De Nieuwe Taalgids. Jaargang 77
(1984)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |||||||||||||
Ban de bom! Over vorm en betekenis van de imperatiefA.M. DuinhovenHet Nederlands kent een gebiedende wijs. Daarin wordt een bevel of aansporing tot uitdrukking gebracht. De persoon voor wie het gebod is bestemd, kan expliciet worden genoemd (Jan, schrijf op! jij daar, kom eens hier!). Het feit ook dat werkwoord en persoonlijk voornaamwoord congrueren (schrijf jij eens op! schrijven jullie eens op!), lijkt te bevestigen, dat een gebiedende wijs een persoonsvorm is, een werkwoordsvorm in de tweede persoon. Daarop wijst ook de tegenstelling tussen schrijf en schrijft, enkel- en meervoud, al is dit onderscheid niet scherp; met schrijf op! kan men zich tot een groep richten: jongens, schrijf op! Maar niet alleen het getal is onzeker, onduidelijk is soms ook wie de handeling moet uitvoeren. Is ban de bom! op een schutting alleen maar gericht tot de vredige passanten (tweede persoon)? Of zou het ook goed zijn, wanneer de grootmachten (derde persoon) besloten hun kernarsenalen op te ruimen? Wie met help de derde wereld! voor ontwikkelingshulp collecteert, levert daarmee zelf al een bijdrage: de gebiedende wijs sluit de eerste persoon niet uit. Kortom, het gaat er bij dit soort algemene aansporingen niet om, dat een of meer aangesproken personen de handeling verrichten. Het doet er niet toe, wie optreedt, als het maar gebeurt: weg met de bom! hulp voor de derde wereld! | |||||||||||||
Vormen van de imperatiefDe laatste parafrasen maken duidelijk, dat de gebiedende wijs van het werkwoord niet de enige mogelijkheid is om een bevel tot uitdrukking te brengen. Afgezien van omschrijvingen met hulpwerkwoorden, kan in vele gevallen in plaats van de gebiedende wijs
Wanneer een znw., bnw., bijw. of voorzetselgroep als kern van het bevel dient, kan een gebiedende wijs worden aangevuld: (zeg) geen woord! (heb) een ogenblik geduld! (wees) stil! (ga) opzij! (rij) naar huis! Bewijst dat nu, dat er een imperatiefvorm van het werkwoord is weggelaten? Het is opmerkelijk, dat naast [ga] naar buiten! en [kom] binnen! niet mogelijk is: *[wees] buiten! en *[sta] binnen! Tegenover naar school! is *op school! uitgesloten. De bijwoordelijke bepaling blijkt alleen als bevel te kunnen dienen wanneer die een richting aangeeft. Een bevel maant tot actie. Wanneer znw., bnw., bijw. of voorzetselgroep op zichzelf geen actie of beweging aanduiden, moet er een werkwoord worden gebruikt. Een naamwoord b.v. kan slechts als bevel dienen, wanneer de aangeduide ei- | |||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||
genschap of toestand niet aanwezig is. Het naamwoord duidt dan op verandering. De directieven voorzichtig! en kalmte! impliceren, dat onvoorzichtigheid dreigt en er geen rust heerst. Daardoor duiden deze naamwoorden ook zonder werkwoord een verandering aan, die krachtens de bevelende intonatie nagestreefd moet worden. Het is niet nodig aan te nemen, dat er een gebiedende wijs is gedeleerd. De intonatie duidt op een bevel; znw., bnw., bijw. en voorzetselgroep geven aan, welke actie moet worden ondernomen: ze geven de richting aan of de nieuwe plaats, de toestand of de eigenschap die moet worden bereikt. Tegen het aannemen van een ellips pleit het feit dat het werkwoord in geen enkel opzicht noodzakelijk is. Het bevel naar huis! houdt in, dat men zich naar huis moet begeven. Er is geen imperatiefvorm van het werkwoord vereist om duidelijk te maken, dat het om een opdracht gaat. En ook de lexicale betekenis van het werkwoord is irrelevant. Of men nu naar huis loopt, fietst, of