De Nieuwe Taalgids. Jaargang 77
(1984)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 424]
| |||||||||||||
Een opmerkelijke variantZoals bekend verschenen tijdens het leven van de schrijfsters Wolff en Deken drie edities van de Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart:Ga naar voetnoot1 de eerste in 1782, de tweede in 1783 en de derde in 1786. Tussen deze edities valt een aanzienlijk aantal tekstverschillenGa naar voetnoot2 te constateren, grotendeels liggend op het terrein van spelling en interpunctie, maar ook op stilistisch gebied, wat uiteraard een belangrijker categorie varianten oplevert. Verder brachten de schrijfsters bij het gereedmaken van de tweede en derde druk nog correcties aan van inhoudelijke aard. Zo plaatst ook de SB de heruitgever voor de vraag: Kiezen voor de editio princeps óf voor de ‘Ausgabe letzter Hand’?Ga naar voetnoot3 Een opmerkelijke variant is te vinden aan het slot van SB, te weten de volgorde van de brieven 173, 174 en 175, de laatste drie van de roman. Deze drie horen, gelet op het tijdsverloop binnen de roman, bij elkaar, omdat na brief 172 een sprong in de tijd gemaakt wordt van zo'n vier a vijfjaar.Ga naar voetnoot4 In de eerste editie is de 175e brief die van ‘De Heer Abraham Blankaart aan den Eerwaardigen Heer Everart Redelyk’ en wordt deze voorafgegaan door de brieven van ‘Mejuffrouw Aletta Willis aan haren Man Willem Willis’ (brief 173) en van ‘De Heer Willem Willis aan zyne Huisvrouw’ (br. 174). In de tweede editie daarentegen is de volgorde precies andersom: de brief van Blankaart is nu naar voren gehaald - 173e brief -, terwijl de brieven van Aletta en Willem Willes een plaats zijn opgeschoven en het briefgedeelte van de roman afsluiten. De derde editie is in dit opzicht geheel gelijk aan de tweede, waaruit we mogen afleiden dat de ingreep blijkbaar de bljvende instemming van de schrijfsters genoot. Laat ik eerst, zonder daarbij in details te treden, de hoofdinhoud van de drie brieven weergeven. De brief van Aletta Willis is gericht aan haar man die voor zaken op reis is; ze schrijft over haar verlangen naar hem, over het verlangen van dekinderen naar hun vader en over het bezoek dat Sara Edeling met haar oudste kinderen haar gebracht heeft. In de antwoordbrief schrijft Willem Willis over zijn liefde voor Aletta | |||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||
en de kinderen en over zijn eigen verlangen spoedig thuis te komen. De zorg voor zijn vrouw spreekt ook uit de passage waarin hij het heeft over haar ‘toestand’: Aletta blijkt opnieuw in verwachting te zijn. Blankaart treedt, in zijn brief aan Redelyk, nog één keer op zoals we hem in de gehele roman hebben leren kennen: hij is actief (zo levert hij de zoon van ds. Redelyk af bij het schip waarop deze zal gaan varen) en vrijgevig (Janmaat krijgt een ‘fooitje’), hij hecht grote waarde aan de zeevaart en de ‘negotie’ en is een aanhanger van het redelijk, blijmoedig christendom-van-de-daad (vandaar zijn nogmaals geuite afkeer van de ‘fynen’, die ‘malle fatsoenen’, en zijn voorkeur voor ds. Redelyk en Stijntje Doorzigt). Op zich is het alleszins begrijpelijk dat de schrijfsters juist deze laatste brief in de eerste editie als slotbrief lieten fungeren. Immers, Blankaart is degene die de roman heeft geopend met een brief aan Sara Burgerhart en die een grote invloed op het ro-mangebeuren heeft gehad (met name vanaf brief 140, als hij niet meer in Parijs is), Blankaart is vooral het personage dat met woord en daad ideeën vertolkt die Wolff en Deken zo na aan het hart liggen. Desondanks kiezen de schrijfsters vanaf de tweede druk, bij nader inzien, voor een andere afsluiting van de roman. Laten ze verder voor de gehele roman de eenmaal gekozen rangschikking onverlet, op deze ene plaats hebben ze gemeend de volgorde te moeten wijzigen. Een opmerkelijke ingreep derhalve, vooral ook omdat deze betrekking heeft op het slot van de roman, een uiterst relevante plaats in de macrostructuur van de ‘wereld in woorden’. De vraag ligt voor de hand: Waarom déze wijziging juist op déze plaats? Varianten-onderzoek heeft ons geleerd dat auteursvarianten op het spoor kunnen brengen van ‘defecten en effecten’.Ga naar voetnoot5 Zo kunnen ze voor de onderzoeker een signaalfunctie