De Nieuwe Taalgids. Jaargang 77
(1984)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| ||||||||||||||||||||||||||
De voorspelbaarheid van tussenklanken in nominale samenstellingenW.H.M. MattensDe tussenklank in nominale samenstellingen is een taalkundig probleem dat regelmatig in de belangstelling staat. Terwijl in de zestiger jaren vooral de spelling van de tussenklanken de aandacht trokGa naar voetnoot1, men denke bijv. aan de discussie over de spelling van diminutieven als eerste lid van een nominale samenstelling: meisjesschool of meisjeschool, is het thans in de eerste plaats het probleem van de beregeling van de tussenklanken dat de taalkundigen bezighoudt. Met name Van den Toorn heeft kort geleden een aantal artikelen aan dit probleem gewijd (Van den Toorn 1981 a, 1981 b, 1982 a, 1982 b, 1982 c). Hij gaat bij zijn onderzoek van het volgende standpunt uit: Alle taalgebruikers blijken in staat te zijn dagelijks nieuwe samenstellingen te vormen, met of zonder tussenklank, en niemand heeft het gevoel dat hij deze samenstellingen niet op dezelfde manier gevormd zou hebben. ‘Er moeten dus regels te vinden zijn’ of op zijn minst ‘tendenzen, variabele regels die een zekere speelruimte laten aan de taalgebruiker’ (Van den Toorn 1982 a, p. 24). De resultaten van zijn speurtocht naar deze regels of tendenzen lijken op het eerste gezicht zeer bevredigend. Bij aandachtige bestudering van de door hem geformuleerde regels begint men zich echter vrij snel af te vragen, of de door hem ‘gevonden’ regels wel op de Nederlandse taalrealiteit gebaseerd zijn. Enkele voorbeelden ter adstructie. | ||||||||||||||||||||||||||
1. Afleidingen op -er (Van den Toorn 1981 a, p. 198-199).Afleidingen op -er < + menselijk> krijgen -s-: arbeiderskrant. Afleidingen op -er < - levend> hebben geen tussenklank: duikerklok. Woorden op -er die geen afleiding zijn, hebben geen tussenklank, ongeacht hun features: zoldervloer, vaderdag. Tegenvoorbeelden: inwonernaam, bijsluitersprobleem, doktersgeheim, vaderskind, letterenfaculteit, adderengebroed. | ||||||||||||||||||||||||||
2. Afleidingen op -ier en -aar (Van den Toorn 1981 a, p. 199-200).Afleidingen op -ier en -aar < + menselijk> krijgen -s-: passagiersverblijf, zondaarsgeloof. Afleidingen op -ier en -aar < - levend> hebben geen tussenklank: kohierartikel, schakelaarknop. ‘De enige uitzondering (...) vormt scholier: scholierenkaart, scholierenabonnement, scholierengedrag. Dit is onverklaarbaar’ (Van den Toorn 1981 a, p. 199). Tegenvoorbeelden: Arabierenhaat, officierencorps, particulierenspreekuur, Batavierenrace, ambtenarensalaris, lerarenopleiding, hooglerarencorps, populierenlaan, rivierenstelsel, formulierenrompslomp, scharnierenfabriek, lessenarenfabriek. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||||||||||||||
3. Afleidingen op -ing(Van den Toorn 1981 a, p. 202)Afleidingen op -ing < - telbaar> krijgen -s-: aftakelingsproces. Afleidingen op -ing < + telbaar> hebben geen tussenklank: leidingbreuk. Tegenvoorbeelden: inlichtingendienst, handtekeningenactie, lezingencyclus, opleidingenbeleid. Niet bewezen wordt, waarom bijv. waterleidingbreuk het aspect < + telbaar> zou moeten hebben. De beschrijving van spellingdrama als <+ concreet> en <+ telbaar> naast spellingsdrama als < + abstract> en < - telbaar> wordt m.i. weerlegd door de doubletten waartussen een dergelijk verschil niet bestaat: reddingsboei, reddingboei, verpakkingsindustrie, verpakkingindustrie. Vgl. Gysseling 1981, p. 127, die aan deze -s- slechts een eufonische waarde toekent. | ||||||||||||||||||||||||||