gebruik maakt van trein, tram of bus, is in de gegeven situatie niet van belang. Het enige dat telt, is dat men thuis komt. Het feit ook dat onzeker is, welk werkwoord moet worden aangevuld, pleit ervoor niet van ellips of weglating te spreken. En bovendien: kan men bij (ga) naar huis! en (wees) stil! nog (redundante) werkwoordsvormen aanvullen, bij stilte! en attentie! b.v. levert de toevoeging van resp. maak en geef dubieuze zinnen op. Dat maakt duidelijk, dat znw., bnw., bijw. en voorzetselgroep op zichzelf een bevel kunnen vormen. De imperatiefvorm van het werkwoord is dus niet de enige vorm om een gebod tot uitdrukking te brengen. Alternatieven vormen ook het voltooid deelwoord en de infinitief, die we wat nauwkeuriger zullen bezien. | |||||||||||||
Het voltooid deelwoordBij opgepast! lijkt er geen imperatiefvorm van het werkwoord te zijn weggelaten. In elk geval kan die, anders dan bij znw., bnw., bijw. en voorzetselgroep, niet worden toegevoegd: *wees opgepast! Wel zouden we het voltooid deelwoord kunnen aanvullen tot (er moet worden) opgepast!, maar deze zin heeft een ruimere strekking. Het gaat nu om een algemene aanbeveling, terwijl opgepast! bedoeld lijkt te zijn voor een of meer aangesproken personen. Opgepast! is min of meer synoniem met pas op! en er moet worden opgepast! correspondeert met men moet oppassen! Niet alleen is het opmerkelijk, dat het deelwoord de functie van imperatief vervult, verklaard moet ook worden, waarom sommige participia wel en andere niet als zodanig bruikbaar zijn. Vgl. eerst wat gedronken! tegenover *gedronken!; opgelet! tegenover *gewacht!; nu de deur geopend! tegenover *(de deur) geopend! Hoewel de constructie niet zeer gebruikelijk is, meen ik dat ze toch wel productief kan worden genoemd. Een welhaast strikte voorwaarde voor het gebruik is het voorkomen van een bijwoord als nu. Er zijn dan twee patronen: nu + intransitief werkwoord (nu opgeschoten! nu doorgelopen!) Slechts bij enkele veelgebruikte deelwoorden kan het weinigbetekenende nu achterwege blijven: opgelet! opgepast! opgehoepeld! (e.t.q.). Nu geeft in het algemeen de voortgang der handeling aan. In dit geval voorkomt nu, dat het voltooid deelwoord als aanduiding van een handeling in het verleden wordt opgevat, of als resultaat van een voltooide handeling. Het continuerende nu geeft aan de mededeling een toekomstaspect, | |||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||
dat ook de imperatief eigen is. Deze vaststelling helpt ons echter nog niet om de functie van het deelwoord te doorzien. We zijn ermee vertrouwd, dat het ‘verleden’ deelwoord (de boeken zijn gisteren ingepakt) ook een tegenwoordige toestand aangeeft (de boeken zijn nu ingepakt). Dat het participium echter ook op de toekomst betrekking zou hebben, lijkt verwarrend. We moeten daarom wel aannemen, dat het deelwoord ten aanzien van het tijdsaspect indifferent was, en dat in vele gevallen nog is. Het voltooid deelwoord, dat geleidelijk aan een verledentijdsvorm wordt, was aanvankelijk verbonden noch met de verleden, noch met de tegenwoordige tijd. En in vele gevallen geldt dat nog steeds. In de imperatief heeft het deelwoord betrekking op een werking die, getuige de bevelende intonatie en het continuerende nu, uitgevoerd moet worden, en daardoor nog niet uitgevoerd is of wordt. Opgelet! ingepakt! zijn evenwel geen werkwoordsvormen in de toekomende tijd. Het zijn op zichzelf ook geen imperatiefvormen, netzomin als stil, stilte, opzij en naar bed. Het bevel ligt in de intonatie. Het participium drukt slechts uit wat men beoogt, de toestand die moet worden bereikt. Wanneer we ook het door de intonatie aangeduide imperatieve aspect in de parafrase betrekken, kunnen we nu die boeken ingepakt! als volgt omschrijven: ‘nu moet het zo worden, dat die boeken zijn ingepakt!’