| |
| |
| |
Zinsdelen en plaatsingselementen
G.F. Bos
I. Inleiding
In een vorig artikel (Ntg. 1983) heb ik een poging gedaan tot een stringente definitie van het zinsdeel als een relationeel syntactisch-semantisch lid van een zinsconstitueren-de constructie of van een constructie met een imperativus, die ook zinsconstituerend is.
Tevens heb ik toen gewezen op het verschil tussen ‘Stellungsglieder’ (plaatsingselementen, verder PL) en zinsdelen (ZD) onder verwijzing naar Ulrich Engel (1977) en Bos (1981).
Verplaatsbaarheid en innerlijke samenhang binnen het zinsdeel bleken geen kenmerken, laat staan criteria te zijn voor het zinsdeel, al vallen ZD en PL zeer vaak samen.
Intrigerend zijn nu juist die gevallen waarin ze niet samenvallen, die bovendien aanleiding geven tot het postuleren van de categorie PL.
De vraag doet zich voor welke linguïstische functie deze PL's vervullen, en onder welke voorwaarden, syntactische en/of communicatieve, ZD's gesplitst kunnen voorkomen.
In dit artikel wil ik een overzicht geven van de syntactische en andere factoren die splitsing van een ZD verhinderen, c.q. mogelijk maken, en de conclusie aannemelijk maken dat de PL's op het niveau van de communicatieve syntaxis liggen, m.a.w. pragmatische (Dik, 1978, 126 sqq.) functie hebben.
| |
II. Het niet-samenvallen van zinsdeel en plaatsingselement
A. Het zinsdeel bestaat uit meer dan één plaatsingselement
1 De samengestelde tijden van het werkwoord.
In Ntg. 1983, 357 heb ik de argumenten genoemd voor één ZD, twee PL's.
2 Het praepositionale object gerealiseerd door een zgn. bijzin: Hij heeft er belang bij dat je beslissen zult. In Bos (1964, 148) heb ik betoogd dat er + dat je beslissen zult samen equivalent zijn aan een subst. met lidwoord, terwijl dat je beslissen zult equivalent is aan een attributieve constructie als (de man) die daar loopt, cf.* (de man) wie daar loopt, * (de gedachte) er dat je beslissen zult. Er heeft substantiverende functie. De grens tussen de twee ZD valt niet samen met een woordgrens: zich verzetten tegen (ZD), er tegen dat... (ZD). In alle gebruikswijzen blijven er/daar en zgn. Bijzin gesplitst: Dat je beslissen zult, daar(bij) heeft hij belang (bij). Eén ZD, twee à drie PL's.
3 Het zgn. plaatsonderwerp of lijd. vwp. het. In Bos (1964, 154/55) vindt men ook een beschrijving van de types: Het is zeker dat je komt en Ik betreur het dat je niet komt, waaruit blijkt dat de zgn. bijzin met dat equivalent is aan een attribuut, en dat het substantiverende functie heeft. Eén ZD, twee PL's.
4 Ook in het geval van Er loopt een man op straat, cf. Een man loopt op straat is m.i. er + een man subject, waarbij er localiseert en een man het noemende deel van het subject is. Beide zinnen zijn speciale gevallen: een indefiniet subject aan het begin van
| |
| |
de zin is een gemarkeerd thema (Bos, 1981, 31, 33); de zin met er is onderdeel van een strategie om indefiniet subject in het vóórveld te vermijden, en een man onder de toon-top van de zin te brengen.
| |
B. Een deel van een ZD, i.c. een attribuut, vormt een PL
Hier doet zich het probleem voor dat lang niet alle postattributen van substantieven (het onderdeel waartoe ik me in deze studie zal beperken) van hun kern gescheiden kunnen voorkomen, zodat men zich afvraagt wat hier de beperkingen zijn. Hierover bestaat een uitgebreide literatuur: in de TGG vindt men er verscheidene artikelen over onder ‘NP-Restriction’ (Bach-Horn, 1976, 280), ‘Wh-Movement’ (Chomsky, 1977, 330 sqq.); in de Nederlandse TGG linguïstiek de discussie tussen Klein-Van den Toorn (1978, 423-433; 1979, 97-109) en Kooy-Wiers (1978, 105-143; 1979, 488-493), recentelijk Klein, (1983, 41-50) en Verhagen (1979, 372, sqq). Dit artikel is echter niet bedoeld als kritische beschouwing van deze publikaties, al zal ik er bij gelegenheid wel naar verwijzen.
Wat mij aan de keuze van de voorbeeldzinnen in deze artikelen opviel, was dat men niet systematisch te werk gegaan was, bijv. geen rekening gehouden had met de syntactische functie van het kernsubstantief in de zin. Ter verklaring van het verschijnsel voeren deze linguïsten deels syntactische, deels semantische redenen aan, maar ook thematische en pragmatische. Hierbij wordt dan de klacht geuit dat vooral de laatste twee zo moeilijk te formaliseren zijn.
Het komt mij voor dat alleen systematisch onderzoek enig licht kan werpen op de beperkingen en de aard daarvan. Vandaar dat ik eerst een overzicht wil geven van de diverse mogelijkheden en onmogelijkheden, daarbij, waar mogelijk, aansluitend bij de voorbeelden uit de Nederlandse artikelen.
| |
III. Beperkingen en mogelijkheden van scheiding en vooropplaatsing van een postat-tribuut ten opzichte van het kernsubstantief
A. Het kernsubstantief fungeert als subject of direct object in de zin
a. Het postattribuut heeft de praepositie van (zie ook Bos, 1981, 35)
1. |
De pannen van de daken zijn stuk (de dakpannen, de pannen ervan) |
- |
Van de daken zijn de pannen stuk |
2. |
Ik heb twee romans van Vestdijk gelezen (twee romans van hem) |
- |
Van Vestdijk heb ik twee romans gelezen |
3. |
Een looneis van deze arbeiders is acceptabel (een looneis van hen) |
- |
Van deze arbeiders is een looneis acceptabel |
4. |
De besten van de studenten zakten (de besten van hen) |
- |
Van de studenten zakten de besten |
5. |
Een looneis van een half percent is acceptabel (zo'n looneis, *ervan) |
- |
*Van een half percent is een looneis acceptabel |
6. |
Ik heb een fluit van zilver gekocht (zo'n fluit, *ervan) |
- |
*Van zilver heb ik een fluit gekocht |
7. |
Het Ministerie van BZ is ook in Den Haag (dat Ministerie, *ervan) |
- |
*Van BZ is het ministerie ook in Den Haag |
| |
| |
8. |
Men prijst de deugd van verdraagzaamheid (die deugd, *ervan) |
- |
*Van verdraagzaamheid prijst men de deugd |
9. |
Ik ontmoette een man van grote vvelsprekendheid (zo'n man, *ervan) |
- |
*Van grote welsprekendheid ontmoette ik een man |
Zoals men uit de voorbeelden en hun gedeeltelijke substitutie kan aflezen is het semantisch-syntactisch verband tussen kern en postattribuut van 1-4 verschillend van dat van 5-9. De syntactisch/morfologische verschillen tussen de constructies gaan gepaard met een verschil in semantische functie: in 1-4 ‘iets’ in relatie tot ‘iets’; daarentegen in 5-9 ‘iets’ van een dergelijke aard, nl. 5 ‘iets’ + specificatie daarvan: 6 ‘iets’ + materiaal daarvan; 7 ‘iets’ + identificatie daarvan; 8 ‘iets’ + explicatie daarvan; 9 ‘iets’ + qualiteit daarvan. Kortom, door het postattribuut wordt het ‘iets’ geclassificeerd als zo'n iets of dat iets. Het semantisch-syntactisch verband tussen kern en attribuut is te nauw dan dat het attribuut in de zin als thema kan dienen, hetgeen bij ‘iets’ in relatie tot ‘iets’ juist zeer wel mogelijk is. (Zie ook Klein (1983, (26), uitgezonderd e die m.i. een idiomatische uitdrukking bevat).