hebben. Ik meen dat we m.b.t. deze variant niet zozeer moeten denken aan een door de schrijfsters gesignaleerd ‘defect’ - een te zwaar woord, omdat de drie brieven elk onverkort worden gehandhaafd - als wel aan een bewuste poging tot ‘effect’. Anders gezegd: een poging een bepaalde boodschap van de roman, in het bijzonder in het slotgedeelte daarvan, nóg duidelijker door te geven. De genoemde variant moeten we verbinden met de auteursintentie, die bij de tweede en derde editie niet is veranderd, maar die wél leidde tot de ingreep, tengevolge waarvan de roman - althans in de ogen van de schrijfsters - ‘in de vorm hoger werd opgevoerd’.Ga naar voetnoot6 | |||||||||||||
Deugd wordt beloondEen van de kernwoorden in SB is ‘deugd’. Niet voor niets komt het woord reeds in het mottogedicht twee keer voor. Belangrijke deugden zijn o.m.: gehoorzaamheid aan de ouders, rechtvaardigheid, liefde en hulp jegens de medemens, eerbied voor het huwelijk, matigheid, tolerantie in godsdienstig opzicht, beheersing van driften en niet in het minst wat de populaire 18e-eeuwse moralist C.F. Gellert omschreef met de woor- | |||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||
den ‘Vertrauen auf die göttliche Vorsehung’ en ‘Fleiss und Arbeitsamkeit in seinem Berufe’.Ga naar voetnoot7 In de 147e brief spreekt Hendrik Edeling, doelend op de onverwachte erfenis van mevrouw Spilgoed, de volgende woorden uit: ‘Zo wordt de Deugd hier beloont; dit zien wy in deeze Vrouw’, en in diezelfde brief schrijft hij dat ‘het kwaad ook wel eens zyn meester loont’. Deze woorden passen volledig in de lijn die zich in het tweede deel van de roman - in het bijzonder de laatste 40 à 50 brieven - steeds evidenter aftekent: deugd wordt beloond, vroeg of laat, en ondeugd wordt ontmaskerd en gestraft. Het lijkt te verdedigen om hier althans gedeeltelijk de verklaring te zoeken van de geconstateerde rangschikkingsvariant. Ik wil allereerst die lijn zichtbaar maken, waarbij ik me beperk tot een aantal hoofdmomenten. De brieven 140-142 handelen over de, zojuist genoemde, beloning die de weduwe Spilgoed ten deel valt: ‘de som van negentig duizend Hollandsche Guldens’ (br. 141), die de Indiëganger Philips Alting in zijn testament vermaakt aan P. Spilgoed (de overleden man van Maria Buigzaam) of diens weduwe. Terecht verbindt BraakhuisGa naar voetnoot8 dit gebeuren met de deugdzame handelwijze van Maria Buigzaam, die blijkens haar levensverhaal (br. 44) als een gehoorzame dochter de wil van haar ouders opvolgde en een rijk man trouwde - P. Spilgoed -, voor wie ze echter geen liefde voelde. Deze man stierf betrekkelijk jong en liet haar, na een ongelukkig huwelijk, als gevolg van zijn levenswijze in nogal trieste omstandigheden achter. Toch blijkt dit huwelijk uiteindelijk te leiden tot een ommekeer in haar lot: dank zij de hulp die haar schoonvader eens aan Alting had verleend, wordt ze nu in financieel opzicht rijk beloond. In brief 149 lezen we van de ‘bekering’ van Edeling sr. tot een toleranter standpunt: hij stemt toe in het huwelijk van zijn zoon Hendrik met Sara. De beloning voor deze stap toont ons het vervolg van de roman: het geluk dat hem ten deel valt in de aanwezigheid van zijn schoondochter en in de geboorte van zijn eerste kleinkind. Voor hem geldt in feite hetzelfde als voor Zuzanna Hofland: ‘zalig zyn zy, die zich beteren’, om Blankaart te citeren (br. 158). Brief 156 illustreert dat een deugdzaam gedrag niet beperkt blijft tot de hogere klassen in de maatschappij. Uit dank voor de verleende hulp aan Sara, die door R. in de val was gelokt, overhandigt Hendrik Edeling een beurs met geld aan de moeder van Klaartje, het ‘Boerinnetje’, waardoor een huwelijk van Klaartje en Pieter mogelijk wordt. Via brief 157 vernemen we van de beloning van Letje Brunier. Letje heeft veel gehouden van een jongeman, die echter verre van gefortuneerd was. Haar vader verbood verdere omgang met deze vrijer tot het moment dat deze haar meer zou kunnen aanbieden (br. 102). Ze offert deze jeugdige liefde op, met pijn in het hart. De jongeman gaat | |||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||