. → ‘nu moeten die boeken worden ingepakt!’ Laten we het imperatieve aspect weg, dan betekent nu doorgelopen!: ‘nu is is het (zó, nl.) doorgelopen’. Doorgelopen is een bepaling van gesteldheid bij het geïmpliceerde het (‘de toestand’). Ligt in loop door! de nadruk op het feit dat er een handeling moet worden verricht, bij gebruik van het participium wordt de nieuwe toestand als einddoel gesteld. Dat is vooral van belang in zinnen met een object, als nu die boeken ingepakt!, waarin niet het inpakken centraal staat, maar het feit dat de boeken ingepakt moeten worden. Dat iemand daartoe moet gaan inpakken, is secundair. Pak in! is op te vatten als een bevel tot actie, waarbij een handelende persoon is vereist; nu de boeken ingepakt! richt zich minder duidelijk tot een aangesproken persoon. Daardoor kan men ook zichzelf aansporen of tenminste zichzelf in de aansporing includeren, waardoor nu de boeken ingepakt! bedoeld kan zijn als ‘nu moeten we de boeken inpakken!’. Zijn de zinnen met een object als ‘passieve’ (of beter‘objectieve’) constructies te beschouwen (‘nu moeten de boeken worden ingepakt’), in opgelet en opgepast! richt men zich wel degelijk tot een aangesproken (tweede) persoon. Dit is, naar ik meen, het gevolg van een herinterpretatie die bij imperatieven algemeen is. De hoorder (de tweede persoon) voelt zich aangesproken, concludeert dat het bevel voor hem is bestemd. We komen daarop terug. In het algemeen echter heeft het voltooid deelwoord als imperatief nog het onpersoonlijke aspect bewaard, dat de constructie van meet af aan eigen was: het voltooid deelwoord geeft aan hoe ‘het’ (d.i. de toestand) gesteld moet zijn. De handelende persoon blijft op de achtergrond. | |||||||||||||
De infinitiefVeel vaker dan het participium wordt in imperatieven de infinitief gebruikt. Dat geldt ook voor andere constructies waarin het deelwoord door de onbepaalde wijs is vervangen (vgl. wat holpt al vertelt? (Beatr. 464) d.i. ‘wat zou het helpen wanneer alles werd verteld?’ en Nochtan waert beter gheseten stil (Hild. 52, 70) d.i. ‘het zou beter zijn | |||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||
wanneer er stil werd gezeten’ → wat zou het helpen alles te vertellen? en het zou beter zijn stil te zitten, stilzitten zou beter zijn). Enerzijds wordt het voltooid deelwoord steeds sterker een verledentijdsvorm, en anderzijds worden in het Nederlands subjectloze zinnen zeldzaam. We moeten er dan ook op verdacht zijn, dat de infinitief in imperatieve zinnen vaak een vervanging is van het participium. Dat neemt evenwel niet weg, dat het gebruik van de onbepaalde wijs structureel moet worden verklaard. Hoe kan in een infinitief een bevel tot uitdrukking worden gebracht? Naast vele bevelen in de gebiedende wijs staat de vorm met onbepaalde wijs als alternatief. Vgl. loop door: doorlopen!, snoei deze bomen: deze bomen snoeien!, gebruik geen medicijnen: geen medicijnen gebruiken! De vormen zijn evenwel niet geheel gelijkwaardig. Met loop door! b.v. richt men zich tot een of meer aangesproken personen. Dat is ook in doorlopen! niet uitgesloten, maar de aanspreking is minder direct,Ga naar voetnoot1 geldt zeker niet exclusief voor de tweede persoon. Daardoor wordt in algemene geboden en verboden bij voorkeur van de infinitief gebruik gemaakt: niet roken! niet uit het raam buigen! schudden voor gebruik! Deze aanwijzingen gelden voor iedereen; in dit opzicht is er een parallel met