Mijn conclusie is dat men bij de substantiegroepen 5-9 te doen heeft met een syntactische beperking op vooropplaatsing van het postattribuut.
Op gevallen als Van Vestdijk heb ik twee romans weggegooid (Klein-v.d. Toorn 1978, 426 sq.) kom ik later terug.
b. Het postattribuut heeft de praep. met
1a. |
Ik heb een huis met een CV gezien |
- |
*Met een CV heb ik een huis gezien (zo'n huis) |
b. |
cf. Met een CV wil ik dat huis wel |
- |
als het een CV heeft |
2a. |
Hij staarde het meisje met de blozende wangen verlegen aan |
- |
*Met de blozende wangen staarde hij het meisje verlegen aan (zo'n meisje) |
b. |
cf. Met blozende wangen staarde hij... |
- |
terwijl hij bloosde |
3. |
Ik heb een vrouw met rood haar zien lopen |
- |
*Met rood haar heb ik een vrouw zien lopen (een roodharige vrouw) |
4. |
Ik heb een boek met plaatjes gekocht |
- |
*Met plaatjes heb ik een boek gekocht (een plaatjesboek) |
5. |
Ik wil een broodje met ham |
- |
*Met ham wil ik een broodje (zo'n broodje) |
6a. |
Ik zag een man met een revolver |
- |
*Met een revolver zag ik een man (zo'n man). |
b. |
cf. Met een verrekijker zag ik het schip (met behulp van...) |
|
|
7. |
Met knikkende knieën opende ik de deur |
- |
terwijl mijn knieën knikten |
In 1a, 2a, 6a, 3, 4 en 5 laat de praep. constructie de interpretatie van classificatie als een bepaald soort ‘iets’ toe: een blozend, roodharig meisje, een plaatjesboek, een be- | |
| |
paalde klasse van huizen. In dat geval is er sprake van een syntactische beperking: de substantiefgroep heeft weer een semantisch-syntactische structuur, waar het verband tussen kern en attribuut zo nauw is dat het attribuut in de zin niet als thema kan dienen; de semantische functie van de constr. is ‘iets’ + eigenschap van dat ‘iets’. Ik aarzel om hier met Kooy-Wiers (1978, 120) te spreken van ‘onvervreemdbaar bezit’. De praep. constr. classificeert het genoemde ‘iets’ als ‘zo'n iets’, een ondersoort van dat ‘iets’.
Overigens geldt het geconstateerde ook voor een praep. constr. met zonder: *Zonder een CV heb ik een huis gezien; *Zonder plaatjes heb ik een boek over Rubens gekocht; het ‘iets’ wordt nu gesubclassificeerd door de afwezigheid van een eigenschap.
Maar een praep. constr. ingeleid door met leent zich ook bijzonder goed voor gebruik als adverbale bepaling van omstandigheid zoals in lb, 2b en 7. Vergelijking van 2a en b zou ons kunnen verleiden tot de conclusie dat de afwezigheid van het bep. lidwoord doorslaggevend is; toch is de zaak niet zo eenvoudig: Hij staarde het meisje met knikkende knieën aan, waar men de toestand van de knieën toch niet gauw als een classificatie van het meisje zal interpreteren.
Wanneer de constr. gebruikt wordt als bep. van omstandigheid of voorwaardelijke omstandigheid (1), is hij vervangbaar door een zgn. bijzin ingeleid door terwijl of als. En in die gevallen is er geen sprake van vooropplaatsing van een attribuut; de voorop-geplaatste constr. is een adverbale bep. als gemarkeerd thema.
Uit 6b blijkt dat de constr. met met zich ook leent voor gebruik als bep. van middel en instrument.
c. Het postattribuut heeft de praep. uit
1. |
Ik zag zijn zuster uit Canada |
- |
*Uit Canada zag ik zijn zuster (die zuster) |
2. |
Ik heb wijn uit Frankrijk gedronken |
- |
*Uit Frankrijk heb ik wijn gedronken (Franse wijn) |
3. |
Ik heb koffie uit Brazilië gedronken |
- |
*Uit Brazilië heb ik koffie gedronken (Braziliaanse) |
4. |
Ik heb een vaas uit China gekocht |
- |
Uit China heb ik een vaas gekocht (een Chinese vaas) |
Men vergelijke:
5. |
Uit Canada schreef ze hem een lange brief |
- |
daarvandaan |
6. |
Uit Frankrijk kwamen twee mi nisters aan |
- |
daarvandaan |
7. |
Uit Brazilië importeert men koffie |
- |
daarvandaan |
In de gevallen 1-4 laat de praep. constr. weer de interpretatie toe van classificatie als een iep. soort ‘iets’. De semantisch-syntactische structuur van de substantiefgroep is weer te nauw dan dat het attribuut als thema in de zin kan functioneren. De praep. constr. met uit kan echter ook adverbale bep. van herkomst (separativus) zijn als de
| |
| |
betekenis van de werkwoordstam (cf. 5-7) zich daartoe leent; hier is de adverbale bep. gemarkeerd thema.
d. Het postattribuut heeft een locale praep.: in, op, achter, voor
1. |
Ik vind het openbaar vervoer in Amsterdam knudde |
- |
In Amsterdam vind ik het openbaar vervoer knudde (het Amsterdamse vervoer) |
2. |
Ik vind de verwarming in die auto knudde |
- |
In die auto vind ik de verwarming knudde (de autoverwarming) |
3. |
Ik zag een man in die auto (een man daar) |
- |
In die auto zag ik een man (daar een. man) |
4. |
Jan zag het meisje in de tuin (dat meisje, het meisje/daar) |
- |
In de tuin zag Jan het meisje (daar) |
5. |
Het paartje op de bank schoof een eindje opzij (dat paartje) |
- |
Op de bank schoof het paartje een eindje opzij (daar) |
6. |
Ik prees het meisje achter het loket (dat meisje) |
- |
Achter het loket prees ik het meisje (daar) |
Wordt het kernsubstantief gevolgd door een lokale praep. constr., dan wordt bij voor-opplaatsing deze constr., die de potentie heeft secundair zinsdeel te zijn (Bos 1983, 358) geïnterpreteerd als adverbale bepaling van plaats, vervangbaar door daar (-in, -op).
