| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Ontsluiting van middeleeuwse handschriften
Op 30 en 31 maart j.1. vonden in Nijmegen twee studiedagen plaats die de ‘Ontsluiting van middeleeuwse handschriften in de Nederlanden’ tot onderwerp hadden en die georganiseerd waren door de afdeling Hulpwetenschap der Geschiedenis aan de Katholieke Universiteit. Het verrassend grote aantal deelnemers - meer dan honderd Belgische en Nederlandse conservatoren en archivarissen, docenten, studenten, onderzoekers en belangstellenden - toont duidelijk de grote behoefte aan gedachtenwisseling bij hen die zich op enigerlei wijze met handschriften bezighouden. Talrijk waren de vragen en problemen die tijdens lezingen en discussies ter tafel werden gebracht: Hoe is de stand van de handschriftencatalogisering in Nederland en België, en is er sprake van enige coördinatie, zoals dit in Duitsland en Frankrijk het geval is? Hoe uitgebreid dient de informatie te zijn die een handschriftencatalogus biedt? Zijn er methoden om, gezien de grote hoeveelheid nog te beschrijven materiaal en de dreigende bezuinigingen, de beschrijvingsprocedures te rationaliseren, zonder dat - noodgedwongen willekeurige - beperkingen worden toegepast? Is het mogelijk om op het gebied van de terminologie, m.n. bij de beschrijving van de illuminatie, een grotere uniformiteit te bereiken? En tenslotte: biedt de computer uitkomst bij de oplossing van sommige van deze problemen? De laatste bijeenkomst was gewijd aan een tweetal computerprojecten: aan de Centrale Catalogus van Brieven, een groot opgezette onderneming die tot doel heeft de meer dan 2 miljoen brieven die in Nederlandse bibliotheken en musea worden bewaard, toegankelijk te maken, en aan het zogenaamde PCC-project in Nijmegen (‘Producing Codicological Catalogues with theaid of computers’), een project dat zich nu, na bijna drie jaar, in zijn eindfase bevindt en dat tot doel heeft de mogelijkheden te onderzoeken die de computer biedt bij het catalogiseren van handschriften.
Voor nadere informatie over het laatstgenoemde punt zij verwezen naar het eind 1983 verschenen boekje Codicograjie en computer. Proeve van een leidraad voor het beschrijven van handschriften (PCC-project), van de hand van de voornaamste uitvoerders van dit project, A.J. Geurts, A. Gruijs en J. van Krieken, uitgegeven bij Alfa/Nijmegen (97 pp., f 18,75). Hierin wordt eerst uitleg gegeven over de wijze waarop men zich van de computer bedient en welke voordelen deze werkwijze biedt, vervolgens wordt ingegaan op het ‘Nijmeegse beschrijvingsschema’, het standaardmodel dat voor alle handschriftbeschrijvingen wordt gehanteerd, en tenslotte worden enkele voorbeelden gegeven van het bereikte resultaat. De uitdrukkelijke bedoeling van het boekje is om naast het geven van informatie ook discussies uit te lokken over de door de Nijmeegse onderzoekers ingeslagen weg. Het is duidelijk dat er zowel op nationaal als op internationaal niveau nog lang geen overeenstemming is bereikt over de rol die de computer moet spelen op het gebied van de handschriftcatalogisering.
Van de lezingen die tijdens de studiedagen zijn gehouden, zal verslag worden uitgebracht in de vorm van een publikatie. In het voorjaar van 1985 hopen de deelnemers elkaar in Leiden weer te ontmoeten om het gesprek voort te zetten.