zijn geluk in Indië beproeven en sterft daar aan een tropische ziekte. Haar deugd is dezelfde als die van Maria Buigzaam: gehoorzaamheid aan de ouders bij het kiezen van een huwelijkspartner. Blankaart zorgt nu, in samenwerking met Helmers, voor een gunstige wending in haar leven, juist vanwege het feit dat ze haar liefde ‘hadt opgeöffert aan haar's Vaders redelyk bevel’ en dat ze hiervoor ‘moest beloont worden’ (br. 157; cursivering door mij). Die beloning is in eerste instantie een flink bedrag aan geld, zodat niets meer een huwelijk met Willem Willis in de weg staat (br. 169). Ook Sara wordt beloond. Na de langdurige aarzeling, ook na de affaire met R. - ze heeft moeten leren ‘innerlijk te aanvaarden dat gehoorzaamheid aan volwassenen hoogste deugd is’,Ga naar voetnoot9 en dat kostte bij haar tijd -, stapt ze met Hendrik in het huwelijksbootje. De ‘beloning’, een woord dat ze zelf in brief 172 gebruikt, is het huwelijksgeluk met haar man: ‘Ja, ik ben gelukkig!’ (br. 163) en ook het daarop volgende moederschap, dat haar maakt ‘tot eene der gelukkigste Vrouwen, die er zyn kunnen’ (br. 172). De brieven van Aletta en Willem Willis aan het slot van de roman passen op natuurlijke wijze in hetzelfde kader. Willem, van begin af aan een brave jongeman, had aanvankelijk Sara lief. Zijn moeder was daar echter tegen gekant: hij kon voor Sara onmogelijk de juiste man zijn. Hij legde zich er, eerst moeizaam, bij neer. Een parallel dus van Aletta en haar eerste liefde. Behalve gehoorzaamheid aan de ouders heeft Aletta overigens nog een tweede deugd ontwikkeld: na de kennismaking met Sara is ze zeer ten goede veranderd in die zin dat ze haar leven niet meer doorbrengt met ‘beuzelingen’. De beloning voor deze beide ‘brave’ jonge mensen is een gelukkig huwelijk. Ondeugd daarentegen wordt ontmaskerd en gestraft. In brief 147 wordt Cornelia Hartog ontmaskerd. Zuzanna Hofland, die zich door haar connecties met de ‘fynen’ op de verkeerde weg begaf, wordt door hen bestolen, wat zijzelf (br. 124) en Blankaart (br. 158) uitleggen als een straf, omdat ze in de greep van de ‘gierigheid’ zat. Ook R. wordt uiteraard ontmaskerd; zijn snode plan mislukt gelukkig en hij ‘zal zyn loon wel krygen’ (br. 156). Wie de deugd beoefent, wie ‘braaf’ leeft, beantwoordt aan het ‘hoofdoogmerk onzer schepping’, dat inhoudt: ‘ons wyzer en beter te doen worden’ (br. 36). Daarom volgt de beloning als een soort automatisme. Typerend is in dit opzicht wat Blankaart zegt tegen de baby (!) van Sara: ‘Pas maar braaf op, en je zult gelukkig zyn’ (br. 171). De lijn dat deugd beloond wordt vindt zijn logisch eindpunt in de brieven van Aletta en Willem Willis, met daarin een tekening ‘naar het leven’ van hun echtelijk geluk. Men zou kunnen tegenwerpen dat Blankaart toch ook mag terugzien op een deugd- | |||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||
zaam leven en dat hij daarvoor beloond is; in de brief aan Redelyk spreekt hij immers van ‘weldaden’ van God ontvangen. Zonder hieraan iets af te willen doen moet ik wel wijzen op een belangrijk verschil tussen Blankaart enerzijds en Aletta en Willem anderzijds. De brief van Blankaart aan Redelyk getuigt namelijk ook van een bepaald gemis in zijn leven. Het geluk dat hij kent staat niet op het niveau van dat van Aletta en Willem Willis. Het is, althans in één opzicht, een beperkt geluk. Ik kom hier nog op terug. Gelet op de hierboven getekende lijn zijn de brieven van het jonge echtpaar Willis geschikter om de roman af te sluiten dan Blankaarts brief. Daarmee lijkt de verklaring van de rangschikkingsvariant gegeven. Echter, deze is niet volledig. We moeten nog een stap verder gaan en de aard van de beloning erbij betrekken: het gelukkige huwelijk. Hier ligt m.i. de diepste verklaring van de rangschikkingsvariant. | |||||||||||||