Slechts wanneer in de substantiefgroep in vervangen kan worden door van (1 en 2), waardoor de constr. de semantische functie krijgt van ‘iets’ nader geclassificeerd als een bep. soort ‘iets’, is ook bij vooropplaatsing de interpretatie die van attribuut: het Amsterdamse openbaar vervoer of het vervoer daar; de autoverwarming of de verwarming daarvan. Overigens wekt de vooropplaatsing wel de indruk van contrast.
Zoals uit de overige voorbeelden blijkt, wordt de attributieve constructie subst. + locale bep. semantisch geïnterpreteerd als ‘iets’ nader gespecificeerd of geclassificeerd door de plaats ervan: het meisje achter het loket; het paartje op de bank (welk meisje, paartje?). Deze interpretatie ligt bij bepaalde combinaties voor de hand: bij het meisje in de tuin is de tuin als plaatsspecificatie van het meisje veel incidenteier dan bij bijv. de conducteur op de trein, het terras voor de keuken.
Hoe wij in een gegeven geval interpreteren, hangt m.i. af van a. onze ervaringswereld, b. situatie en context (Ze had zo'n indruk op hem gemaakt, dat hij het meisje in de tuin zag in zijn dromen) en c. tempoversnelling en accentstructuur bij het spreken.
Afgezien van de gevallen 1 en 2 blijft echter de algemene regel dat vooropplaatsing van de locale bepaling deze tot een adverbale bepaling maakt, zodat we moeten concluderen dat scheiding en vooropplaating van het attribuut met behoud van de attributieve functie niet mogelijk is.
e Het postattribuut heeft de praep. over (voorbeelden alleen met vooropgeplaatst postattribuut)
1. |
Over inkomensnivellering versche nen grote stukken in de krant |
- |
daarover |
| |
| |
2. |
Over transcendente meditatie ontvangt Wim dagelijks artikelen |
- |
daarover |
3. |
Over Rubens heb ik een boek met plaatjes gekocht |
- |
over hem |
4. |
Over de inhouding op het vakantiegeld heeft de televisie gisteren een programma uitgezonden |
- |
daarover |
5. |
Over inkomensnivellering heb ik het artikel gelezen |
- |
daarover |
6. |
Over de inhouding op het vakantiegeld heb ik het programma gemist |
- |
daarover |
De groep met praep. constr. met over laat zeer gemakkelijk scheiding en vooropplaatsing toe; over is dan synoniem met aangaande, zodat de semantische functie van de groep zich uitstekend leent om zelfstandig als thema van de zin op te treden. Toch is er m.i. een subtiel verschil tussen 1-4 en 5 en 6: doordat in 5 en 6 het DO het bep. lidwoord heeft (spreker veronderstelt dat zijn partner weet naar welk ‘iets’ verwezen wordt) staat, om met Kooy te spreken, het DO niet in focus. Dat wil zeggen: de zin heeft een ander toonverloop, waarbij de lagere toon op het bekend veronderstelde valt en het participium aan het eind van de zin een positievere toon en accent krijgt. Het gevolg is dat de interpretatie hier al gauw die van contrast wordt.
In het algemeen echter is de regel dat scheiding en vooropplaatsing van de attributieve constr. met over met behoud van de attributieve functie syntactisch-semantisch vrijwel onbeperkt mogelijk is.
ऒ. Het kernsubstantief is een deverbativum van een verbum dat een oorzakelijk voorwerp (OZV) regeert, of is daar een synoniem van, waardoor een constante praep. vereist is.
De voorbeeldzinnen zijn geïnspireerd op Den Hertog's voorbeelden van subst. met constante praep. (1903, 80g en 66-69).
1a. |
Hij deed zijn gift aan de armen in het kerkezakje |
Aan de armen deed hij zijn gift in het kerkezakje |
b. |
Hij had een gift aan de armen be loofd |
Aan de armen had hij een gift beloofd |
2a. |
Het ongeluk door eigen schuld zou hem lelijk dwars zitten |
Door eigen schuld zou het ongeluk hem... |
b. |
Hij kreeg een ongeluk door eigen schuld |
Door eigen schuld kreeg hij... |
3a. |
De uitverkoop wegens sterfgeval kwam ons goed uit |
Wegens sterfgeval kwam de uitverkoop ons goed uit. |
b. |
Mijn modezaak hield een uitverkoop wegens sterfgeval |
Wegens sterfgeval hield mijn modezaak... |
4a. |
Men overweegt een verbinding door een tramdienst |
Door een tramdienst overweegt men... |
b. |
Er ontstond een goede verbinding door een tramdienst |
Door een tramdienst ontstond er een... |
| |
| |
5a. |
Men verachtte zijn slaafsheid tegenover zijn meerderen |
Tegenover zijn meerderen verachtte men... |
b. |
Hij betoonde grote slaafsheid tegenover zijn meerderen |
Tegenover zijn meerderen betoonde hij... |
6a. |
Liefdadigheid naar vermogen is prijzenswaardig |
Naar vermogen is liefdadigheid prijzenswaardig. |
b. |
Hij beoefende steeds liefdadigheid naar vermogen |
Naar vermogen beoefende hij steeds... |
7a. |
Hij ontving een artikel tegen transcendente meditatie |
Tegen transcendente meditatie ontving hij... |
b. |
Hij schreef een artikel tegen transcendente meditatie |
Tegen transcendente meditatie schreef hij... |
In de a-zinnen van de linkerkolom is de semantische functie van kernsubstantief met attribuut: dat soort iets, zo'n iets, dat iets daar of toen. De a-zinnen in de rechterkolom tonen aan dat vooropplaatsing van het attribuut met behoud van de attributieve functie niet mogelijk is.
De keuze van een ander verbum in de b-zinnen van de linkerkolom heeft tot gevolg dat de praep. constructie een andere functie kan krijgen; bijv. lb naast postattribuut ook IO; 2b-7b adverbale bep. of OZV, zoals uit de b-zinnen in de rechterkolom dan ook af te lezen valt.
Den Hertog geeft op pp. 66-69 een lijst van verba die een OZV regeren. Ik heb een aantal (i.c. 43) van deze verba onderzocht, welke naast zich een min of meer stereotype omschrijving hebben met een deverbativum: boeten voor - boete betalen voor; verlangen naar - het verlangen koesteren naar. Vervolgens heb ik de verba onderverdeeld in drie subcategorieën:
a. | zonder DO: deelnemen aan, boeten voor, verlangen naar, hongeren naar, streven naar, hopen op, wachten op. |
b. | met DO: iem. opwekken tot, iem. aansporen tot, iem. beschuldigen van, iem. ontheffen van. |
c. | met idiomatisch DO: een aandeel hebben aan, belang hebben bij, aanspraak maken op. |
Van groep a is de bovengenoemde stereotype omschrijving met een subst. niet mogelijk bij: deelnemen aan, streven naar en wachten op. Bij deze verba die een dergelijke omschrijving niet toelaten, is scheiding en vooropplaatsing van het attribuut bij het deverbatieve subst. niet mogelijk.