4. De groep -∂ + liquida (Van den Toorn 1982 a, p. 26-27).Woorden die eindigen op -el, -em, -en, en -er krijgen geen tussenklank. ‘De weinige uitzonderingen - ze krijgen dan altijd -s- - lijken me te verklaren’ (Van den Toorn 1982 a, p. 26). Tegenvoorbeelden: engelenhaar, mosselengif, letterenstudie, sportartikelenbranche, geneesmiddelenindustrie. | ||||||||||||||||||||||||||
5. Tot slot enkele opvallende onjuistheden en omissies.‘Het woord schilderij dat altijd < + concreet> en < + telbaar> is, komt in samenstellingen alleen met -e-(als pluralismorfeem) voor: schilderijententoonstelling’ (Van den Toorn 1981 a, p. 203). Van Dale geeft: schilderijhaak, schilderijkoord, schilderijlijst. Vele andere zijn mogelijk. Een werkwoordstam als eerste lid laat geen tussenklank toe (Van den Toorn 1982 b, p. 156). Tegenvoorbeelden: zegsman, leidsman, voorbehoedsmiddel, scheidsrechter. (Vgl. Mattens 1970, p. 118-119). In Van den Toorns opvattingen is geen plaats voor samenstellingen als minderhedenbeleid, arbeidsomstandighedenwet (Vgl. Van den Toorn 1981 a, p. 202), profetieënboek (Vgl. Van den Toorn 1981 a, p. 203), mediabeleid, minima-aantasting (Vgl. Van den Toorn 1981 b, p. 547).
Deze voorbeelden, die met vele uit te breiden zijn, tonen duidelijk aan, dat Van den Toorn met zijn onderzoek op een verkeerd spoor zit. De verklaring voor deze ‘ontsporing’ moet m.i. gezocht worden in het feit, dat hij zijn waarnemingen aan veel te weinig concreet taalmateriaal heeft verricht. Blijkbaar heeft hij niet kunnen weerstaan aan de ‘neiging tot premature generalisaties’ (Uhlenbeck 1982, p. 175).Ga naar voetnoot2 Daardoor schaart hij zich in de rij taalkundigen die Schultink niet graag de kost zou willen geven, omdat ze ‘op basis van al te schaarse gegevens onverantwoord ver-strekkende conclusies menen te kunnen trekken’ (Schultink 1981, p. 18). Wanneer Van den Toorn de raad van Van der Lubbe had opgevolgd en het geduld had opgebracht om eerst een schat aan | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||||||||||||||
gesproken en geschreven materiaal te verzamelen, aan de hand waarvan hij zijn hypothesen zou hebben kunnen toetsen (Van der Lubbe 1980, p. 236-237), dan zou hij ook zelf tot heel andere conclusies zijn gekomen. Hij is echter te veel op eigen - te beperkte - intuïties afgegaan. Dat je daardoor voor het zgn. forum, d.w.z. de collegaonderzoekers ook zelf erg gemakkelijk ‘afgaat’, moet je dan natuurlijk wel op de koop toe nemen, of zoals Sturm en Kerstens het beeldend, maar weinig parlementair uitdrukken: ‘Zodra een onderzoeker ze ziet vliegen terwijl niemand van zijn naaste collega's hem die waarneming na kan geven, legt hij het loodje’ (Sturm en Kerstens 1981, p. 164-165). Van den Toorn had deze ‘ontsporing’ ook kunnen voorkomen, wanneer hij de bereidheid had getoond ‘om serieus aandacht te schenken aan andersgerichte opvattingen’ (Uhlenbeck 1982, p. 175). Hij zou dan reeds verkregen inzicht in het optreden van de tussenklanken niet onbenut hebben gelaten. Serieuze aandacht voor o.a. mijn opvattingen had hem niet alleen voor vele van bovengenoemde onjuistheden kunnen behoeden, maar had waarschijnlijk ook tot gevolg gehad, dat hij mijn visie op een correcte wijze had weergegeven, hetgeen ook nuGa naar voetnoot3 weer niet het geval is. Deze kritische bemerkingen vereisen een nadere toelichting. Bij de bestaande