het participium. Bij de infinitief evenwel, net als bij de gebiedende wijs, gaat het om het uitvoeren van de handeling zelf en niet primair om het beoogde effect. Dat het bevel in de infinitief algemener is dan dat in de gebiedende wijs, lijkt samen te hangen met het feit dat naar algemeen gevoelen de gebiedende wijs een werkwoordsvorm is in de tweede persoon, en de infinitief niet aan een persoon is gebonden. Dat zal zeker zo zijn, maar daarmee is nog in het geheel niet verklaard, hoe de infinitief een bevel kan inhouden, ook al is dat bevel dan van algemene aard. Net als ten aanzien van alle hierboven besproken categorieën moeten we aannemen, dat de infinitief op zichzelf geen gebod inhoudt. Het is de intonatie die duidelijk maakt, dat er iets moet gebeuren. De infinitief geeft slechts aan, wat dat is. De onbepaalde wijs is de meest neutrale vorm van het werkwoord, en daarom het meest geschikt om de werking of handeling die wordt bevolen, aan te duiden. Hiermee zijn evenwel niet alle vragen beantwoord. (A) Hoe moet de volgorde worden verklaard? Waarom zeggen we die boeken inpakken! in tegenstelling tot pak die boeken in! Deze laatste woordorde is in overeenstemming met de algemene regel dat het object volgt op (subject) en persoonsvorm. Vgl. jij pakt die boeken in. (B) Niet in alle gevallen kan de gebiedende wijs door een infinitief worden vervangen. Tegenover lees dit boek eens! is *dit boek eens lezen! of *eens dit boek lezen! tenminste twijfelachtig. Naast ga fietsen! of ga naar huis! lijkt *fietsen gaan! en *naar huis gaan! niet of nauwelijks mogelijk. Een imperatief als schenk jezelf een borrel in! kan niet worden omgezet in *jezelf een borrel inschenken! En ban de bom! is niet te vervangen door *de bom bannen!, hoewel het hier toch om een algemene aansporing gaat. De antwoorden op beide vragen (A en B) hangen samen. Allereerst moet duidelijk zijn, hoe een werkwoordsvorm zonder persoonsaanduiding als kern kan dienen van een imperatieve zin. Hoe is het mogelijk, dat buiging achterwege blijft? De vraagstel- | |||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||
ling is misleidend. De infinitief is in oorsprong een nominale vorm, een van de werkwoordstam afgeleid znw.Ga naar voetnoot2 En hoewel de onbepaalde wijs een rol is gaan vervullen binnen het werkwoordsysteem en als kern van het werkwoordelijk gezegde optreedt: in vele gevallen hebben we nog steeds met een znw. te doen. Zo ook hier. Het gebruik van de infinitief in de imperatief geeft aan wèlke handeling moet worden verricht, maar dàt dit moet gebeuren, blijkt uit de gebiedende intonatie. Wanneer we de intonatie in de parafrase betrekken, kan lopen! worden omschreven als ‘het moet zijn: lopen!’. Laten we het imperatieve aspect buiten beschouwing, dan luidt de zin: ‘het is lopen’. En zinnen van dit type komen ook werkelijk voor. Vgl. nu is het oppassen (geblazen)! hier is het uitkijken! het is afwachten! Hiermee is niet gezegd, dat het is verzwegen zou zijn of weggevallen. Lopen! is net zozeer een zelfstandige mededeling als een egel! (d.i. ‘daar loopt een egel’ of ‘ik zie een egel’). De situatie, het gebaar en bij de imperatief vooral de intonatie maken het enkele woord of de enkele woordgroep tot een volledige, afgeronde mededelingseenheid. Dat het bevel lopen! tot een bepaalde persoon kan zijn gericht, blijkt niet uit de vorm. Wanneer men zich door de imperatief voelt aangesproken, is dat toe te schrijven aan de situatie. De infinitief laat alle mogelijkheden open. Zelfs wanneer er maar twee personen aanwezig zijn, hoeft het bevel lopen! niet met loop! te worden gelijkgesteld. Als