Ik heb een deelnemer aan deze conferentie ontmoet (Kooy 1979, 489) |
- |
*Aan deze conferentie heb ik een deelnemer ontmoet |
Men vreesde zij n streven naar macht |
- |
*Naar macht vreesde men zijn streven |
Hij haatte het wachten op succes |
- |
*Op succes haatte hij het wachten |
Van de andere verba van groep a geef ik eerst een voorbeeld van de stereotype om- | |
| |
schrijving, gevolg door één, waar een ander verbum gekozen is.
1a. |
Hij kon de boete voor die overtreding maar net betalen |
- |
Voor die overtreding kon hij de boete maar net betalen |
b. |
De boete voor die overtreding zit hem dwars |
- |
*Voor die overtreding zit de boete hem dwars |
2a. |
Ze koesterde een groot verlangen naar het zonnige Zuiden |
- |
Naar het zonnige Zuiden koesterde ze een groot verlangen |
b. |
Ze verborg haar verlangen naar het zonnige Zuiden |
- |
*Naar het zonnige Zuiden verborg ze haar verlangen |
3a. |
Ze koesterden nog hoop op redding |
- |
Op redding koesterden ze nog hoop |
b. |
De kranten vermelden nog hoop op redding |
- |
*Op redding vermelden de kranten nog hoop |
De door Klein-v.d. Toorn (1979, 107) aangevoerde voorbeelden horen m.i. hier ook thuis:
‘(52) |
a |
Eline had [NP alle hoop][PP daarop] gevestigd |
|
b |
Daar had Eline alle hoop op gevestigd |
|
c |
Eline had [NP alle hoop daarop] verloren |
|
d |
*Daar had Eline alle hoop op verloren’ |
De hoop op iets verliezen is geen stereotype omschrijving van hopen op, de hoop op iets vestigen daarentegen wel.
In de a-voorbeelden heeft men te doen met verba met DO en OZV: boete betalen voor die overtreding; de hoop vestigen op iets, etc; de praep. constr. is geen attribuut bij het subst., maar OZV, en kan als zodanig natuurlijk als gemarkeerd thema dienen (het is mij niet duidelijk waarom Klein-v.d. Toorn hier spreken van bijw. bep.).
In de b-voorbeelden en 52c,d is de structuur verbum + subst. met attributieve praep. constr. als subject (1b) of DO, en nu blijkt het attribuut niet gescheiden en voor-opgeplaatst te kunnen voorkomen; cf. ook 52a Eline had haar hoop geheel daarop gevestigd; 52c Eline had haar hoop daarop geheel verloren. In de gevallen 52a en c maakt de spreker ook weer gebruik van verschil in tempo en accentstructuur.
Bij groep b, de verba met DO, treft men alleen bij beschuldigen van en ontheffen van goede omschrijvingen aan. (Postattribuut vooropgeplaatst in de voorbeelden).
1a. | Van premiebetaling zal hem ontheffing verleend worden |
b. | *Van premiebetaling waardeerde hij de ontheffing zeer |
2a. | ?Van moord werd een beschuldiging tegen hem ingebracht |
b. | *Van moord vreesde hij de beschuldiging |
Ook hier blijkt uit de b-zinnen dat het attribuut niet gescheiden en vooropgeplaatst kan worden, terwijl er in de a-zinnen sprake is van een OZV als gemarkeerd thema. Overigens is 1a acceptabeler dan 2a; misschien is de reden dat van moord explicatieve functie heeft en dus altijd een attribuut is dat niet vooropgeplaatst kan worden; ook de accentstructuur wijst daarop: een beschuldiging van móórd.
Van de verba die geen stereotype omschrijving hebben: opwekken tot, etc. is vooropplaatsing van het attribuut bij het deverbativum met behoud van de attributieve
| |
| |
functie weer niet aanvaardbaar: *Tot medewerking vond de opwekking bij hem weinig gehoor.
In groep c vormen de idiomatische schijn-DO's met het verbum één geheel dat niet syntactisch ontleedbaar is: men kan eigenlijk niet ontleden in verbum-DO, omdat het zgn. DO allerlei kenmerken mist die ‘vrije’ DO's wel hebben: *Hij heeft het belang, dat groot is, bij uw beslissing, etc. Dit zijn gevallen van een idiomatische werkwoordelijke groep (De Groot's woordcombinatie met woordbetekenis) belang hebben bij, die een OZV regeert, en bij vooropplaatsing van de praep. constr. blijft deze OZV: Bij een salarisverhoging heeft hij natuurlijk belang; Daar heeft hij natuurlijk belang bij.
Bovenstaande drie groepen waren gekenmerkt door het feit dat ze in de infinitief òf niet zonder deze praep. constr. voorkomen òf bij aanvulling met een subst. een constante praep. vergen: hopen op, wachten op.
De nu volgende verba kunnen in de infinitief ook gemakkelijk zonder praep. constr. voorkomen.
a. zonder DO: zondigen (tegen), geboren worden (uit), vluchten (voor), treuren (om), afrekenen (met), vertrouwen (op).
Van deze verba vindt men een min of meer stereotype omschrijving bij zondigen - een zonde begaan tegen; vluchten - de vlucht nemen voor; denken - een gedachte wijden/koesteren aan; vertrouwen - vertrouwen hebben op.
Geboren worden uit en afrekenen met missen een dergelijke omschrijving, terwijl die van treuren om idiomatisch wordt: verdriet hebben om.
1a. |
Hij beging deze zonde tegen zijn medemensen |
- |
Tegen zijn medemensen beging hij deze zonde |
b. |
Hem kwelde deze zonde tegen zijn medemensen |
- |
*Tegen zijn medemensen kwelde hem deze zonde |
2a. |
Naar verre landen nam hij de vlucht voor de beschaving |
- |
Voor de beschaving nam hij de vlucht naar verre landen |
b. |
Hij vergoelijkte de vlucht voor de beschaving |
- |
Voor de beschaving vergoelijkte hij de vlucht |
3a. |
De deelnemers wijdden een gedachte aan een compromis |
- |
Aan een compromis wijdden de deelnemers een gedachte |
b. |
De deelnemers werkten een gedachte aan een compromis uit |
- |
*Aan een compromis werkten de deelnemers een gedachte uit |
4. |
Hij haatte zijn geboorte uit een moeder van lage afkomst |
- |
Uit een moeder van lage afkomst haatte hij zijn geboorte |
5. |
Hij vreesde de afrekening met zijn vijand |
- |
Met zijn vijand vreesde hij de afrekening |
Ook hier moet de conclusie weer zijn: als het kernsubstantief niet functioneert in een stereotype omschrijving, is vooropplaatsing van het attribuut niet mogelijk (cf. 4 en 5 en de b-zinnen). Bij de verba die wel zo'n omschrijving hebben, is vooropplaatsing van de praep. constr. mogelijk (zie de a-zinnen), maar deze is dan steeds OZV, en bij vooropplaatsing gemarkeerd thema.
| |
| |
b. Verba die òf een DO hebben òf reflexief zijn
Met stereotype omschrijving: zich verbazen/verwonderen/verheugen over - verbazing, etc, voelen; waarschuwen - de waarschuwing geven; zich verklaren voor/tegen - een verklaring afleggen voor; beschermen tegen - bescherming verlenen tegen; voelen voor - gevoel hebben voor; zich schamen - schaamte voelen voor; iem. herinneren aan - de herinnering oproepen aan.
