretatie. We zijn hier aangeland bij de reden waarom CFs met +/- alleen mogelijk zijn als de verleden tijd onmiskenbaar de ‘any time’-interpretatie krijgt. Zinnen als in (26):
en ook (25) met, in de protasis, de zou-vorm lijken op het eerste gezicht minder vreemd dan andere in dit artikel genoemde onacceptabele zinnen, maar geven toch een wat ongemakkelijk gevoel, dat m.i. veroorzaakt wordt door een logische breuk tussen de twee zinsdelen: in de protasis geeft de spreker te kennen dat hij de mogelijkheid dat het gestelde het geval is openlaat, waarna hij in de apodosis een overtuigend bewijs levert van het tegendeel. Hij is dus niet consequent: hij moet óf in de apodosis ook de zou-vorm gebruiken, óf (beter nog) in de protasis ook de verleden tijd. Waarom is dat beter? Omdat de zinnen zich nauwelijks anders laten lezen dan als een bewijs uit het ongerijmde: net als in (25) wil de spreker aantonen dat het in de protasis gestelde onwaar is door in de apodosis iets te stellen dat voor ieder zichtbaar in flagrante strijd is met de werkelijkheid. Overigens spreken ook de cijfers in het EC duidelijke taal wat betreft het samen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 551]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaan van verleden tijd en negatie: er zijn 9 zinnen waarin zowel protasis als apodosis een negatief element bevat; bij al deze zinnen heeft de protasis verleden tijd. Er zijn 5 zinnen waarin alleen de protasis een negatief element bevat; hiervan hebben er 4 -/ + . Er zijn nog enkele woorden die tot het gebruik van de verleden tijd uitnodigen, en die zelfs op het eerste gezicht de theorie enigszins in de war lijken te sturen: woorden als ook, nog (in dezelfde betekenis) en zelfs. In de in het begin van dit artikel uit Overdiep en Van Es geciteerde zin ‘En al wist ik het, dan vertelde ik het je nóg niet’ zorgt nog ervoor dat de betekenis niet is ‘ik vertel het je wel’, maar ‘ik vertel het je niet, ook dan niet’. Wat nog, ook en zelfs blijkbaar doen is de ‘niet nu-betekenis omdraaien, zodat de interpretatie 'any time, en ook nu’ wordt. Ter nadere illustratie hiervan het volgende paar:
De betekenis, of liever implicatie, van a) is: ‘je bent m'n broer, dus ik geef je niet aan’, en van b): ‘het maakt niet uit of je m'n broer bent of niet - ik geef je aan’. Het effect van woorden als ook valt te vergelijken met dat van accentverplaatsing: in zowel (28a) als (28b) wordt geïmpliceerd dat iemand anders ‘dat’ doet of gedaan heeft:
Als spreker en hoorder beiden weten dat de genoemde gebeurtenissen niet op het moment van spreken plaatsvinden, is het verschil tussen de twee vormen, zoals we al gezien hebben, gering: de verleden tijd klinkt wat algemener, definitiever (‘vinniger’), dan de zou-vorm. Dat categorische, dat de verleden tijd door z'n ‘any time’-betekeniselement heeft, zal er in de praktijk toe leiden dat, naarmate het gestelde minder algemeen is en meer betrekking heeft op één specifieke situatie, de spreker sterker geneigd zal zijn zich van de zou-vorm te bedienen. In het EC bevinden zich twee nomCFs waaraan dit zich fraai laat illustreren:
In (29), maar niet in (30), heeft de spreker een bepaald moment in de werkelijkheid voor ogen: het is duidelijk dat ‘morgenochtend’ in (30) niet opgevat dient te worden als ‘de dag na het moment van spreken’, maar als ‘plotseling, van de ene dag op de andere’. Dat het onderscheid ‘nu’ - ‘een willekeurige andere tijd’ op één lijn ligt met het onderscheid ‘specifiek’ - ‘algemeen’ moge niet alleen blijken uit de zojuist geciteerde zinnen, maar ook uit het feit dat zou doen zich in (31a) iets gemakkelijker laat vervangen door deed dan in (31b):
waarbij natuurlijk weer aangetekend moet worden dat deed volkomen acceptabel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 552]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt als het hoofdaccent op zoiets of dat wordt gelegd. Het lijkt zinnig de verschillende karakteriseringen van de twee vormen, zoals die tot nu toe en passant zijn gegeven op een rijtje te zetten:
Dat zou + inf. het al dan niet plaatsvinden van het gestelde in het midden laat valt ook buiten conditionele zinnen te constateren:
En dat de verleden tijd aangeeft dat de spreker weet dat het gestelde niet het geval is eveneens:
Maar een veel belangrijker argument vóór de hier gepresenteerde theorie is het feit dat CFs waarin sprake is van verleden-in-het-verleden (PAST CFs) in overgrote meerderheid de voltooid verleden tijd hebben, althans in de protasis. Met andere woorden: (34a) is aanzienlijk gebruikelijker dan (34b):