gelexicaliseerde samenstellingen lijkt zo'n chaos te heersen, dat men is gaan menen, dat de tussenklank onvoorspelbaar is, aldus Van den Toorn (1981 a, p. 197). Ook ik zou volgens hem die mening toegedaan zijn. Hij vindt, dat ik me zelfs zeer somber toon, wanneer ik stel: ‘Een dergelijk gesystematiseerd geheel van regels voor de vorming van composita zal naar onze mening nooit kunnen worden opgesteld, niet in de eerste plaats omdat de taal dit niet toestaat, maar omdat de keuze van de taalgebruiker, van de taalgemeenschap uit de in de taal gegeven mogelijkheden tot vorming van composita volledig ongemotiveerd kan zijn’ (Mattens 1970, p. 189). Van den Toorn voegt hieraan toe: ‘Dat laatste gaat heel ver; het zou kunnen betekenen dat we het onderzoek maar moeten staken en daarbij is niemand gebaat. Trouwens, Mattens heeft te zelfder plaatse zelf al gewezen op morfonologische beperkingen die uiteraard die ongemotiveerdheid van de formatie remmen’ (Van den Toorn 1981 a, p. 197). Vooral uit zijn formulering ‘ongemotiveerdheid van de formatie’ blijkt, dat hij slechts oppervlakkig van mijn opvattingen kennis heeft genomen. Wat heb ik in werkelijkheid beweerd? In tegenstelling tot Botha, die meent, dat het onmogelijk is ‘to predict, in terms of general rules, the circumstances under which the phonological form of the specificans of an attributive Afrikaans nominal compound will be characterised by the presence of the link phonemes /∂/ and /s/’ (Botha 1968, p. 183), ben ik juist wel van mening, dat in het Nederlands in sommige gevallen voorspelbaar is, wanneer een tussenklank moet of kan optreden. Letterlijk stel ik: ‘Er blijkt dus t.a.v. de fonologische vorm van de eerste component van een compositum wel iets voorspeld te kunnen worden’ (Mattens 1970, p. 189). Uiteraard kan men hier weinig mee beginnen in een grammatica die een gesystematiseerd geheel van regels wil opstellen, regels door de toepassing waarvan men alleen die composita zou vormen, die ook in werkelijkheid | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||||||||||||||||
voorkomen, laat ik daar onmiddellijk op volgen. Een dergelijk gesystematiseerd geheel van regels lijkt mij juist onmogelijk, omdat bij een levende taalgemeenschap de keuze uit de in de taal gegeven mogelijkheden - zuiver linguïstisch gezien - ongemotiveerd kan zijn. De taalformatie zelf is - in tegenstelling tot wat Van den Toorn beweert -natuurlijk nooit ongemotiveerd. Uiteraard betekent deze opvatting niet, dat we het onderzoek naar het optreden van de tussenklanken maar moeten staken. Het betekent wel, dat we een duidelijk onderscheid moeten maken tussen de in het taalsysteem aanwezige mogelijkheden en het concrete gebruik dat de taalgemeenschap van deze mogelijkheden maakt. Een substantief als boek kent o.a. de mogelijkheid om als eerste lid van een nominale samenstelling de vorm boek en de vorm boeken aan te nemen: boekhandel, boekenkast. Waarom de taalgemeenschap in boekhandel gekozen heeft en tot nu toe blijft kiezen voor de vorm boek i.p.v. boeken, vgl. bijv. platenhandel, is zuiver linguïstisch gezien niet te verklaren. Wanneer over een aantal jaren door de taalgemeenschap de vorm boekenhandel geaccepteerd zou worden naast boekhandel of eventueel geprefereerd zou worden boven boekhandel, dan is er niets veranderd aan de in het taalsysteem aanwezige mogelijkheden, maar dan is slechts de keuze van de taalgemeenschap uit de gegeven mogelijkheden veranderd, een verandering die volledig in overeenstemming is met de door de taal geboden dynamische vrijheid (Vgl. Mattens 1970, p. 21-26). In mijn studie over de indifferentialis heb ik uitvoerig aandacht besteed aan de vorm van het eerste lid van een nominale samenstelling en bijgevolg aan de tussenklanken (Mattens 1970, p. 110-120, 179-190).Ga naar voetnoot4 Wat de voorspelbaarheid van de tussenklanken betreft leidde mijn onderzoek toen tot de volgende conclusies:
1. Het eerste lid van een nominale samenstelling kan eindigen op -e(n), wanneer het een substantief is, dat gepluraliseerd kan worden door -en, dus wel boekenkast, maar niet *jongenebroek (jongen kan niet gepluraliseerd worden door -en) en niet *melkefabriek (melk kan niet gepluraliseerd worden).Ga naar voetnoot5 Deze regel had Van den Toorn toch moeten doen inzien, dat het al dan niet optreden van de tussenklank -e(n) niets te maken heeft met de aan- of afwezigheid van het aspect < + menselijk> of < - levend>, niet bij substantieven op -ier, scholierenabonnement, Batavierenweg, rivierenstelsel, populierenlaan; niet bij substantieven op -aar, hooglerarencorps, lessenarenfabriek; niet bij substantieven op -eel, industriëlenclub, kapitelenverzameling; niet bij substantieven op -or, rectorenberaad, radiatorenfabriek. Het al dan niet optreden | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||||||||||||||||||
van de tussenklank -e(n) heeft ook niets te maken met de slotklank(en) van het eerste lid.Ga naar voetnoot6 Substantieven die eindigen op een zgn. heldere of ‘lange’ klinker, of tweeklank, kunnen, als ze een meervoud hebben op -en, als eerste lid van een nominale samenstelling eindigen op -e(n), ongeacht of het gaat om personen, zaken, dieren of wat dies meer zij (Vgl. Van den Toorn 1982 a, p. 24-26), pygmeeënvolk, reeë-ogen, ideeënbus, koloniënwet, buienlijn, keienstrand, partijenstelsel. Hetzelfde geldt voor substantieven op ǝ + liquida: el, em, en en er, engelenhaar, letterenstudie, sportartikelenbranche. (Vgl. Van den Toorn 1982 a, p. 26-27.) Ook wanneer het eerste lid evident als pluralis zou kunnen of moeten worden opgevat, wat - volgens Van den Toorn - het geval is, ‘wanneer het tweede lid een verzamelnaam is zoals verzameling, pakket, reeks of een nomen dat anderszins de gedachte aan een meervoudig eerste lid begunstigt, zoals winkel, magazijn, opslagplaats’ (Van den Toorn 1982 b, p. 157), blijft de hierboven geformuleerde regel onverkort van toepassing: dus wel haardenmagazijn, maar niet *kachelenmagazijn, want kachel heeft in het hedendaags algemeen bruikbaar Nederlands geen meervoud op -en, om dezelfde reden wel dierenwinkel, maar niet *vogelenwinkel, wel muntenverzameling, maar niet *postzegelenverzameling.
2. Het eerste lid van een nominale samenstelling moet eindigen op -s, wanneer het een diminutief is, bloemetjesbehang. Diminutieven moeten als eerste lid van een attributieve of determinatieve samenstelling altijd het betekenisaspect pluralis hebben. In Mattens 1970, p. 145, 186-187 heb ik deze regel uitvoerig beschreven. Op de schijnbare uitzondering meisje-student (= appositionele of copulatieve samenstelling) kan ik hier niet nader ingaan.Ga naar voetnoot7 Zie Van den Toorn 1982 a, p. 30 en Gysseling 1981, p. 119,128.
Voortgezet onderzoek sinds de publikatie van mijn Indifferentialis stelt me in staat aan bovengenoemde regels thans de volgende over het al dan niet optreden van de tussenklank -s- bij niet-gediminueerde substantieven toe te voegen.