Niet-stereotyp omschrij fbare verba: vervaardigen uit; redden uit; verleiden tot.
1a. |
Hij voelde verbazing over zijn succes |
- |
Over zijn succes voelde hij verbazing |
b. |
Verbazing over zijn succes hield hem bevangen |
- |
*Over zijn succes hield verbazing hem bevangen |
2. |
De arts gaf een ernstige waarschuwing tegen drugs |
- |
Tegen drugs gaf een arts en ernstige waarschuwing |
b. |
Hij prees de dringende waarschuwing tegen drugs |
- |
Tegen drugs prees hij de dringende waarschuwing |
3a. |
Hij legde een verklaring tegen kern wapens af |
- |
Tegen kernwapens legde hij een verklaring af |
b. |
Hij prees een verklaring der kerken tegen kernwapens |
- |
Tegen kernwapens prees hij een verklaring der kerken |
4a. |
Ze had veel gevoel voor haar medemens |
- |
Voor haar medemens had ze veel gevoel |
b. |
Hem irriteerde haar gevoel voor haar medemens |
- |
Voor haar medemens irriteerde haar gevoel hem |
5a. |
Hij riep de herinnering aan deze ontmoeting graag op |
- |
Aan deze ontmoeting riep hij de herinnering graag op |
b. |
Hij haatte de herinnering aan deze ontmoeting |
- |
Aan deze ontmoeting haatte hij de herinnering |
6. |
De vervaardiging uit wol maakt de kleding duur |
- |
Uit wol maakt de vervaardiging de kleding duur |
7. |
Hij heeft van haar redding uit nood gehoord |
- |
Uit nood heeft hij van haar redding gehoord |
8. |
De verleiding tot drankmisbruik ging van hem uit |
- |
Tot drankmisbruik ging de verleiding van hem uit. |
Conclusie: als het kernsubstantief niet functioneert in een stereotype omschrijving (6-8), is vooropplaatsing van het attribuut niet mogelijk, zoals ook blijkt uit de b-zinnen. Bij de verba die wel zo'n omschrijving hebben, is vooropplaatsing van de praep. constr. mogelijk (de a-zinnen), maar deze is dan steeds OZV, en bij vooropplaatsing gemarkeerd thema.
Samenvattend kunnen we het volgende zeggen ten aanzien van deverbativa van verba die een OZV regeren en die dus een constante praepositie vereisen.
Scheiding en vooropplaatsing van het attribuut met behoud van de attributieve functie is niet mogelijk; in de gevallen waarin het kernsubstantief functioneert in een
| |
| |
stereotype omschrijving van een verbum met OZV (boete betalen voor, etc.) is er geen sprake van attributieve functie; de praep. constr. is dan OZV.
| |
B. Het kernsubstantief fungeert als IO in de zin
Het probleem is hier om goede voorbeelden te vinden, aangezien het echte IO verwijst naar een levend wezen. Voorbeelden van subst. met praep. constr. met over (cf. III, A, e) en met constante praep. (cf. III, A, f) heb ik dan ook niet kunnen vinden of bedenken.
a. | De praep. is van |
1a. | De directie gaf de arbeiders van de fabriek een loonsverhoging |
b. | Van de fabriek gaf de directie de arbeiders een loonsverhoging |
2a. | De leraar legde de kinderen van de tweede klas een som uit |
b. | Van de tweede klas legde de leraar de kinderen een som uit |
3a. | De secretaris gaf de medewerkers van het instituut een paar stukken |
b. | Van het instituut gaf de secretaris de medewerkers een paar stukken |
4a. | De hoogleraar gaf de besten van de studenten een boek als prijs. |
b. | Van de studenten gaf de hoogleraar de besten een boek als prijs |
5a. | Het bestuur stuurde twee van de fractieleden een protestbrief |
b. | Van de fractieleden stuurde het bestuur (er) twee een protestbrief |
6a. | De Duitse premier gaf deze dame van ijzer een geschenk |
b. | *Van ijzer gaf de Duitse premier deze dame een geschenk |
7a. | De voorzitter gaf deze man van grote welsprekendheid een geschenk |
b. | *Van grote welsprekendheid gaf de voorzitter deze man een geschenk |
De uitkomst van deze proef is nogal merkwaardig. De zinnen 6b en 7b bevatten constructies waarin de semantisch-syntactische samenhang zo nauw is dat kernsubst. en attribuut niet gescheiden voor kunnen komen; deze regel gaat dus ook op voor het kernsubst. in de functie van IO.
In 1b-3b treft men hetzelfde type constructie aan als in III, A, a, 1 en 2: ‘iets’ in relatie tot ‘iets’ (de fabrieksarbeiders, de tweede-klassers, de instituutmedewerkers), die moeiteloos scheiding en vooropplaatsing van het attribuut toelieten. Hier echter zal men in de interpretatie de attributieve constr. toeschrijven aan het subject, als de zin daardoor een zinvolle uiting wordt (waar ik in deze voorbeelden voor gezorgd heb). Men vergelijke: De regering gaf de arbeiders van de DSM een loonsverhoging; Van de DSM gaf de regering de arbeiders een loonsverhoging. Interpretatie bij het subject is nu op grond van onze ervaringskennis uitgesloten; mogelijk is misschien de interpretatie: op instigatie van de DSM. Het feit alleen al dat ik dergelijke uitingen niet heb kunnen vinden in welk materiaal dan ook, wijst erop dat men dit soort constructies vermijdt.
Iets anders ligt de zaak weer bij 4b en 5b (de besten van hen; twee van hen), waar de relatie ‘iets’ tot ‘iets’ die is van deel-geheel. Ook dit soort voorbeelden heb ik nergens in mijn materiaal aangetroffen. Hoewel ze correct geïnterpreteerd kunnen worden, maken ze toch een gewrongen indruk.
De conclusie moet zijn: de syntactische beperking die we in III, A,a, constateerden
| |
| |
voor constructies als in 6b en 7b, geldt ook voor het kernsubstantief als IO.
Maar ook voor de andere gevallen geldt een beperking die ik syntactisch zou noemen: in het toonverloop van de zin valt het IO niet, het indefiniete DO wel onder een toontop: De directie gaf de arbeiders van de fabriek een loonsverhoging; in de volgorde Van de fabriek gaf de directeur de arbeiders een loonsverhoging is toonhoogte en accent van de directeur geprononceerder dan die van de arbeiders, hetgeen, naar ik meen, verklaart waarom men het attribuut interpreteert als behorend bij het subject.