‘Geluk’ in SBDaarmee zijn we beland bij de kwestie of SB, wat ‘de beste levensstaat’ betreft, ‘naast vele dingen meer, een doorlopend pleidooi voor het huwelijk’ vormt (visieBuijnstersGa naar voetnoot10) óf dat we voor ‘huwelijk’ beter ‘huiselijk geluk’ kunnen invullen (visieVan den BergGa naar voetnoot11). Volgens Van den Berg gaan de schrijfsters uit van de ‘these’ dat de vrouw een plaats dient in te nemen ‘in de beschutte kring’ van weigezinden.Ga naar voetnoot12 Hij ontkent niet dat het huwelijk in de roman een belangrijke plaats inneemt, maar er bestaat z.i. geen principieel verschil tussen een milieu als dat van de weduwe Spil-goed en de via een huwelijk gerealiseerde kring van het eigen gezin: beide geven eenzelfde mate van beschutting en huiselijk geluk, en dus spreken Wolff en Deken in SB geen voorkeur voor één van beide uit. Vragen die meteen opkomen zijn: als er geen principieel verschil bestaat tussen het milieu van de weduwe Spilgoed en de huwelijkskring, waarom laten de auteurs Sara dan niet in de eerste leefkring blijven en waarom wordt ze juist door die dame het huwelijk ingepraat?Ga naar voetnoot13 Immers, zich richtend tot Letje Brunier en Sara, zegt deze: ‘ik wensch u beiden nog eens met [...] een braaf man getrouwt te zien’ (br. 53) en in brief 87 omschrijft ze haar ‘beredeneert oogmerk’ als volgt: ‘niets te verzuimen, wat u beide eens in staat kan stellen, om hier reeds aanvankelyk gelukkig te zyn’, waarbij we ‘eens’ nadrukkelijk moeten verbinden met de stap in het huwelijksbootje. Vlak voor Sara's huwelijk zegt de weduwe Spilgoed tot haar: In ernst, myn Burgerhartje, zo gy inderdaad [...] den Huwlyksweg inslaat, met het zuiver voornemen, om uwen pligt te doen; dan zult gy zo gelukkig zyn met uwen man, als men aan deze zyde des grafs ooit worden kan. (Brief 159; cursivering door mij.) | |||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||
Uitspraken als deze stoelen op de principiële erkenning dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen de diverse leefkringen, leefkringen die overigens elk gekenmerkt (kunnen) zijn door een vorm van geluk. De uitspraak van de weduwe Spilgoed, de spil van een kring die zoveel aangenaams en genoeglijks kent, dat het huwelijk ‘aan deze zyde des grafs’ de hoogst bereikbare vorm van geluk biedt, lijkt me reeds een flinke ondermijning van Van den Bergs interpretatie. Er is echter meer springstof aan te dragen. De weduwe Spilgoed gebruikt in twee van de hierboven vermelde citaten het woord ‘gelukkig’. Ieder die zinnige uitspraken wil doen over de kwestie ‘huwelijk’ of ‘huiselijk geluk’, zal zich eerst dienen af te vragen wat de inhoud is van de woorden ‘gelukkig’ en ‘geluk’ (en synoniemen als ‘heil’ en ‘gelukzaligheid’) in SB en dat geldt evenzeer voor het begrip ‘huisselyk geluk’.
Reeds een oppervlakkig onderzoek leert dat de eerstgenoemde woorden, hoewel we ze niet in elke brief aantreffen, door de hele roman heen veelvuldig voorkomen. Opvallend is dat de frekwentie ervan in het slotgedeelte sterk toeneemt: in de eerste 150 brieven bedraagt het gemiddelde ongeveer één keer per brief, in de laatste 25 is dat echter minstens drie keer per brief. Belangrijker dan deze aantallen is de inhoud van de woorden ‘geluk’ en ‘gelukkig’. Laten we de gevallen van minder gewicht buiten beschouwing - bijvoorbeeld dat van Sara wordt gezegd dat ze een ‘gelukkige geaartheid’ heeft (br. 164) - dan blijven zo'n zestal relevante betekenissen over. 1. Geluk en (christelijke) deugd Anna Willis noemt het geluk ‘de gezellinne der Deugd’ (br. 12), Wilem Willis heeft van zijn moeder geleerd ‘dat de deugd ons alleen gelukkig kan maken’ (br. 59) en juffrouw Hartog zegt kernachtig: ‘Deugd, [...], is geluk, en geluk is deugd’ (br. 72), een formulering die Hendrik Edeling in zoverre nuanceert dat deugd met godsdienst moet worden verbonden. In zijn gedicht Aan de Voorzienigheid (br. 167) schrijft hij dan ook: ‘Wyden wy ons vroeg aan Christelyke deugd’ (r. 180). 2. Geluk en financiële welstand De vader van Anna Willis was ‘niet gelukkig in zyne affaire’ (br. 157). Het geluk van Alettes vader keerde op een bepaald moment (br. 102). In de financiële situatie van de weduwe Spilgoed vindt een ‘gelukkige verandering’ plaats (br. 144). Het feit dat zowel Helmers als Blankaart voor Aletta Brunier en Willem Willis ‘een ordentelyk bestaan’ (br. 170) mogelijk maken, is mede een belangrijke basis voor hun huwelijksgeluk. 3. Geluk en het buitenleven Hendrik Edeling spreekt, tijdens een uitvoerig discours over het buitenleven, uit dat het leven op het land een ‘méér duurzaam, méér voor den mensch berekent geluk’ oplevert dan de vermaken der ‘Beaumonde’ (br. 78). De weduwe Willis hoopt op een buitentje ‘nog eenige jaren gelukkig te leven’ (br. 166) met de weduwe Spilgoed. 4. Geluk in het hiernamaals Het geluk op aarde is nooit volmaakt en dit besef klinkt op diverse plaatsen in de roman door. Alleen in het hiernamaals heerst het ‘allerhoogst geluk, dat eeuwig duurt’ (slotregel van Bruilofts-vaers in br. 160). De mens op aarde heeft tot taak zijn leven zo in te richten dat hij zich voorbereidt op die staat ‘des volmaakten geluks’ (br. 159). | |||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||