De cijfers in het EC zijn als volgt: het hulpwerkwoord zijn heeft in de protasis in 18 van de 19 gevallen de vorm was, en in de apodosis in 9 van de 19 gevallen; het hulpwerkwoord hebben heeft in de protasis in 12 van de 14 gevallen de vorm had, en in de apodosis in 15 van de 19 gevallen. Dat in PAST CFs de variant +/+ bijna geheel van het toneel is verdwenen klopt met de verwachtingen: de spreker weet inmiddels wat er in werkelijkheid gebeurd is, en het heeft dus meestal geen zin om in het midden te laten of iets al dan niet gebeurd is. Er zijn echter gevallen waarin dat wèl zin kan hebben (voorbeeld (35) komt uit het EC):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 553]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier zou had geweigerd hebben geïmpliceerd ‘Zuid-Afrika heeft dat niet gedaan’, hetgeen Mr. Hoyer blijkbaar liever niet voor zijn rekening heeft willen nemen. De keuze tussen de twee vormen in de apodosis van PAST CFs wordt geheel bepaald door de mate van zekerheid van de spreker: weet hij wèl of weet hij niet? Voorbeeld (36) komt uit het EC.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een opsomming van de mogelijkhedenAls de verleden tijd in CFs twee betekeniselementen heeft, waarvan er steeds één op de voorgrond treedt, en de zou-vorm slechts één, dan zijn er in principe negen verschillende typen CF denkbaar. Nu zijn er twee typen afgevallen, maar omdat bij de volgende pragmatische analyse zal blijken dat één type twee varianten heeft, kunnen we in totaal acht soorten CF onderscheiden, als volgt verdeeld over de vier categorieën: één bij + / +, twee bij - / +, vier bij - / - en één bij + / - . Ook de afvallers worden hieronder besproken. Van elk type worden onder a) representatieve voorbeeldzinnen gegeven, en onder b) zinnen waarin de andere vorm een duidelijk andere betekenis oplevert; tenslotte worden van elke categorie (dus niet van elk type) onder c) zinnen gegeven die vreemd of onmogelijk lijken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. +/ +De spreker voorspelt wat er in een bepaalde situatie, waarvan hij zich voorstelt dat die plaatsvindt, maar waarvan hij het plaatsvinden op zich in het midden laat, zal gebeuren (advCF), of hoe hij, of men, daar tegenover zal staan (nomCF).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. -/ +1. ‘niet nu’ op de voorgrond De spreker voorspelt wat er in een bepaalde situatie, waarvan hij echter aangeeft te weten dat die op het moment van spreken niet bestaat, zal gebeuren, of hoe hij, of men, etc. (zie boven).
2. ‘any time’ op de voorgrond De spreker voorspelt wat er in een bepaalde situatie, die hij zich voorstelt zonder daarbij een bepaald moment in de tijd voor ogen te hebben, en die volgens hem op het moment van spreken niet bestaat, zal gebeuren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 554]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. -/-1. ‘niet nu’ op de voorgrond in beide zinsdelen A. De spreker geeft in de protasis aan dat een bepaalde situatie niet het geval is, zodat ook het gestelde in de apodosis niet het geval is: niet x, dus niet y; merk op dat dit bij de tweede en derde voorbeeldzin ook andersom kan zijn, waarmee ze onder B vallen.
B. De spreker wil het in de protasis gestelde ontkrachten door in de apodosis iets te stellen dat patent onwaar is; hij levert a.h.w. een bewijs uit het ongerijmde: niet y, dus niet x.
2. ‘any time’ op de voorgrond in beide zinsdelen De spreker geeft aan te weten wat er in een bepaalde situatie, die hij zich voorstelt zonder daarbij een bepaald moment in de tijd voor ogen te hebben, en die volgens hem op het moment van spreken niet bestaat, zal gebeuren; hij weet dit zo zeker dat hij een categorische uitspraak doet.
3. in de protasis ‘niet nu’, in de apodosis ‘any time’ De spreker doet een categorische uitspraak over wat er in een bepaalde situatie, waarvan hij echter aangeeft dat die op het moment van spreken niet bestaat, volgens hem altijd zal gebeuren.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 555]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. in de protasis ‘any time’, in de apodosis ‘niet nu’ Niet mogelijk: de ‘niet nu’-interpretatie van de apodosis legt automatisch diezelfde interpretatie op aan de protasis
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. +/-1. ‘any time’ op de voorgrond De spreker doet een categorische uitspraak over wat er in een bepaalde situatie, waarvan hij echter in het midden laat of die werkelijk plaatsvindt of zal vinden, zal gebeuren of wat hij in zo'n situatie zal doen - deze laatste gevallen zijn uiteraard wat dikker gezaaid.
2.‘niet nu’ op de voorgrond Niet mogelijk: het openlaten van de mogelijkheden in de protasis botst met het weten-van-niet in de apodosis.
Katholieke Hogeschool Tilburg 10 oktober 1983
Bibliografie
|
|