Bij de deel-geheel relaties echter is toonhoogte en accent van de besten en twee geprononceerder dan die van het subject, hetgeen de correcte interpretatie verklaren kan, echter niet de gewrongen indruk. Maar wanneer men zich afvraagt wat voor een spreker een zinvolle keuze is van thema en rhema, als hij een mededeling wil doen over ‘het door de hoogleraar aan de besten van de studenten een boek als prijs geven’, dan ligt het volgende voor de hand; a. de spreker wil iets over de hoogleraar zeggen; b. wil iets zeggen; c. wil iets zeggen over het prijskarakter van het geschenk. Dat hij echter iets zou willen beweren over een boek, nl. dat de hoogleraar dat als prijs aan de besten van de studenten gaf, is gezien de mededelingsinhoud van de zin niet voor de hand liggend: Een boek gaf de hoogleraar de besten van de studenten als prijs lijkt mij zonder contrastaccent een specimen van een onevenwichtige verdeling van thema-rhema. Nog onevenwichtiger en daardoor erg onwaarschijnlijk is de keuze van een bepaalde groep (van de studenten) als thema, gevolgd door het volgepropte rhema.
De beperkingen bij lb-3b heb ik syntactisch genoemd, omdat naar mijn mening niet alleen de structuur van de woordinhoud, maar ook het toonverloop en de accentstructuur van de zin tot de syntaxis hoort.
De keuze van thema-rhema echter ligt op het vlak van de communicatie, hangt af van de intentie van de spreker en de organisatie van de tekst, kortom van pragmatische factoren.
De algemene regel is dus dat bij de van-attributen bij het IO er een syntactische beperking is op het vooropplaatsen van het attribuut, hetzij doordat het semantischsyntactisch verband er één is van zo'n iets (6b, 7b), hetzij doordat het toonverloop van de zin daarvoor een belemmering is; bij de deel-geheel relaties heeft men te doen met een pragmatische beperking; het attribuut leent zich in de mededelingsinhoud niet tot thema.
b. De praep, is met
Uit III, A, b is al gebleken dat het attribuut dat het ‘iets’ classificeert als een bep. soort ‘iets’, niet voorgeplaatst kan worden. Hetzelfde geldt als het kernsubst. IO is: Hij gaf het meisje met de blozende wangen een geschenk. Vooropgeplaatst zijn dergelijke constructies òf adverbale bep. van omstandigheid òf instrumentalis, òf nietacceptabel.
c. De praep, is uit
Ook hier geldt hetzelfde als voor de voorbeelden in III, A, c. Er is een syntactische beperking, wanneer de semantisch-syntactische structuur die is van een bep. soort ‘iets’: Hij heeft zijn zuster uit Canada vaak een geschenk gegeven. In andere gevallen,
| |
| |
nl. als de betekenis van de wwstam zich daartoe leent, heeft men te doen met een adverbale bep. van herkomst: Uit Canada heeft hij zijn zuster vaak een geschenk gezonden.
d. De praep. is in, op, achter, voor
Evenals in de voorbeelden van III, B, a met van is het toonverloop van de zin en de mededelingsinhoud (bijv. het door de directie geven van een loonsverhoging aan de conducteurs in/van Amsterdam) een belemmering, in mijn zin een syntactische beperking, op het scheiden en vooropplaatsen van het attribuut met behoud van de attributieve functie; zoals uit de b-zinnen blijkt is de praep. constr. een adverbale lokale bep.
la. | De directie gaf de conducteurs in/van Amsterdam een loonsverhoging |
b. | In Amsterdam gaf de directie de conducteurs een loonsverhoging |
2a. | De wandelaar gaf het paartje op de bank toen zijn krant |
b. | Op de bank gaf de wandelaar toen het paartje zijn krant. |
| |
C.Het kernsubstantief fungeert als OZV in de zin
1a. | Wim interesseerde zich voor artikelen over transcendente meditatie |
b. | *Over transcendente meditatie interesseerde Wim zich voor artikelen |
2a. | Hij pleitte voor beperking van de arbeidsduur |
b. | *Van de arbeidsduur pleitte hij voor beperking |
3a. | De groei van de collectieve sector werkt negatief op de doelstellingen van het sociaal-economisch beleid |
b. | *Van het sociaal-economisch beleid werkt de groei van de collectieve sector negatief op de doelstellingen |
4a. | Hij wees op de grote zuigkracht van de overheid op de arbeidsmarkt |
b. | *Van de overheid wees hij op de grote zuigkracht op de arbeidsmarkt |
Op scheiding en vooropplaatsing van het attribuut van een praep. constructie, i.c. het tot thema maken van een term van een relatie (artikelen over transcendente meditatie) waarvan de kern (artikelen) zelf ook term (OZV) is in een andere relatie (zich interesseren voor) rust een syntactische beperking. Naar mijn mening zijn hier twee verklaringen voor. Ten eerste is de plaatsing als postattribuut hét middel om aan te geven dat een praep. constr. attribuut is van het kernsubst. Scheiding en vooropplaatsing van dit attribuut kan slechts plaats vinden, wanneer er geen onzekerheid kan bestaan bij welk subst. het attribuut behoort. Men vergelijke de volgende zinnen: Met het aanbod van het kabinet tot belastingverlaging is ieder motief voor een loonseis ... verdwenen (NRC, 1979); Van het kabinet is met het aanbod (...) ieder motief (...) verdwenen (nu attribuut bij het subject!); Tot belastingverlaging is met het aanbod van het kabinet ieder motief (...) verdwenen (weer attr. bij subject; met behoud van voor een looneis wordt de zin onbegrijpelijk). Toch kan dit niet de enige reden zijn, cf. 1 en 2. De tweede verklaring is dat toonverloop en accentuering (artikelen over... meditátie) en de mededelingsinhoud van de zin zich verzetten tegen het tot thema maken van het attribuut.
| |
D. Het kernsubstantief fungeert in een andere praep. constr. dan die van OZV
1a. | De voorzitter van het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond sprak gisteren op de jaarvergadering van het Algemeen Verbond Bouwbedrijf zorgelijk over... |
| |
| |
b. | Van het Algemeen Verbond Bouwbedrijf sprak de voorzitter ... op de jaarvergadering ... (nu bij subject; met behoud van van het... Werkgeversverbond te de tekst onbegrijpelijk). |
2a. | De looneisen van het FNV schieten volgens de voorzitter van het NCW ver heen over het doel van de koopkrachthandhaving |
b. | Van het FNV schieten de looneisen...: cf. III, A, a, 3 |
c. | Van het NCW schieten de looneisen... ver heen... over; bij weglating van van het FNV hoort van het NCW bij het subj. |
3a. | Er zouden volgens een ruwe berekening van het VNO in 1990 op elke honderd inkomenstrekkers in de marktsector zo'n 187 mensen voor hun inkomen aangewezen zijn op de collectieve sector. |
b. | Van het VNO zouden er volgens een ruwe berekening ... zo'n 187 mensen aangewezen zijn op... (nu hoort van het VNO bij het subj.) |
Experimenten met deze zinnen (NRC 22-11-'79, 13) hebben het volgende uitgewezen.
1. Een locale praep. constructie met in, op, bij, voor, achter bij een subst. dat zelf lid is van een praep. constr. (bijv. bij de herdenking op de Dam) wordt bij vooropplaatsing een adverbale locale bep., waardoor de zinsinhoud verandert.
