Honing kan ook bitter zijn
In een bladvullend artikeltje in dit ts. (NTg 73-3, 1980, 239) vraagt prof. Sassen even aandacht voor spelling en uitspraak van honi(n)g. Honig blijkt wat de uitspraak betreft problematisch te zijn, honing (uiteraard) niet. Maar kan honing dan wél een ander probleem vormen?
Voor ds. Josua van Iperen blijkbaar ja. Op blz. 185 van zijn Kerkelyke Historie van het Psalm-gezang der Christenen, enz., I, Amsterdam 1777, citeert hij een halve strofe uit de psalmberijming van Dirck Adriaensz (of Arrisse) van Disselburgh (De CL. TEXT-PSALMEN des Konincklijcken Prophete DAVIDS, enz., door D.A.V. DB., Delf, 1666) waarbij hij aantekent: ‘En wat het zeggen wil, 't geen ik, in het vierde vers van den XXIIsten Psalm, leeze, weet ik niet:
Alle die my sien, die bespotten my,
Zy steken de lippen uyt ende sy
Schudden den kop,, [seggende] tot honing,
De moeilijkheid moet voor Van Iperen gelegen hebben in het woord honing, voor hem op dat moment de ‘zoete substantie door bijen uit bloemen vergaard.’ Geen wonder dat hij er niets van begreep!
Zelfs dr. C.C. de Bruin heeft zich in 1937 - maar dat is 46 jaar geleden! - door Van I. van de wijs laten brengen: ‘Welk een onzin op deze wijze - [het uit overdreven eerbied woordelijk volgen van de Statenbijbeltekst, met onvermijdelijke toevoegselen van eigen hand, die dan gecursiveerd werden] - somtijds te voorschijn werd gebracht, ziet men in het vierde vers van Psalm 22 naar de berijming van den Delftschen boekverkooper Dirk Adriaanse van Disselberg [sic!].’ (De Statenbijbel en zijn voorgangers, Leiden 1937, blz. 321 e.v.).
Toch is het volstrekt geen onbegrijpelijke onzin wat Van Disselburgh aan de bijbeltekst toevoegde. Ps. 22 is een zogenaamde Messiaanse psalm. Hangende aan het kruis roept ‘Koning’ Christus (zie het kruisopschrift): ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’, - met welke woorden ps. 22 begint - en wordt Hij door de omstanders bespot, sterker nog: gehoond. Als Van D. dan ook geschreven had - het zou niet gerijmd hebben! -: ‘zeggende tot bespotting’, zou iedereen de toevoeging onmiddellijk begrepen en misschien zelfs fraai gevonden hebben.
Ten overvloede nog enige analogica: zeggende (of een andere vorm van een verbum dicendi) tot aanmoediging, aansporing, afsluiting (van een betoog), bemoediging, bestraffing, lering, onderwijzing, staving, stichting, verdediging (van een standpunt), vermaning. Alleen in het geval ‘honing’ heeft de homonymie sommigen parten kunnen spelen.
Opm. De spelling honich, o.m. aangetroffen in de psalmberijmingen van Revius (1640), H. Geldorpius (1644), H. Bruno (1656), A. Trommius (1695), wijst m.i. onmiskenbaar op de stemloze gutturale spirant als slotklank. Maar reeds in 1624 laat A. de Hubert belooning rijmen op honing.
S.J. LENSELINK