G. GERRITSEN-GEYWITZ
| |
| |
| |
Andere structuren, andere heiligen
Als deel II van de Utrechtse Bijdragen tot de Medievistiek is verschenen de verzamelbundel Andere structuren, andere heiligen; het veranderende beeld van de heilige in de Middeleeuwen, onder redactie van R.E.V. Stuip en C. Vellekoop. Medewerking aan de bundel is verleend door Utrechtse onderzoekers, afkomstig uit de theologie, de geschiedenis, de kunst- en muziekwetenschap en de letterkunde. De bijdragen willen laten zien dat er een verband bestaat ‘tussen de veranderingen in het beeld dat de middeleeuwse mens zich vormt van wat een heilige is en de ontwikkelingen in de maatschappij’. De lezers van dit tijdschrift die geen oogkleppen dragen, zullen belangstelling hebben voor het hele internationale gezelschap van heiligen dat ten tonele gevoerd wordt, van St. Franciscus uit het Zuiden tot Thomas Becket uit het Noorden. Maar meer speciaal noem ik hier de bijdragen die iets met de Neerlandistiek te maken hebben. De Vita van Lutgart van Tongeren wordt besproken door A.M.J. van Buuren. Het leven van deze heilige wordt geplaatst in het kader van de religieuze vrouwenbewegingen in de dertiende eeuw en er wordt gezocht naar het lezerspubliek van de drie verschillende Nederlandse vertalingen van de Vita Lutgardis. Eén van die vertalingen is hoogstwaarschijnlijk voor kloosterbewoonsters bedoeld geweest. Van de befaamde Kopenhaagse bewerking - in vrijwel zuivere jamben geschreven! - probeert Van Buuren aannemelijk te maken dat die voor een breed samengesteld publiek bedoeld geweest zou kunnen zijn, zowel voor religieuzen als hofkringen. Meer terzijde komt de letterkunde aan de orde in de bijdrage over Sint Servatius van de hand van A.M. Koldewey. St. Servaas heeft, zo vertelt zijn Vita, uit de handen van Petrus een sleutel gekregen - nog steeds in Maastricht te bezichtigen - en Hendrik van Veldeke maakt eveneens van dit wonder melding. Door zijn bezit van die sleutelmacht kan St. Servaas een pion worden in de
machtsstrijd tussen keizer en paus: de keizers immers konden materiaal dat afbreuk zou doen aan de absolute sleutelmacht van de bisschop van Rome heel goed gebruiken. Vandaar een grote belangstelling voor de Maastrichtse heilige en zijn kerk van de zijde van Frederik Barbarossa en Hendrik III.
Andere structuren, andere heiligen is uitgegeven bij HES te Utrecht. Het met 28 afbeeldingen geïllustreerde boek telt 286 blz. en kost f 29,75.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Gentse activiteiten
Twee jaar geleden nam mevrouw Ada Deprez, hoogleraar in de Nederlandse letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Gent, het initiatief tot de uitgave van een reeks studies over aspecten van de literatuur, die naar haar oordeel voldoende kwaliteiten bezaten om verspreiding in ruimere kring te rechtvaardigen, maar waarvoor geen, of niet zo gemakkelijke, publikatiemogelijkheden bestonden langs de gebruikelijke kanalen. Het hele plan kenmerkt zich door een sympathiek aandoende bescheidenheid en door de afwezigheid van pretenties. De boekjes worden camera ready geproduceerd en in offset vermenigvuldigd - welbewust ook om de prijs zo laag mogelijk te kunnen houden.
Inmiddels zijn er zes deeltjes verschenen in deze reeks ‘Gentse bijdragen tot de literatuurstudie’. Ze worden hier kort aangekondigd.
1. Guido François: Pol de Mont (1857-1931); Terugblik na vijftig jaar. (75 bladzijden).
| |
| |
De beschouwing is voortgekomen uit een licentiaatsverhandeling, waaruit ook al eerder gedeelten werden gepubliceerd in Wetenschappelijke tijdingen 39 (1980) en in Studia germanica gandensia 21 (1980-'81). Pol de Mont heeft een zeer vooraanstaande plaats bekleed in de Vlaamse emancipatiestrijd, en ten onrechte, betoogt de auteur, is hij vrijwel geheel in vergetelheid geraakt. Aan de hand van de briefwisseling De Mont-Emmanuel de Bom laat Francois zien hoe de positie van ‘de Brabantse leeuwerik’ zich in de laatste dertig jaar van zijn leven heeft ontwikkeld. Er ontstaan lang geen volledig en evenwichtig beeld; daarvoor is de periode veel te beperkt en het gezichtspunt (de relatie met De Bom) te specifiek - maar verhelderend is de beschouwing in allerlei opzichten ongetwijfeld.
2. Maria Baeck: Omtrent de sociale ideeëndrama's van Frederik van Eeden. (120 bladzijden).
Ook dit boekje is voortgekomen uit een (bekroonde) licentiaatsverhandeling. De auteur geeft een overzicht van Van Eedens dramatisch oeuvre (meer dan dertig titels), en neemt het op tegen de beeldvorming zoals die voornamelijk geschapen is door Ver-wey en Kalff. Hij bespreekt de literair(-dramatische) opvattingen van Van Eeden en in het bijzonder zijn opinies over .Heijermans, Shaw en Ibsen.