5. Geluk in liefdevolle en vriendschappelijke omgang Terugziend op een avondje bij de weduwe Spilgoed schrijft Sara: ‘Hoe gelukkig waren wy!’ (br. 71) en tijdens een indringend gesprek met deze dame zegt ze: ‘Ik leef hier al te gelukkig; ik blyf by u, zo lang ik leef’ (br. 90). Letje Brunier spreekt uit: ‘hoe gelukkig zyn wy, dat wy gemeenzaam verkeeren met eene Vrouw, die wy eerbiedigen om haar verstand en deugd’ (br. 102). Het gaat hier dus om geluk in de zin van gezellige omgang met elkaar, gedragen door vriendschap, liefde en wederzijdse zorg. In zo'n kring van weigezinden nemen ‘kleine Concertjes’, ‘omberen’, ‘lezen’ en ‘handwerken’ een grote plaats in (br. 159). Dit geluk is niet beperkt tot het milieu van de weduwe Spilgoed. Reeds voordat Sara dit leerde kennen, verheugde ze zich op de vernieuwing van de vriendschap met Letje: ‘Letje! nu zullen wy eens recht gelukkig zyn’ (br. 8). Zo is Cootje Brunier gelukkig ‘in de vriendschap van den braven Heer Edeling’ (br. 93) en ook Anna Willis ziet ‘haar geluk vernieuwt’ (br. 98) door herwonnen vriendschap. Basis van deze vorm van geluk is de relatie van vriendschap, liefde en respect. 6. Geluk in huwelijk en gezinsleven In verhoudingsgewijs verreweg de meeste gevallen - voor de hele roman gemiddeld 50 à 60% - hebben de woorden ‘geluk’ en ‘gelukkig’ betrekking op het (toekomstig) huwelijk, op het leven in een gezin met vader, moeder en kinderen, gekenmerkt door wederzijdse liefde. Sara kende dit geluk van huis uit: ‘Myne Ouders waren gelukkig met elkander’ (br. 5) en datzelfde geldt voor de weduwe Spilgoed die schrijft: ‘Ik heb aan myne dierbare ouders gezien, dat het Huwlyk [...], allergelukkigst maakt’ (br. 96). Niet alleen de hoge frekwentie van geluk in de zin van huwelijksgeluk is hier van belang, maar vooral ook het niveau waarop dit wordt geplaatst. De weduwe Spilgoed omschrijft het als het grootste geluk ‘aan deze zyde des grafs’ (br. 159) en de weduwe Willis, hoewel zij zich verheugt op het gelukkige buitenleven met de weduwe Spilgoed, sluit daar volledig bij aan, wanneer ze als haar overtuiging uitspreekt dat er in het leven van de mens op aarde ‘een zeker Levenssaizoen’ is waarin ‘het Huwlyk ons zo gelukkig maakt, als de aart onzes wezens hier toelaat’, een staat ‘door den stichter onzer natuur zelf ingestelt’ (br. 166). Opmerkelijk is ook de wijze waarop ze deze passage vervolgt: Dat saizoen is voor ons, zo als gy wel aanmerkt, verdwenen, en de Vriendschap vervangt, zeer eigenaartig, die Liefde, die de behoeftens der jeugd, en der gezondheid, zo wel als die van het hart, voldoet. Het huwelijk als hoogste vorm van geluk voor jonge mensen is nadrukkelijk verbonden met het vader- en moederschap. Huwelijk en kinderen horen in SB bij elkaar. Uitvoerig gaat Sara daarop in als ze schrijft: ‘Hoe is 't mogelyk, dat er Vrouwen zyn kunnen, die onverschillig zyn omtrent deezen Huwlyks-zegen!’ (br. 172). Kan men de genoemde passages al niet straffeloos negeren, dit wordt nog klemmender als we beseffen dat ze geenszins op zichzelf staan. Ik wees reeds op het feit dat de frekwentie van de woorden ‘geluk’ en ‘gelukkig’ in het slotgedeelte van de roman (de laatste 25 brieven) sterk toeneemt: een gemiddelde van minstens drie per brief, waarbij tevens opvalt dat ruim tweederde daarvan betrekking heeft op het (toekomsti- | |||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||
ge) huwelijk.Ga naar voetnoot14 Ter illustratie uit dit slotgedeelte een aantal relevante citaten:
Deze citaten, die met diverse andere zijn aan te vullen, mogen een illustratie zijn van het feit hoezeer en hoe vaak ‘geluk’ en ‘gelukkig’ in SB gerelateerd zijn aan het huwelijk. Hier is op evidente wijze sprake van een cumulatie met een ‘centripetaal effect’.Ga naar voetnoot15 | |||||||||||||
