De Nieuwe Taalgids. Jaargang 77
(1984)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 232]
| |
‘Als Pythagoras gelijk heeft...’: een topos in een lofdicht van HooftL. StrengholtIn een van zijn vroege sonnetten, geschreven ter ere van een ons overigens onbekende A.J. van Blijdensinne, die blijkbaar werk van Ovidius vertaald had, zegt Hooft in het sextet: De siel van den poëet vertoont sich in sijn dichten.
Ga naar margenoot+Soo, recht Pythagoras sijn jongers onderrichten
Van onser sielen reijs, en wonderlick bedrijf,
Achylles siel was in Homerus lijf gescholen
Jn Alexanders lijf Homerus siel verholen,
En nu woont Nasoos siel in Blijdensinnes Lijf.Ga naar voetnoot1
De formulering in regel 10 is onduidelijk. Van der Heijden annoteert: ‘recht: zoals’,Ga naar voetnoot2 maar dat lijkt een verlegenheidsoplossing, aangezien het woord recht nu eenmaal niet ‘zoals’ betekent. De moeilijkheid wordt veroorzaakt door de vreemd geplaatste komma na het eerste woord in de versregel. De Westeuropese letteren van Hoofts tijd kunnen ons helpen door middel van vergelijkbare plaatsen. In hun uitgave van Karel van Manders Kerck der Deucht citeren Miedema/Spies Du Bellay en Ronsard, beiden met een voorwaardelijke bijzin waarin Pythagoras figureert: Du Bellay:
Si l'on doibt croire a Pythagore,
Qui les corps fait reanimer,
Ronsard:
Si ce qu'a dit Pythagore
Pour vrai l'on veut estimer
L'ame de Petrarque encore
T'est venue r'animer:Ga naar voetnoot3
‘Als waar is wat Pythagoras heeft beweerd’: eenzelfde behoedzame wending - de opvatting van de wijze van Samos inzake de zielsverhuizing, de metempsychose, stond uiteraard haaks op het christelijk geloof - komt voor bij de Engelse neolatinist John Owen (Epigrammata 1,4), eveneens in een laudatief verband: | |
[pagina 233]
| |
Ad Dominam Mariam Neville,
Patronam suam.
Si nos Pythagorae non fallunt dogmata, corpus
lntrarunt Pallas, luno, Venusque tuum.
Tres nam virtutes te reperiuntur in una:
Cum tamen in multis rara sit una tribus.Ga naar voetnoot4
Jeremias de Decker heeft dit puntdicht als volgt vertaald:
Aan dezelve.
Gij, zoo Pythagoras gewis gaat in zijn vonden,
Huist Pallas, Venus thans en Juno binnen dij.
Drie deugden worden er in u alleen gevonden;
Daar nogtans zelden een van drieën woont in drij.Ga naar voetnoot5
Six van Chandelier brengt Pythagoras' gedachte in een schertsende verzuchting te pas: O! had des Samiaaners schryven,
In d'eeuw der Kristenen ook plaats,
Mocht ik een dagh maar zyn Horaats,
Wat deftigh werk zou ik bedryven?
Hier is het thema verweven met de bekende topos waarin de dichter zijn onvermogen uitspreekt ten overstaan van een hem te groots onderwerp. Met de ziel van Horatius in de herberg van Six' lichaam zou er pas iets indrukwekkends tot stand komen!Ga naar voetnoot6 Hoofd refereert, gegeven de vermelding van ‘Nasoos siel’, waarschijnlijk aan de passage Metamorphoses XV, 153-75, waar Pythagoras zelf een uiteenzetting van zijn opvatting in de mond gelegd wordt. Miedema/Spies wijzen overigens op een andere plaats in Ovidius, die het uitgangspunt moet zijn geweest van de door hen geciteerde Franse versregels, nl. de Tristia III, iii, 61-64:
nam si morte carens vacua voltat altus in aura
spiritus, et Samii sunt rata dicta senis,
inter Sarmatias Romana vagabitur umbras,
| |
[pagina 234]
| |
perque feros manes hospita semper erit.Ga naar voetnoot7
Voor een echo hiervan in de Engelse literatuur zie men Highet, The Classical Tradition: in 1598 wordt Shakespeare een reïncarnatie van Ovidius genoemd, ‘zoals de ziel van Euphorbus geacht werd te leven in Pythagoras’.Ga naar voetnoot8 Het is wel zeker, dat de topos waarop wij hier stuiten, een wending rechtstreeks of onrechtstreeks aan Ovidius ontleend, als een locus heeft gefunctioneerd in lofdichten op mensen en boeken, vermoedelijk in het bijzonder op vertaalde werken, en dat er bij naarstig speurwerk nog meer voorbeelden te voorschijn zullen kunnen worden gebracht.
Als we Hoofts woorden, het startpunt van deze bijdrage, mogen lezen in het licht van de parallelplaatsen en hun bron Ovidius - hetgeen te meer voor de hand ligt aangezien de dichter iemand prijst die Ovidius heeft vertaaldGa naar voetnoot9 - dan betekent de versregel in kwestie: ‘Indien Pythagoras zijn leerlingen op de juiste wijze (recht) onderrichtte (aangaande de verhuizing onzer zielen)’.Ga naar voetnoot10 De hoofdzin die op deze conditionele bijzin volgt heeft geen inversie, zoals vaker het geval is in zeventiende-eeuwse poëzie, b.v. bij Huygens. We kunnen regel 12-13 van het geciteerde sonnet nu aldus vertalen: ‘dan was de ziel van Achilles verborgen in Homerus' lichaam (en) Homerus' ziel in Alexanders lichaam besloten’. De slotregel, de hoffelijke conclusie van het dichterlijk betoog, is niet meer van de inversiefactor afhankelijk: ‘en nu woont (op dezelfde wijze) Ovidius' ziel in het lichaam van Blijdensinne’. De wending geeft op ludieke wijze de voortreffelijkheid van de vertaling te kennen. De eerste regel van het sextet moet in de samenhang van het geheel begrepen worden. Ik gebruikte zojuist met opzet de woorden ‘betoog’ en ‘conclusie’. De versregel ‘De siel van den poëet vertoont sich in sijn dichten’ vormt weliswaar een uitspraak op zichzelf, een soort van sententie, maar ze is tevens een schakel in de gedachtengang, een premisse als het ware. Juist de waarheid, dat je in poëzie de ziel van de dichter kunt waarnemen, legt, verenigd met de Pythagoreïsche idee van de zielsverhuizing, de basis voor de slotsom, dat in Blijdensinne's lichaam de ziel van Naso moet wonen. Anders gezegd: het is in de vertaling of je de oorspronkelijke auteur zelf voor je hebt. Voor een toegewijd vertaler het mooiste compliment dat hij krijgen kan.
Heiloo, juli 1983 De Hoghe Weijdt 59 |
|