3. Ada Deprez: Een idylle in de late negentiende eeuw: Rosa Rooses' brieven aan Cyriel Buysse. Een privé-editie. (199 bladzijden. Bfr. 340).
In 1891 had Buysse de befaamde conservator van het Antwerpse Museum Plantijn-Moretus, Max Rooses, vergeefs de hand gevraagd van diens dochter Rosa. De weigering hield verband met de niet geheel vlekkeloze reputatie van de schrijver op het terrein van zijn omgang met het schone geslacht.
Na Buysses terugkeer van een reis naar Amerika nam het meisje - ze was nauwelijks twintig - het initiatief tot een heimelijke briefwisseling met haar beminde, die ruim een jaar zou duren (1892-'93). De 56 brieven die zij schreef, heeft Buysse zorgvuldig bewaard, en deze zijn het die mevrouw Deprez nu heeft uitgegeven (de retourbrieven zijn helaas verloren gegaan). Literairhistorisch gezien zijn ze nauwelijks van belang, maar sociaalhistorisch en psychologisch des te meer. Men zou zelfs kunnen zeggen dat ze op zichzelf een bescheiden literaire betekenis hebben, want Rosa Rooses schrijft opmerkelijk fris, levendig en charmant. Het kost geen moeite begrip te hebben voor Buysses affectie. Ze is ook lang niet ontbloot van gezond verstand en toont zich relatief onafhankelijk in haar denken en doen - al komt het niet in haar hoofd op zich in feite te verzetten tegen de beslissing van haar vader.
Hun grootste waarde ontlenen de brieven intussen toch aan het zeer authentieke beeld dat ze geven van het dagelijks leven van de vrouwen uit de gezeten burgerij in het laat-negentiende-eeuwse Antwerpen. Als zodanig mogen ze een kostbaar document genoemd worden.
Indruk maakt ook haar laatste brief, waarin ze de papieren relatie beëindigt.
4. Hans Vanacker: De ‘Nederlandsche taal- en letterkundige congressen’ en de vernederlandsing van het onderwijs. (230 bladzijden. Bfr. 350).
5. Walter van Uffelen: Jeanne vande Putte (1907-1930). Biografie en bloemlezing. (165 bladzijden. Bfr. 270).
Deze deeltjes zijn ons niet in handen gekomen.
| |
| |
6. Wilfried Vandaele: Floris Couteele 1897-1931; Een profiel. (257 bladzijden. Bfr.390).
Ook deze publikatie komt uit een licentiaatsverhandeling. De jurist Couteele verdient voornamelijk aandacht om zijn strijd in het kader van de Vlaamse Beweging, en in het bijzonder zijn rol in het Vlaams Economisch Verbond. Hij is actief geweest in het ‘politieke flamingantisme’, en zette zich af tegen het ‘cultuurflamingantisme’, dat hij ‘te mooi om te gelooven’ vond in zijn a-politiek karakter. Het belang voor de letterkunde ligt in de uitzonderlijke betekenis die Couteele heeft gehad als mentor van Mar-nix Gijsen: ‘Een vriendschap [...] geëindigd met slaande ruzie.’ Na een halve eeuw bleek Gijsen nog niet over de ervaring heen. Hij weigerde Vandaele iedere medewerking: ‘Al wat ik wens is F.C. te vergeten’. De talrijke gepubliceerde brieffragmenten maken veel duidelijk over deze voor Gijsen essentiële relatie, en over de wijze waarop die stuk liep op de tegenstelling tussen Couteeles consequent activistische houding en wat hij noemde Gijsens verraad en arrivisme.