3. Het eerste lid van een nominale samenstelling kan eindigen op -s,
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||||||||||||||
In dit artikel kan ik niet uitvoerig op deze regels ingaan. Daarom slechts enkele opmerkingen. Regel 3a is zeer algemeen geformuleerd. Nader onderzoek moet uitwijzen in hoeverre bepaalde factoren het gebruik van de tussenklank -s- begunstigen of eventueel zelfs noodzakelijk maken. Van Lessen 1928, p. 5 heeft al geconstateerd, dat na bepaalde suffixen de tussenklank -s-‘bijna altijd’ voorkomt (Vgl. Van den Toorn 1981 a, p. 198). Van Loon 1981, p. 160 spreekt van ‘de ontwikkeling van een epenthetische s, een soort van glide bij moeilijke consonantverbindingen’. Gysseling behandelt het optreden van de -s- vanuit een historisch standpunt en stelt vast, dat sinds de Gouden Eeuw deze eufonischeGa naar voetnoot8 s- ‘hoe langer hoe meer (...) ingeschoven’ is. ‘Het proces lijkt nog steeds aan de gang te zijn’ (Gysseling 1981, p. 127).Ga naar voetnoot9 Ook regionale verschillen moeten niet uitgesloten worden geacht. ‘De ontwikkeling van een eufonische s tussen twee heterorganische consonanten lijkt over het algemeen meer (...) [in het Zuiden dan in het Noorden van het Nederlands taalgebied] voor te komen’ (Van Loon 1981, p. 160), bijv. belastingskantoor naast belastingkantoor. Zelfs met individuele verschillen - ik spreek liever niet van ‘individuele afwijkingen’ (Van den Toorn 1981 a, p. 205) - dient rekening gehouden te worden (Vgl. Mattens 1970, p. 118-119). Ook regel 3b is zeer algemeen geformuleerd. Voortgezet onderzoek is noodzakelijk om meer inzicht te krijgen in het optreden van de tussenklank -s- bij substantieven die normaliter geen meervoud hebben. Dat onderzoek mag zich niet beperken tot de traditionele stofnamen. In mijn dissertatie meen ik aangetoond te hebben, dat de term stofnaam in de betekenis ‘substantief dat een stof aanduidt’Ga naar voetnoot10 zuiver linguïstisch gezien onjuist is (Mattens 1970, p. 131-132). Tot dezelfde conclusie komt ook Bunt 1981, p. 1-21 in zijn studie The formal semantics of mass terms.Ga naar voetnoot11 Ook bij het onderzoek van de tussenklank -s- bij substantieven die normaliter geen meervoud hebben, meen ik te moeten waarschuwen voor al te premature conclusies. Zo vind ik de verklaring van Van Loon i.v.m. het voorkomen van -s- in houtskool erg aanvechtbaar. Samenstellingen met hout hebben nooit een tussenklank -s-, behalve houtskool. (Vgl. Van den Toorn 1982 a, p. 30.) ‘De oorzaak van die afwijking is duidelijk: de synchrone samenstellingen met hout- zijn alle nog ontbindbaar in hun componenten (houtlijm is nog altijd lijm enz.), met houtskool is dat echter niet meer mogelijk, aangezien kool in de huidige omgangstaal enkel nog een groente aanduidt’, aldus Van Loon 1981, p. 160. Nog afgezien van de onjuistheid van de bewering, dat kool in de huidige omgangstaal enkel nog een groente aanduidt, zo zwart als kool, haar ogen glimmen als een kool, betwijfel ik ten zeerste of de onontbindbaarheid, resp. ontbindbaarheid van een samenstelling in de componenten ervan enige invloed heeft op het al dan niet optreden van de tussenklank -s-. Zeer veel samenstellingen die niet meer | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||||||||||||||
ontbindbaar zijn, hebben geen -s-, bijv. kerkhof, aardappel, terwijl er ook zeer veel samenstellingen bestaan die wel ontbindbaar zijn en toch een -s- hebben, bijv. kaaksbeen, tabaksrook. (Vgl. Van den Toorn 1982 a, p. 31.) Voor houtskool lijkt mij de verklaring van Van Lessen 1928, p. 6, nl. directe ontlening aan het Duits nog steeds de meest acceptabele. Regel 3c is een erg interessante en m.i. ook erg belangrijke regel. Bij substantieven die een meervoud hebben op -s, is de aanwezigheid van het aspect < + levend> een voorwaarde om de tussenklank -s- te kunnen gebruiken. Heel duidelijk blijkt dit bij substantieven die zowel een meervoud op -s als een meervoud op -en hebben. Wanneer deze substantieven het aspect < + levend> hebben, kan zowel de tussenklank -s- als de tussenklank -en optreden: officierscasino, officierencorps; hoogleraarsambt, hooglerarencorps. Wanneer deze substantieven echter het aspect < - levend > hebben, is alleen de tussenklank - e(n) mogelijk: ventilatorenfabriek, niet *ventilatorsfabriek; beginselenleer, niet *beginselsleer; methodenleer, niet *methodesleer.Ga naar voetnoot12 Zelfs bij substantieven met het aspect < - levend > die als woord uitsluitend in het meervoud voorkomen, blijkt deze regel toegepast te worden, wanneer ze als eerste lid van een samenstelling gebruikt worden: Hoogovens, Hoogoventoernooi en niet *Hoogovenstoernooi.Ga naar voetnoot13 Heel begrijpelijk lijkt het me, dat de taalgebruiker het verschil < + levend> versus <- levend> benadrukt door bij substantieven met het aspect < + levend> de tussenklank -s- te gebruiken. Dit is bijv. het geval bij afleidingen op -er. Deze kunnen het aspect < + levend> of < - levend> hebben: arbeider, bakker; snelbinder, kurketrekker. (Vgl. Van den Toorn 1981 a, p. 198-199). Bij de substantieven met het aspect < + levend> treedt praktisch steeds (niet echter bij inwonernaam, inwonertal) de tussenklank -s- op: arbeiderskrant, bakkersdiploma. Mogelijke homonymie kan de taalgebruiker zelfs ‘verplichten’ tot het gebruik van de tussenklank -s-: portierskruk (kruk waar de portier van een hotel op zit), portierkruk (kruk van een autodeur). Met regel 3c zijn heel wat gevallen die Van den Toorn als uitzonderingen moet beschouwen, gemakkelijk te verklaren, bijv. ezelsoor, duivelspoot, varkenskop, moederskindje (Van den Toorn 1982 b, p. 154), damestoilet (Van den Toorn 1982 a, p. 26). Ook op mijn regel 3c bestaan een aantal uitzonderingen:
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||||||||||||||
Een sluitende verklaring voor al deze gevallen heb ik niet. Ik kan slechts aangeven in welke richting m.i. eventueel een verklaring gezocht zou kunnen worden. | ||||||||||||||||||||||||||
Stationsplein.Moet de verklaring van deze -s- gezocht worden in een onjuiste spelling: dorpsplein naast dorpsstraat, dus ook stationsplein naast station(s)straat? Ik acht dit niet geheel uitgesloten, omdat bij de spelling van de straatnamen zgn. logische principes het vaak halen op linguïstische. Een duidelijk voorbeeld daarvan is de spelling Driesleutelsstraat, waarvoor Gysseling -ss- voorstelt, omdat het om een pluralis gaat (Gysseling 1981, p. 128). Via de spelling Driesleutelsstraat zou men gemakkelijk kunnen komen tot vormen als Driesleutelsplein en Driesleutelsweg. Linguïstisch onjuiste vormen, vgl. driekamerflat en niet *driekamersflat. Vanuit stationsplein zou de -s- zich hebben kunnen uitbreiden tot andere samenstellingen met station als eerste lid, stationsbeambte, stationsgebouw. Historisch onderzoek zou hier eventueel uitsluitsel over kunnen geven. Een andere verklaring zou misschien gevonden kunnen worden in de ontlening aan het Frans. Vreemde woorden hebben soms nogal eens moeite met het zich inpassen in het grammaticale systeem van het Nederlands. Uit mijn zeer voorzichtige formulering blijkt wel, dat ik de hier gegeven verklaringen graag inruil voor een betere. | ||||||||||||||||||||||||||
Overlijdensakte.Substantieven als overlijdensakte, vermogensaanwasdeling, gegevensverzameling hebben een eerste lid, dat oorspronkelijk een infinitief of een voltooid deelwoord is. Misschien heeft het voorkomen van de -s- iets te maken met het feit, dat het niet om oorspronkelijke substantieven gaat, maar om transposities. | ||||||||||||||||||||||||||
Lucifersdoosje.Van Dale, Koenen en de Woordenlijst geven uitsluitend vormen met -s-. In De Standaard van 15 januari 1983 noteerde ik luciferdoosje, luciferkoning, luciferproducenten, luciferindustrie naast lucifersmonopolie, lucifersfabriek. De vormen zonder -s- lijken me niet onaanvaardbaar. Een verklaring voor het kunnen optreden van de tussenklank -s- kan misschien gezocht worden in de betekenis van lucifer: lichtbrenger of lichtdrager. Men zou ook kunnen denken aan de persoonsnaam Lucifer. | ||||||||||||||||||||||||||
Drugsverslaafde.Van den Toorn 1982 b, p. 158 beschouwt dit substantief als een samenstelling gemaakt op basis van de pluralisvorm. Persoonlijk verklaar ik de aanwezigheid van de -s- in drugsverslaafde, drugshandelaar enz. liever uit de rechtstreekse ontlening aan het Engels van het woord drugs. Met het inburgeren van dit woord constateert men - vooral in de spreektaal - een neiging tot ‘vernederlandsing’ en bijgevolg tot het weglaten van de -s-, drugprobleem, drughandel, druggebruiker. Het laatste voorbeeld vindt men reeds in Koenen. | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||||||||||||||