reactie kunnen beide personen, spreker en aangesprokene, er de pas in zetten. Vanuit het karakter van znw. is de woordorde te verklaren (A) en zijn ook de beperkingen op het gebruik als vermeld sub (B) begrijpelijk. Een werkwoord wordt gesubstantiveerd met inbegrip van al zijn bepalingen. Deze attributieve bepalingen staan vóór het gesubstantiveerde werkwoord (al kunnen voorzetselgroepen ook wel volgen): op straat spelen, een museum bezichtigen, gulzig een glas melk drinken; *bezichtigen een museum, *gulzig drinken een glas melk, *een glas melk drinken gulzig.Ga naar voetnoot3 Het gesubstantiveerde werkwoord vormt met zijn objecten/bepalingen een geheel. Dit in te- | |||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||
genstelling tot persoonsvorm + objecten/bepalingen binnen de zin. In wij lopen op straat en wij bezichtigen een museum vormen op straat en een museum zelfstandige specificaties. Het gaat om nieuwe elementen (predicaten) die met het werkwoord nog geen vaste verbinding vormen. Tussen (a) ik drink een glas melk en (b) een glas melk drinken bestaat eenzelfde oppositie als tussen (a') de melk is koud (predicatief) en (b') de koude melk (attributief). In de a-zinnen wordt het verband gelegd, wordt de eigenschap toegeschreven; in de b-zinnen is dat al gebeurd: zoals koud een bekende eigenschap is van de melk, zo is een glas melk het bekende object van drinken. De koude melk is een eenheid, net als een glas melk drinken. Het feit dat de imperatieve infinitief een znw. is en de erbij behorende objecten en bepalingen daardoor attributief zijn, verklaart ook de bovenvermelde opposities sub (B). Tanden poetsen b.v. is naar de betekenis een eenheid; de handeling wordt aangeduid door (ww. + object). Daardoor is je tanden poetsen! naast poets je tanden! aanvaardbaar. Verbreken we de eenheid, b.v. door toevoeging van eens, dat de verbinding incidenteel maakt, dan is het gebruik van de infinitief uitgesloten: *je tanden eens poetsen! *eens je tanden poetsen! tegenover poets eens je tanden! poets je tanden eens! In gaan fietsen vervult gaan een semantisch (en syntactisch) ondergeschikte functie, evenals (zij het minder sterk) in naar huis gaan. Het semantische zwaartepunt van de verbinding ligt in fietsen en naar huis. Daardoor is het niet mogelijk fietsen als attributief, ondergeschikt element voor gaan! te plaatsen (*fietsen gaan!), en ook naar huis gaan! klinkt ongewoon. Om dezelfde reden is ook *de bom bannen! onmogelijk. Werkwoord en object vormen geen vaste verbinding, geen eenheid naar de betekenis. In *de bom bannen! zou *de bom bovendien een ondergeschikte positie innemen. De bom staat echter in de mededeling centraal: de bóm moet weg! Door het overheersende belang van het object kan dit niet als een attributieve, ondergeschikte bepaling aan het gesubstantiveerde werkwoord worden toegevoegd. | |||||||||||||
De gebiedende wijsNu deelwoord en infinitief als werkwoordsvormen zijn ontmaskerd, blijft alleen de gebiedende wijs over als verbale imperatief. En zonder problemen is ook deze vorm niet. Op grond van de woordvolgorde kunnen we zeker aannemen, dat de gebiedende wijs een werkwoordsvorm is, maar is ze ook een persoonsvorm? Wanneer we de persoonsvorm beschouwen als de werkwoordsvorm die met het subject congrueert (Kees luistert, zij luisteren), dan is de imperatief geen persoonsvorm. Bij een imperatief is immers geen (voor)naamwoord vereist, ook al kan die worden toegevoegd (jij daar, luister eens!; luister jij eens!) en al treedt er dan congruentie op (luisteren jullie eens!).Ga naar voetnoot4 Nu is de toevoeging aan de persoonsvorm van een op zichzelf staand subject niet altijd verplicht geweest. Zelfs in het Oud- en Middelnederlands komen subjectloze zinnen voor. In het hedendaags Nederlands resteert daarvan (naast passieve constructies als er wordt gezongen) niet veel meer dan zegge en schrijve, me dunkt en naar verluidt. Hoewel een zelfstandig subject ontbreekt, spreken we toch van persoonsvorm, daar uit | |||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||