‘Huisselyk’ en ‘huisselyk geluk’Reeds in de voorrede van de roman lezen we dat SB ‘berekent is voor den Meridiaan des Huisselyken levens’. Ook in de roman zelf komen we ‘huisselyk’ met een zekere regelmaat tegen, onder meer in gevallen als: ‘huisselyke bezigheden’ (diverse malen, o.a. in br. 78), ‘huisselyk leven’ (verscheidene malen, o.m. in br. 122), ‘huisselyk genoegen’ (br. 15) en ‘huisselyke stilte’ (br. 63) of ‘rust’ (br. 119). Al ontbreekt een woordstudie die ‘de capriolen van de term’Ga naar voetnoot16 in kaart brengt, in SB is de inhoud ervan toch niet zo moeilijk te achterhalen. Gelet op de context komt deze neer op het volgende: binnenshuis plaatsvindend, betrekking hebbend op huisgezin of huishouden, al of niet gepaard gaande met gezellige vertrouwelijkheid in een kleine kring. Het woord vormt een tegenstelling met ‘uithuizig’, dat we bijvoorbeeld tegenkomen in ‘uithuizige vermaken’ (br. 153). Van groot belang zijn uiteraard die plaatsen waarin ‘huisselyk’ gecombineerd wordt met ‘geluk’ of ‘gelukkig’. Ik heb er zes in SB aangetroffenGa naar voetnoot17, die ik hier alle | |||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||
laat volgen:
Het opmerkelijke en verrassende van deze zes gevallen is dat vijf ervan huiselijk geluk uitsluitend situeren in of relateren aan de kring van het gezin. Dat kan het gezin zijn waarin men geboren is (1 en 2, het huisgezin van Sara's ouders) of het gezin dat men zelf door een huwelijk wil gaan stichten of reeds gesticht heeft (3, 5 en 6). Huwelijk en huiselijk geluk gaan hier dus samen, beter nog: vallen hier samen. Alleen het vierde geval lijkt daarvan af te wijken, omdat Sara's uitspraak ‘één uur huisselyk geluk met mynen besten Vriend’ - dit is haar man Hendrik Edeling - direct gevolgd wordt door ‘of met u’, waarbij ‘u’ betrekking heeft op de weduwe Spilgoed. Hier zijn echter twee kanttekeningen bij te plaatsen. In de eerste plaats de volgorde: voorop gaat huiselijk geluk met haar man. In de tweede plaats laat de samentrekking minstens tweeërlei uitleg toe: behalve ‘één uur huisselyk geluk met u’ kan ook ‘één uur met u’ gelezen worden, dus zonder de notie ‘huisselyk geluk’.Ga naar voetnoot18 Bij de laatste lezing verschilt dit geval helemaal niet van de overige, voor mij een argument om aan deze interpretatie de voorkeur te geven. Maar afgezien daarvan, als vijf van de zes gevallen huiselijk geluk ondubbelzinnig verbinden met huwelijk en gezin, mogen we zeker niet al te gemakkelijk Sara's uitspraak in brief 163 gebruiken als bewijs voor het feit dat er geen principieel verschil zou zijn tussen het milieu van de weduwe Spilgoed en de kring van het eigen gezin. Van den Berg doet dit wél: hij citeert in zijn betoog juist deze ene, op zijn minst discutabele, uitspraak over ‘huisselyk geluk’ in SBGa naar voetnoot19, zonder er andere plaatsen bij te betrekken, en dan ligt een eenzijdige interpretatie op de loer.
‘Huisselyk’ heeft in SB primair de betekenis: binnenshuis; deze kan in principe op elk milieu betrekking hebben. Zo kan Sara bij haar ‘dierbare Mama Buigzaam huisselyk t'huis zitten’ (br. 37). Wanneer de term wordt gecombineerd met ‘geluk’ of ‘ge- | |||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||
lukkig’, blijft die betekenis gehandhaafd, maar de kring is verkleind: ‘huisselyk geluk’ is uitsluitend - of in elk geval primair - voorbehouden aan de kleine leefkring van het gezin: man en vrouw, vader, moeder en kinderen. Juist brief 174, waarin Wil-lem Willis schrijft aan zijn vrouw, onderstreept dit op ondubbelzinnige wijze: de formuleringen ‘wy zyn huisselyk gelukkig’ en ‘wy beschouwen elkander als de bronnen onzes eigen geluks’ dekken elkaar qua betekenis en er is niets op tegen een causaal verband te leggen in die zin dat het eerste een gevolg is van het tweede. De verkenning van de woorden ‘huisselyk’, ‘geluk’ en‘gelukkig’, inclusief de combinatie daarvan, heeft aan het licht gebracht dat het huwelijk in SB onmiskenbaar als leefkring een bepaalde meerwaarde heeft. Terecht heeft Van den Berg de aandacht gevestigd op het aspect huiselijk geluk, maar hij heeft tegelijkertijd voor déze roman een schijntegenstelling gecreëerd: huiselijk geluk krijgt in SB niet een zwaarder accent dan het huwelijk, maar valt er juist mee samen. Het zal duidelijk zijn dat naar mijn mening Buijnsters' opvatting omtrent ‘de beste levensstaat’ voorlopig niet achterhaald is. | |||||||||||||