2. Van vooropplaatsing, als die geen onzin oplevert, is het gevolg vaak dat het attribuut nu geïnterpreteerd wordt als behorend bij het subject.
Algemene regel is dus dat vooropplaatsing met behoud van de geïntendeerde attributieve functie niet mogelijk is. Hier gelden m.i. dezelfde twee verklaringen als bij het OZV.
| |
E. Het kernsubstantief fungeert als praedicaatsnomen in de zin
1a. | Jan is het zoontje van de buren |
b. | Jan is van de buren het zoontje |
c. | Van de buren is Jan het zoontje |
2a. | Mijn neef is directeur van de fabriek |
b. | Mijn neef is van de fabriek directeur |
c. | Van de fabriek is mijn neef directeur |
3a. | Hij is een fan van BB |
b. | Hij is van BB een fan |
c. | Van BB is hij een fan |
4a. | Ze zijn de besten van de studenten |
b. | Ze zijn van de studenten de besten |
c. | Van de studenten zijn ze de besten |
5a. | Peter is een man van grote welsprekendheid |
b. | *Peter is van grote welsprekendheid een man |
c. | *Van grote welsprekendheid is Peter een man |
6a. | Deze boeken zijn twee romans van Vestdijk |
b. | *Deze boeken zijn van Vestdijk twee romans |
c. | *Van Vestdijk zijn deze boeken twee romans |
7a. | Liesje is een meisje met vuurrood haar |
b. | Liesje is met vuurrood haar een meisje |
c. | *Met vuurrood haar is Liesje een meisje |
| |
| |
8a. | Ze is zijn zuster uit Canada |
b. | *Ze is uit Canada zijn zuster |
c. | *Uit Canada is ze zijn zuster |
9a. | Liesje was het meisje in de tuin toen |
b. | *Liesje was in de tuin het meisje toen |
b. | *In de tuin was Liesje het meisje toen |
10a. | Deze brochures zijn artikelen over meditatie |
b. | *Deze brochures zijn over meditatie artikelen |
c. | *Over meditatie zijn deze brochures artikelen |
11a. | Dit geld is een gift aan de armen |
a. | *Dit geld is aan de armen een gift |
c. | *Aan de armen is dit geld een gift |
De beperking op scheiding en vooropplaatsing van het attribuut is dezelfde als in de voorgaande paragrafen: mogelijk bij de attributen met van, als de constructie een relatie van ‘iets’ tot ‘iets’ is (1-4), niet mogelijk in de gevallen waarin het attribuut de kern classificeert of specificeert als zo'n iets (5-11). Uit de voorbeelden blijkt ook dat de mogelijkheid van transpositie van attribuut en kern (de b-zinnen) parallel loopt.
Opvallend, wanneer we III, A, a, 2 vergelijken: Van Vestdijk heb ik twee romans gelezen; Ik heb van Vestdijk twee romans gelezen is de onmogelijkheid van 6b en c. De verklaring daarvan moet m.i. zijn dat in 6 van Vestdijk een bep. van specificatie is en niet zoals in A, a, 2 ‘iets’ in relatie tot ‘iets’. Hieruit blijkt weer hoe nodig het is ook systematisch de functies van het kernsubst. in het onderzoek te betrekken.
| |
IV. Samenvattende conclusie ten aanzien van syntactische beperkingen
Hiervan blijken er twee soorten te bestaan.
a. | Het semantisch- syntactisch verband tussen kern en praep. constr. is te nauw om scheiding en vooropplaatsing toe te laten.
Kenmerken van dit nauwe sem. syntac. verband zijn
1 | mogelijkheid van substitutie van de gehele constr. door zo'n iets of dat iets, zo'n soort iets, dat iets daar of toen. Het attribuut heeft als sem. functie: bep. van specificatie, van materiaal, van explicatie, van identificatie, van qualiteit, van herkomst, van specificatie door de plaats of de tijd van het iets. |
2 | equivalentie van het postattribuut met een adjectief als voorbep. (een zilveren fluit, een roodharige vrouw) of met dergelijke, zulke, die of dat. |
|
b. | De syntactische functie van de kern in het verband van de zin laat scheiding en vooropplaatsing van het attribuut niet toe; dit geldt voor de kern als IO en OZV, en wanneer de kern zelf object van een praep. is. |
| |
V. Samenvattende conclusie ten aanzien van communicatieve/pragmatische beperkingen.
In de gedachtenwisseling tussen Kooy-Wiers (1978, 1979) en Klein-v.d. Toorn (1978, 1979) speelt o.a. de opvatting van Kooy-Wiers (1978-124): ‘Een PP kan uit een grotere NP worden geëxtraheerd wanneer die PP thema van de zin kan zijn’ een belangrijke rol. Klein-v.d. Toorn (1979, 100) hebben bezwaar tegen de ‘relativerende, maar vaker
| |
| |
nog (...) vage omschrijvingen van het centrale begrip “Thema”; uit wat Kooy en Wiers over deze notie schrijven, kunnen wij geen duidelijke, laat staan formaliseerbare voorwaarde destilleren.’ Zie echter Klein (1983, 44-46).
Laat ik vooropstellen, dat het mij in dit artikel niet om wel of niet extraheerbaar of formaliseerbaar gaat, en dat de divergentie in terminologie betreffende de organisatiestructuur van de zin een ernstige handicap is voor wederzijds begrip.
Zelf gebruik ik ‘Thema’ voor datgene wat in de beweringszin vóór het VF staat en dat noemt waarover de rest van de zin (het ‘Rhema’) iets beweert: Van Vestdijk (thema) heb ik twee romans gelezen (rhema). Voorwaarde voor de thema-rhema structuur van de zin is dat de zin in zijn geheel tonisch positief is. Dit is bijv. niet het geval in (26) van Klein-v.d. Toorn (1979, 103) Ik heb die roman van Vestdijk gelezen, waar (26) door hen als antwoord bedoeld is op Wat heb jij van Vestdijk gelezen? In (26) is alleen die roman (het antwoord waarom gevraagd werd) tonisch positief; de rest van de zin is als herhaling van de vraag tonisch negatief: min of meer op de grondtoon uitgesproken zonder veel variatie in toonhoogte (Bos, 1981, 24 sqq.). Er is in (26) geen thema-rhema structuur, maar alleen een ‘information-focus’ (Halliday 1976, 177, 179) met ‘primary stress’, en (26) is dus geen tegenvoorbeeld tegen Kooy-Wiers. Evenmin zijn dat de voorbeelden met pronomina (28), (45), etc. daar er voor postattributen bij pronomina geheel andere regels gelden dan voor die bij substantiva (Van der Lubbe 19784, 175-183). Overigens kunnen voorbeelden van partitieve constructies als Van de fractieleden was Pietersen tegen, waar geen coëxisterende constructie *Pietersen van de fractieleden bestaat, ook niet als tegenvoorbeelden dienen.