Bijsluitersprobleem.De linnenkast van onze kinderen had, toen ze nog klein waren, een luierplank en een onderleggersplank. Het optreden van de tussenklank -s- in onderleggersplank leek mij onverklaarbaar, totdat in 1978 het artikel ‘Nomina agentis met vlottende betekenis’ van Van den Toorn verscheen. In dat artikel signaleert hij het morfologisch merkwaardige verschijnsel, dat er nomina agentis bestaan met een passieve betekenis. Wat blijkt nu: nomina agentis op -er met een passieve betekenis kunnen ondanks de aanwezigheid van het aspect <- levend> toch de tussenklank -s- krijgen: bijsluitersprobleem, opleggersfabriek, onderleggersplank, onderzettersmandje.Ga naar voetnoot14 De passieve betekenis veronderstelt de actieve hulp van een persoon bij het realiseren van wat in het nomen agentis uitgedrukt wordt: een oplegger is een wagen die iemand op een trekker legt; een onderzetter is een plaatje dat iemand onder een hete pan of schaal legt of zet. Door die actieve betrokkenheid van een persoon worden deze substantieven, voor wat het kunnen optreden van de tussenklank -s- betreft, door de taalgemeenschap blijkbaar gelijkgesteld met substantieven die het aspect <+ levend> hebben. Ongetwijfeld bestaan er op regel 3c nog meer verklaarbare en onverklaarbare uitzonderingen. Verder onderzoek is ook hier noodzakelijk. | ||||||||||||||||||||||||||
Slotopmerkingen.Ik ben me er terdege van bewust, dat de door mij geformuleerde regels zeer algemeen, volgens sommigen misschien te voorzichtig en daardoor te weinig ‘kwetsbaar’ zijn. Van den Toorn zou mij kunnen tegenwerpen: ‘de wetenschap is niet met voorzichtigheid gediend wanneer daardoor de kwetsbaarheid verloren gaat’ (Van den Toorn 1980, p. 95), zoals hij Van der Lubbe en Paardekooper tegenwerpt. Is de wetenschap dan zo gediend met zijn - zo kwetsbaar gebleken - uitspraken? Nauwkeurige bestudering van voldoende taalmateriaal zal ons zeker in staat stellen de vrij algemene regels nader te preciseren. Daarbij dient men wel uit te gaan van de duidelijke relatie die er blijkt te kunnen bestaan tussen de tussenklank en de meervoudsvorming. Op grond van deze relatie blijken sommige substantieven, bijv. de substantieven <- levend> met een meervoud op -s, alleen als substantief indifferen-tialis zonder tussenklank de functie van eerste lid van een nominale samenstelling te kunnen vervullen, sleutelbos, appelboom, dekenkist, kofferfabriek. Bij dergelijke substantieven is het m.i. dan ook niet juist het ontbreken van een tussenklank te verklaren vanuit ‘een relatie die overeenkomt met de syntactische relatie tussen een object en een verbum’ (Van den Toorn 1982 a, p. 31), bijv. kofferverkoper, of vanuit ‘een instrumentalis-relatie’ (Van den Toorn 1982 a, p. 33), bijv. kabeltelevisie. Andere substantieven kunnen als eerste lid van een nominale samenstelling meerdere verschijningsvormen hebben, bijv. landnummer, landstaal, landenlijst. De relatie die blijkt te bestaan tussen het kunnen optreden van de tussenklank -e(n) en het meervoud op -en, moet ook consequenties hebben voor de spelling van de tus- | ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||||||||||||||
senklank -e(n).Ga naar voetnoot15 Zelfs het begrip tussenklank moet m.i. opnieuw ter discussie worden gesteld. (Vgl. Mattens 1970, p. 110-120.) Bij de verdere studie van de morfologische en semantische structuur van de nominale samenstelling en bij het bepalen van de plaats ervan in ‘een wetenschappelijk verantwoorde grammatica van het Nederlands’ (Van der Lubbe 1983, p. 81, cursief van mij, W.M.) dient met de in dit artikel beschreven relatie tussen tussenklank en meervoudsvorming rekening te worden gehouden. Ook door hen die vanuit geheel andere theoretische uitgangspunten aan een zgn. woordgrammatica werken. (Zie Booij 1981.)
Pieter Breugheldreef 42 B-3900 Lommel (België)
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||||||||||||||
|
|