de uitgang blijkt, welke persoon (eerste, tweede of derde, enkel- resp. meervoud) bedoeld wordt. We moeten wel aannemen, dat de persoonsvorm in oorsprong een samenstelling was van werkwoordstam en (voornaamwoord. De persoonsvorm was dus een subject-predicaat-verbinding. In de samenstelling kreeg de steeds wisselende werkwoordstam de nadruk; de steeds gelijke (voor)naamwoorden waren onbetoond. Daardoor kon het gewenst zijn ter versterking een extra znw. of vnw. toe te voegen. Vooral in de derde persoon, die een zeer globale aanduiding van het subject inhoudt, was een specificatie vaak gewenst. Het onbetoonde tweede lid van de samenstelling werd in hoge mate redundant, de vormen sleten af en vielen samen. Het tweede lid werd tot een suffix, waarin het oorspronkelijke zelfstandige woord niet meer te herkennen was. Daardoor werd onduidelijk waar de betekenisaspecten die het suffix bijdraagt, vandaan kwamen. Dat de persoonsvorm informatie bevat ten aanzien van de grammaticale persoon is nog wel op het konto van de uitgang te schrijven. Dat echter de door het werkwoord uitgedrukte handeling of werking in de persoonsvorm ‘geëffectueerd’ wordt, is alleen te begrijpen, wanneer men de persoonsvorm als subject-predicaat-verbinding ziet. Anders dan b.v. schrijven, schrift, geschrijf, schrijvend en geschreven, waarin wel op het schrijfproces wordt gedoeld, doch waaruit niet blijkt dat de handeling op een bepaald moment wordt uitgevoerd (vgl. schrijven is vermoeiend, de schrijvende pers, een geschreven brief), geeft (ik) schrijf, (jij) schrijft aan, dat de handeling inderdaad plaats vindt. Men zou kunnen zeggen, dat een handeling of werking pas gerealiseerd wordt, wanneer met het werkwoord een subject wordt verbonden. De verwezenlijking van de handeling of werking is toe te schrijven aan het subject, dat als een entiteit wordt gepresenteerd: subject [+ werkelijk] + ww. ? (subject + ww.)[+ werkelijk] De vraag is nu, of de imperatief als een persoonsvorm moet worden beschouwd, een verbinding van subject en predicaat. De mogelijkheid om voor alle duidelijkheid (voornaamwoorden toe te voegen, lijkt daarop te wijzen. De subjectloze imperatief zou dan resteren uit de oudere fase in het Indoeuropees waarin een zelfstandig subject nog niet verplicht is. In elk geval lijkt het feit dat we de imperatief als een vorm van de tweede persoon beschouwen, ervoor te pleiten ook loop(t) te zien als werkwoord + persoonsaanduiding. Er zijn evenwel sterke tegenargumenten aan te voeren. 1. Ook wanneer er een zelfstandig (pro)nomen wordt toegevoegd, is dat geen subject maar een aanspreking: jij daar, kom eens hier! kom binnen, jongens! Vormen als kom jij binnen! (naast kom binnen jij!), komen jullie binnen! zijn aan herinterpretatie tewijten, waarbij de vragende vormen kom jij binnen? komen jullie binnen? van invloed geweest kunnen zijn.Ga naar voetnoot5 2. Hoewel de uitgangen niet meer worden gesteund door zelfstandig voorkomende lexemen, kan de -s als kenmerkend voor de tweede persoon worden beschouwd (idg. - ěsĭ, lat. agis, got. nimis, Mnl. nemes; zie Schönfeld-Van Loey 1970, p. 168). Deze -s ontbreekt in de imperatief, die gelijk is aan de stam (al dan niet met -e). 3. Als gezegd, hebben vele imperatieven een ruimer bereik dan de tweede persoon. In ban de bom! wordt het uitbannen van kernwapens niet aan een of meer personen opge- | |||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||