Structurele middelenDe boodschap dat het huwelijk voor jonge mensen de hoogste vorm van geluk is, hebben Wolff en Deken door diverse structurele middelen ondersteund. Een daarvan kwam al ter sprake: de cumulatieve herhaling van ‘geluk’ en ‘gelukkig’', gerelateerd aan het huwelijk. Een ander middel is het parallellisme. SB is, zeker wat de karaktertekening betreft, voor een belangrijk deel gebouwd op contrasten. Alleen al een vergelijking van Lotje Rien du Tout, Cornelia Hartog en Anna Willis met Sara maakt dit duidelijk. Maar daarnaast moet evenzeer het parallellisme genoemd worden als bouwprincipe, zowel in de diverse karakters en activiteiten der personages als in bepaalde ontwikkelingen. Ik geef enige voorbeelden. De weduwen Spilgoed en Willis vertonen grote overeenkomst met elkaar als ‘Vrouwen, die voorzichtigheid aan minzaamheid, en goedhartigheid aan eene beredeneerde onverzetlykheid verbinden’ (voorrede tot de ‘Nederland-sche Juffers’). De wijze waarop de argeloze Sara wordt bedrogen door R. vindt een parallel in de bedrieglijke manier waarop de eveneens argeloze Zuzanna Hofland door broeder Benjamin en Cornelia Slimpslamp wordt bestolen;Ga naar voetnoot20 vergelijkbaar is ook dat beiden van te voren gewaarschuwd zijn en na de affaire tot inzicht komen. Blankaart vervult de rol van weldoener; Helmers vervult deze rol op dezelfde wijze ten opzichte van Letje. De predikanten Smit en Redelyk zijn vergelijkbaar in hun ruimdenkendheid en redelijkheid. Letje Brunier maakt een positieve ontwikkeling door; Cootje gaat onder leiding van Blankaart dezelfde goede kant op. De savante Cornelia Hartog vindt haar parallel in Wilhelmina van Kwastama; de schurk R. in zijn makker G.; de bedrieger broeder Benjamin in Cornelia Slimpslamp. De reeks is hiermee geenszins uitgeput. Parallellismen hebben een versterkende functie. Ook met betrekking tot de bood- | |||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||
schap van het huwelijk maken de schrijfsters er dankbaar gebruik van. Nog afgezien van het feit dat ook Abraham Blankaart huwelijksaanzoeken doet aan de weduwen Willis en Spilgoed en dat Cornelis Edeling een huwelijk voorbereidt met Adriana Nyverhart - die niet-Luthers is en zo ook een parallel vertoont met Sara -, staan er in de laatste vijftien brieven drie huwelijken in de belangstelling: behalve het huwelijk van Sara en Hendrik, ook dat van Anna met prop. Smit (br. 164) en dat van Aletta en Wil-lem Willis. Het huwelijk en het huwelijksgeluk van Sara staan in de roman niet op zichzelf en zijn niet bedoeld als alleen bestemd voor dít meisje, dat zich daarvoor overgaf aan ‘verstrooijende vermaken’, maar heeft een algemene geldigheid. Hier stuiten we op wat Wa. van Oostrum het ‘exemplarische karakter van het boek’Ga naar voetnoot21 heeft genoemd en dit exemplarische wordt door de parellellen versterkt. De brieven van Aletta en Willem Willis aan het eind van de roman laten nog een andere parallel zien, namelijk in het gebruik van het woord‘beuzelingen’. Aletta noemt het twee keer in haar brief, als typering van de dingen in het huisgezin waarover ze schrijft; Willem antwoordt daarop met de woorden: ‘zou ik, het geen gy my schryft, beuzelingen noemen?’ Ook Sara kende vóór haar huwelijk ‘beuselaryen’ (br. 163). Juist het bezoek van Sara aan Aletta, waarover Aletta in haar brief schrijft, maakt duidelijk dat Sara zich heeft ontwikkeld tot een flinke moeder die haar kinderen weet aan te pakken. De moraal is duidelijk: in het huwelijk bestaan geen beuzelarijen meer, noch voor Sara, noch voor Aletta, noch voor wie dan ook. Hendrik Edeling schreef immers reeds in brief 165 van zijn jonge vrouw: ‘haar karakter klimt, naar mate hare pligten vermeerderen’, een duidelijke illustratie van de positieve werking van het huwelijk dat de beste krachten in de mens activeert. Een volgend structuuraspect is het contrast tussen begin en eind van de roman. Wie de laatste vijftien brieven beziet, constateert al snel dat het leeuwedeel van de adressanten en adressaten gevormd wordt door getrouwde vrouwen en mannen - br. 162, 163, 164, 165, 167, 168, 172, 173, 174 - terwijl in de overige zes steeds het huwelijk (doorgaans uitvoerig en zeer principieel) ter sprake komt. Het slotgedeelte van