Zoals uit mijn uiteenzetting al blijkt, is mijn conclusie dat Kooy-Wiers gelijk hebben met hun stelling dat het attribuut onafhankelijk van de kern als thema moet kunnen fungeren. Dat is in de gevallen waarin kern met praep. constr. de semantisch-syntactische relatie ‘iets’ in relatie tot ‘iets’ hebben (Van de daken zijn de pannen stuk) inderdaad het geval. Bij de constructies echter waar de semantisch-syntactische relatie zo'n iets, etc. is, is dit niet het geval (*Van zilver heb ik een fluit gekocht; het gaat hier steeds om geheel tonisch positieve zinnen, dus niet met toonnadruk of negatief deel, waarvoor ande.re regels gelden).
Kooy en Wiers wijzen er ook op dat bijv. het DO ‘in Fokus’ moet staan (1978, 124). Op p. 408 heb ik gewezen op 5) Over inkomensnivellering heb ik het artikel gisteren gelezen, waar het DO niet in het focus staat, met het gevolg dat de interpretatie die, van contrastaccent wordt, cf. Over inkomensnivellering heb ik gisteren een artikel gelezen.
Ook ten aanzien van het verschil tussen ‘(1)a Van Vestdijk heb ik twee romans gelezen ’ en ‘(56)?? Van Vestdijk heb ik twee romans vernietigd’ (Kooy-Wiers, 1978, 126) concluderen ze m.i. terecht: ‘(De extraheerbaarheid van de PP wordt mede daardoor bepaald) dat datgene wat er in de rest van de zin wordt gezegd een betekenisvolle, of, juister, een relevante mededeling moet zijn over wie of wat genoemd wordt in de PP.’ De gradaties zijn, zoals ze zelf (128) ook opmerken, zeer subtiel. Gegeven de mededelingsinhoud ‘het lezen van twee romans van Vestdijk door mij’, is de keuze van Van Vestdijk als thema normaal in een situatie waarin men over schrijvers spreekt. Gegeven de mededelingsinhoud ‘het weggooien van twee romans van Vestdijk door mij’, is de essentie van de mededeling het weggooien van boeken, in casu twee romans
| |
| |
van Vestdijk; de keuze van Van Vestdijk als thema is in deze situatie niet relevant, bovendien moeten romans en weggegooid onder de toontoppen vallen: Ik heb twee romńns van Vestdijk weggegòòid. Men kan echter in een situatie waarin men over schrijvers spreekt, wel zinvol zijn afkeer van de schrijver Vestdijk laten blijken door over hem te beweren dat men al zijn romans weggegooid heeft: Van Vestdijk heb ik alle romans weggegooid.
Terecht wijzen Kooy-Wiers erop dat ‘aanhechting op het N'-niveau een noodzakelijke, maar niet een voldoende voorwaarde’ is (1979, 489).
‘(7) Aan een kompromis verwierp Hilterman de gedachte’, ‘(8) Aan een kompromis verwierp Hilterman elke gedachte’.
De gedachte verwerpen is geen stereotyp van denken aan; dus is (7) niet acceptabel; in (8) staat elke gedachte in focus en nu kan het attribuut wel vooropgeplaatst worden; blijkbaar wordt de syntactische beperking nu opgeheven doordat gedachte het attribuut elke met toontop erbij heeft.
Wat de communicatieve/pragmatische beperkingen betreft, moet geconcludeerd worden:
1. | dat er gevallen zijn waarin er geen syntactische beperking is, maar waar desondanks de mededelingsinhoud van de zin scheiding en vooropplaatsing van het attribuut niet toelaat. |
2. | dat er gevallen zijn waarin er wél een syntactische beperking is (attribuut bij OZV, bijv.) waar het in focus plaatsen van de kern scheiding en vooropplaatsing mogelijk maakt cf (8), cf ook Klein's voorbeelden (1983, 46) (27)-(33); in (3O)-(33) de stereo type omschrijving (verlangen voelen naar iets: verbum-DO-OZV); (27-29) behoren onder de hierboven gegeven regel 2): Klein's semantische factoren (1983, 46-48). |
Voorzover ik zie zijn voor beide gevallen geen vaste regels te geven. Wat wel en niet aanvaardbaar is wordt geheel bepaald door de situatie en de daarmee samenhangende organisatie van de tekst.
De resultaten van het onderzoek overziende meen ik te mogen concluderen dat de in III besproken PL's (praep, constr.) op het niveau van de communicatieve syntaxis liggen en een pragmatische functie hebben.
Ook bij de gesplitste zinsdelen (II) kunnen de PL's juist door hun PL-karakter afzonderlijk (Dat je komt, is zeker; Het is zeker dat je komt; Gegeten heb ik al, etc.) functioneren in de thema - rhema structuur.
Literatuur
Bach, E. en G.M. Horn, 1976, ‘Remarks on “Conditions on transformations”’. In: Linguistic Inquiry 7, 265-299. |
Bos, G.F., 1964, Het probleem van de samengestelde zin, Den Haag, Mouton: idem 1981, ‘Kommunikation und Syntax’. In: Pragmatik, Theorie und Praxis, hrsg. W. Frier, Amsterdammer Beiträge zur neueren Germanistik, 13, S. 23-40; idem 1983, ‘Zijn zinsdelen linguïstische categorieën?’ In Ntg, 1983, 355-362. |
Chomsky, N., 1977,‘On Wh-movement’, Culicover, Wasow en Akmajian (eds), 71-132. Dik, Simon C, 1978, Finctional Grammar, Amsterdam, North Holland Publ. Comp. |
| |
| |
Engel, U., 1977, Syntax der deutschen Gegenwartsprache, Berlin, E. Schmidt Verlag, Grundlagen der Germanistik 22. |
Haan, Ger.J.de, 1979, ‘Onafhankelijke PP-komplementen van Nomina’. In Spektator 8, 330-339. |
Halliday, H.A.K., 1976, ‘Theme and information in the English clause’. In: System and Function, Ed. Gunther Kress, Oxford, University Press. |
Hertog, C.H. den, 19032, Nedertandsche spraakkunst, Amsterdam. |
Klein, M. en M. van den Toorn, 1978, ‘Vooropplaatsing van PP's’. In Spektator 7, 423-433; idem 1979, ‘Van NP Beperking tot XP Beperking: een antwoord op Kooy en Wiers 1978’. In Ntg. 72, 97-109, en Klein, M., 1983, ‘Vooropstaande PP's en Thematische Relaties’, In Gramma 7, 1 (41-50). |
Kooy, J.G. en Evelyn Wiers, 1978, ‘Vooropplaatsing, verplaatsingsregels en de interne struktuur van nominale groepen’. In: Aspekten van woordvolgorde in het Nederlands, red. J.G. Kooy, Leiden, 105-143; idem 1979,‘Beperkingen en overschrijdingen; een antwoord aan Klein en Van den Toorn’. In Ntg. 1979, 488-493. |
Lubbe, H.F.A., 19784, Woordvolgorde in het Nederlands; een synchrone en structurele beschouwing, Assen, Van Gorcum. |
NRC-Handelsblad van 22 november 1979, 13. |
Verhagen, A., 1979, ‘Fokusbepalingen en grammaticale theorie’. In Spektator 8, 372-402. |
|
|