De uitgaafjes kunnen alleen rechtstreeks besteld worden bij Cultureel Centrum 't Pand, Onderbergen 1, B 9000 Gent. Verzendkosten worden extra in rekening gebracht.
a.l.s.
| |
Boeken verzamelen
Eind 1983 is Mr. J.R. de Groot teruggetreden als bibliothecaris van de Rijksuniversiteit te Leiden, een ambt dat hij vijfentwintig jaar heeft bekleed. Als afscheidsgeschenk is hem een bundel opstellen aangeboden waarvan inhoud en uitvoering hem deugd gedaan zullen hebben en waarin ook andere lezers veel boeiends kunnen aantreffen. De titel, Boeken verzamelen, dekt het grootste deel van de gevarieerde inhoud: artikelen over lezers en leners, verzamelaars en bibliothecarissen, handschriften en gedrukte boeken, bibliotheekgeschiedenis en bibliotheekbeleid. Het is onmogelijk hier de titels van alle achtentwintig bijdragen op te sommen; ik vermeld slechts wat speciaal van belang lijkt voor neerlandici. Vier auteurs hebben verzamelaars van middeleeuwse boeken tot onderwerp gekozen: J.A.A.M. Biemans schrijft over de Antwerpse boekenliefhebber Peeter Oris (ca. 1582 tot ca. 1647), C.C. de Bruin over Isaäc Le Long (1683-1762), R.E.O. Ekkart over ‘Baron van Westreenen en zijn verzameling Nederlandse incunabelen’, en J.M. Willeumier-Schalij over ‘Willem Moll en zijn handschriften (1812-1879)’.
De zeventiende eeuw is vertegenwoordigd met twee bijdragen: Kees Thomassen behandelt ‘De alba amicorum, aangelegd tijdens de synode van Dordrecht’ en M.A. Schenkeveld-Van der Dussen ‘Jan Six van Chandelier als lezer en gebruiker van boeken’. Over het typische achttiende-eeuwse verschijnsel van de particuliere leesgezelschappen gaat de bijdrage van J. van Goinga-Van Driel, ‘Nuttig en aangenaam: leesgezelschappen in 18e-eeuws Leiden’. W. van den Berg schrijft over De Groots illustere voorganger Jacob Geel, ‘Een bibliothecaris buiten zijn boekje(s)’, en concentreert zich daarbij op Geels activiteiten als redenaar, bestuurder en beoordelaar in de Hollandsche maatschappij van fraaije kunsten en wetenschappen. Peter van Zonneveld observeert ‘Het leesgezelschap Miscens Utile Dulci te Leiden in de periode 1830-1840’, en Harry G.M. Prick ‘Willem Kloos als verzamelaar van boeken’. Tenslotte twee bijdragen over
| |
| |
bibliofiele onderwerpen: ‘Alexander A.M. Stols over zichzelf’ door C. van Dijk, en ‘Boekkunst in de bibliotheek’ door E. Braches - een hartekreet over het lot van bijzondere boeken en collecties in onze primair tekstgerichte bibliotheken.
Boeken verzamelen, Opstellen aangeboden aan Mr. J.R. de Groot bij zijn afscheid als bibliothecaris der Rijksuniversiteit te Leiden, onder redactie van J.A.A.M. Biemans, E. Braches, W.R.H. Koops, A.J.M. Linmans en C. Reedijk, is uitgegeven door de Universiteitsbibliotheek te Leiden. De omvang van het goed-gedrukte en fraai-gebonden boek is 368 pagina's, de prijs bij voorintekening bedroeg f27,50.
w.p.g.
| |
Universele taalkunde
Onder de enigzins uitdagende titel Universele taalkunde; een inleiding in de Algemene Taalwetenschap is een nederlandstalige inleiding in de algemene taalkunde verschenen. Het boek is een bewerking door Anneke Neyt van An Introduction to Language van Fromkin & Rodman.
Universele taalkunde is bedoeld voor een breed publiek. Het richt zich niet alleen op taalkundigen in opleiding, maar ook op studenten in andere disciplines die raakvlakken hebben met de moderne taalkunde. Een breed publiek vraagt om een breed scala van onderwerpen. Daar is voor gezorgd, maar tegelijkertijd brengt het boek de vraagstelling van één taalkundige stroming, die van de generatieve taalkunde, nadrukkelijk in beeld. Zo gaat aan de hoofdstukken over het ontstaan van taal, de relatie tussen taal en hersenen en dierentaal een inleidend hoofdstuk vooraf, ‘Wat is taal?’, waarin onder meer het onderscheid tussen competence en performance wordt besproken en het begrip universele grammatica. Ook de overige vijf hoofdstukken zijn min of meer op generatieve leest geschoeid. Achtereenvolgens komen daarin aan de orde de fonetiek, de fonologie, de morfologie, de syntaxis en de semantiek.