de roman vormt in dit opzicht onmiskenbaar een contrast met het begin ervan. Beperken we ons tot de eerste tien brieven, dan zien we dat, uiteraard naast anderen, drie ongetrouwde meisjes als adressant of adressaat optreden: Sara Burgerhart, Anna Willis en Alette Brunier. Aan het eind van de roman hebben deze drie echter allen een rolwisseling ondergaan: Sara Burgerhart is nu Sara Edeling, Anna Willis is nu Anna Smit en Aletta Brunier, die het laatst trouwt, is Aletta Willis geworden. Als laatste structuuraspect noem ik het arrangement aan het slot van de roman, dat wil zeggen de inhoud én de rangschikking van de laatste drie brieven. En hiermee ben ik terug bij het uitgangspunt van dit artikel: de veranderde volgorde van de brieven 173, 174 en 175. | |||||||||||||
Een effectieve ingreepDe brief van Blankaart aan Redelyk, die zoals gezegd vanaf de tweede druk niet meer als slotbrief fungeert, bevat een element dat ik wel heb genoemd maar nog niet heb uitgewerkt: het beperkte geluk van Blankaart. Op twee plaatsen schrijft de nu 56-jarige | |||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||
oude ‘vryer’ over iets dat hem niet ten deel is gevallen: een huwelijk en het bezit van kinderen. Heeft ds. Redelyk een ‘best Wyf’ en ‘tien kinderen, het eene nog schoonder als 't andere’, Blankaart moet bekennen: ‘ik heb by gelyks kind noch kraai in de vvaereld’. (Om deze uitspraak juist te taxeren moeten we deze relateren aan andere uitlatingen van Blankaart, zoals die in brief 137, waarin hij over het feit dat hij ‘geen Vader is van een talryk huisgezin’ openhartig opmerkt: ‘dat spyt my genoeg’.) De tweede bekentenis staat iets verderop in dezelfde brief. Als hij Hendrik, de zoon van Redelyk, naar het schip heeft gebracht, denken de matrozen aanvankelijk dat Blankaart de vader is. En dan komt de openhartige bekentenis: ‘Ja, dagt ik, lieve God! was dat waar, [...]’. Het is helaas niet waar en daarom staat hij ‘met beschaamde kaken’. Wat Blankaart mist, wordt extra duidelijk door de brieven van Aletta en Willem Willis, die in dit opzicht als contrast functioneren. Beider brieven demonstreren een overmaat van geluk - ‘huisselyk geluk’ - en over de oorsprong ervan bestaat geen onzekerheid: ‘wy beschouwen elkander als de bronnen onzes eigen geluks’, aldus Willem. Het kan niet toevallig zijn dat Blankaart in zijn brief aan Redelyk wél schrijft dat hij ‘altoos wel te vreên’ is, maar daarbij niet de woorden ‘geluk’ en ‘gelukkig’ op de lippen neemt.Ga naar voetnoot22 Daarentegen gebruikt hij het woord ‘geluk’ wel in brief 79 in een passage die hier boekdelen spreekt: ‘was ik Vader over een half douzyn jongens en meisjes, wel dan zou ik myn geluk niet kunnen overzien’. Blankaart is bestemd én gezind om anderen ‘gelukkig te maken’ (br. 151), hij kan ook in hun geluk delen en zo met ‘alle brave menschen gelukkig zyn’ (br. 160), maar het echtelijk geluk - geïllustreerd door Sara en Hendrik, Anna en prop. Smit en, last but not least, Aletta en Willem - kent hij zelf niet. In vergelijking met de zojuist genoemden kent hij slechts een beperkt geluk.
Binnen de omvangrijke roman SB nemen de brieven die Aletta en Willem Willis aan het slot tot elkaar richten, in één opzicht zelfs een unieke positie in: het zijn de enige waarbij twee echtgenoten wederzijds als adressant en adressaat optreden. De opschriften zijn dan ook kenmerkend genoeg: Aletta schrijft ‘aan haren Man’ en Willem ‘aan zyne Huisvrouw’. Hier ligt, het moge na het voorafgaande duidelijk zijn, het voornaamste motief voor de ingreep aan het slot. Toen Wolff en Deken de tweede editie voorbereidden, hebben ze bij nader inzien de roman willen laten eindigen met een tekening van het huwelijksgeluk van twee jonge mensen, als een tastbaar bewijs voor de ‘these’ van de weduwe Willis dat ‘het Huwlyk ons zo gelukkig maakt, als de aart onzes wezens hier toelaat’ (br. 166). Met de ‘herstructurering’ aan het slot van de roman wilden de schrijfsters een nog betere ‘concentratie op essentialia ten koste van het accidentele’Ga naar voetnoot23 bewerkstelligen. De | |||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||
rangschikkingsvariant kan ons helpen dat essentiële te onderkennen. We kunnen spreken van een ingreep die effectief is.Ga naar voetnoot24 |
|