Voor lezers die de traditionele zinsontleding niet paraat hebben, is bij het hoofdstuk over syntaxis een appendix met een korte ontleedcursus opgenomen. Alle hoofdstukken eindigen met een aantal opgaven en een bibliografie.
Ondanks de tamelijk theoretische invalshoek wordt nergens theoretische diepgang nagestreefd. De behandeling van de aangedragen onderwerpen is zeer elementair en geheel in overeenstemming met een van de stellingen bij het proefschrift van Anneke Neyt: ‘Een inleiding algemene taalwetenschap voor eerstejaars studenten dient in de eerste plaats encyclopedisch en verrassend te zijn [...]’. Vanuit encyclopedisch oogpunt is het ontbreken van een hoofdstuk over sociolinguistiek en taalverandering opvallend te noemen, maar onder de talrijke illustraties zijn er veel inderdaad verrassend leuk.
Universele taalkunde is verschenen bij Foris in Dordrecht en telt, inclusief index, 283 blz.; de prijs is f 47,50.
FRANCISKA DE JONG
| |
Het WNT in 1983
Er heeft wel eens wanhoop geheerst in verband met de vraag of het WNT ooit zou af- | |
| |
komen, maar de laatste tijd wordt er toch met bemoedigende voortvarendheid gewerkt. Ter illustratie diene het volgende overzicht van de in 1983 verschenen afleveringen:
1. | Nr. 498 - Zeventiende deel, derde stuk, 10de aflevering, Uitrammelen, bewerkt door dr. D. Geeraerts en drs. D. Simons. |
2. | Nr. 498 - Twintigste deel, 2de aflevering, Verkeerd-Verklaren, bewerkt door drs. E.E.M. Beijk, drs. H.A.C. Lambermont en drs. J.P. Westgeest en door lic. W. de Clerck en dr. A.M.F.J. Moerdijk. |
3. | Nr. 499 - Twintigste deel, 3de aflevering, Verklaren-Verknoezen, bewerkt door drs. E.E.M. Beijk, lic. D. Geirnaert en drs. J.P. Westgeest en door dr. A.M.F.J. Moerdijk. |
4. | Nr. 500 - Zeventiende deel, derde stuk, 11de aflevering, Uitrammelen-Uitrukken, bewerkt door dr. D. Geeraerts. |
5. | Nr. 501 - Twintigste deel, 4de aflevering, Verknoezen-Verkrachten, bewerkt door lic. W. de Clerck en lic. D. Geirnaert en medewerking van drs. E.E.M. Beijk en drs. J.P. Westgeest. |
6. | Nr. 502 - Twintigste deel, 5de aflevering, Verkrachten- Verladen (II), bewerkt door drs. E.E.M. Beijk, lic. D. Geirnaert en drs. J.P. Westgeest. |
7. | Nr. 503 - Twintigste deel, 6de aflevering, Verladen (II)-Verlegen, bewerkt door drs. E.E.M. Beijk, dr. G. Janssens en drs. J.P. Westgeest. |
8. | Nr. 504 - Zeventiende deel, derde stuk, 12de aflevering, Uitrusten-uitschrijven, bewerkt door dr. D. Geeraerts, lic. D. Geirnaert, dr. J.L.A. Heestermans, drs. H.A.C. Lambermont, drs. D. Simons en drs. J.P. Westgeest en door drs. E.A.K. Schaars-Kluck met medewerking van drs. E.E.M. Beijk. |
9. | Nr. 505 - Twintigste deel, 7de aflevering, Verlegen-Verliezen, bewerkt door lic. W. de Clerck, dr. G. Janssens en drs. J.P. Westgeest met medewerking van drs. J.G. Kruyt en dr. F. Willaert. |
10. | Nr. 506 - Zeventiende deel, derde stuk, 13de aflevering, Uitschrijven-Uitspansel, bewerkt door drs. E.A.K. Schaars-Kluck, drs. D. Simons en drs. J.P. Westgeest. |
11. | Nr. 507 - Zeventiende deel, derde stuk, 14de aflevering, Uitspansel-Uitstaan, bewerkt door drs. H.A.C. Lambermont en drs. D. Simons. |
m.a.s.-v.d.d.
|
|