dragen. De aansporing is algemeen: ‘de bom moet weg!’, ‘men moet de bom uitbannen!’. Zeker is het waar, dat men met de gebiedende wijs meestal een of meer personen een opdracht geeft. Dat kan echter zeer wel door de situatie zijn bewerkt. Wanneer een spreker meent, dat hij zelf iets moet doen, hoeft hij dat niet te bevelen; hij kan zelf handelen. Het heeft ook geen zin een bevel te geven aan mensen die dat niet kunnen horen. Daardoor is de imperatief dus bestemd voor de aangesprokene, de tweede persoon. Ook wanneer de persoonsaanduiding niet in de imperatiefvorm besloten ligt, kan dit situationele gegeven daarmee door herinterpretatie worden verbonden. Het (niet scherpe) onderscheid tussen enkel- en meervoud (neem tegenover neemt) - dat we bij alle overige hierboven besproken vormen van de imperatief missen - zou een gevolg kunnen zijn van die herinterpretatie. | |||||||||||||
Gebiedende wijs in de verleden tijd?Eenzelfde herinterpretatie is waarneembaar bij de subjectloze irrealis, die er als een gebiedende wijs van de verleden tijd uitziet. Naast bleef ik maar thuis! (bleef jij, hij, bleven wij, jullie, zij maar thuis!) en was ik maar thuis gebleven! (enz.) kennen we ook was (maar) thuis gebleven! Van een uitvoerbaar bevel is geen sprake, maar wanneer de tijd kon worden teruggedraaid, zou zeker de opdracht luiden: blijf thuis! Met de gebiedende wijs stemt ook het feit overeen, dat was thuis gebleven! met de tweede persoon wordt verbonden. Daardoor lijkt het subject in was je/jij maar thuis gebleven! eenzelfde aanvulling ter verduidelijking als jij in blijf jij maar thuis! Zo is naast jij daar, blijf thuis! ook mogelijk jij daar, was thuis gebleven! Er is echter een significant verschil: tegenover was je maar thuis gebleven! is *blijf je maar thuis! niet mogelijk. Dat wijst erop, dat jij in blijf jij maar thuis! als (nadrukkelijke) aanspreekvorm fungeert, terwijl jij/je in was jij/je maar thuis gebleven! het onderwerp vormt. Daarbij komt, dat in was maar thuis gebleven! eerder een wenselijkheid dan een bevel tot uitdrukking wordt gebracht: ‘was het maar zo, dat...’. Van belang is het feit, dat naast was gekomen! en had gebeld! de imperfecta *kwam (maar)! en *belde (maar)! zijn uitgesloten. Daarom meen ik, dat het Nederlands geen imperatief in de verleden tijd kent. De constructie moet vanuit het onpersoonlijke was (ware) worden verklaard: ‘was (het zó, nl.) gekomen’, d.i. ‘was het zo gesteld, dat er gekomen was’ (vgl. hierboven p. 150), oftewel ‘was er (maar) gekomen!’. Er wordt in de vorm niet aangegeven, wie er had moeten komen, maar net als bij de imperatief trekt de aangesproken persoon zich de opmerking aan. Uit de context resp. situatie wordt de grammaticale persoon afgeleid, zodat was gekomen! naar de betekenis niet of nauwelijks afwijkt van de persoonlijke constructie was je maar gekomen! Deze parallellie (beide was tegenover waren jullie) bewerkt, dat was gekomen! bijna exclusief op het enkelvoud wordt betrokken, anders dan het imperatieve kom! De toeschrijving van was gekomen! aan de tweede persoon is niet de enige herinterpretatie. Zoals zovele zelfstandige onpersoonlijke werkwoorden (blijkt, laat, moet, schijnt e.a.) is ook het onpersoonlijke was tot hulpwerkwoord geworden en het participium (gekomen) werd van bepaling tot kern van het gezegde. Daardoor kon aan werkwoorden die hebben als hulpwerkwoord vereisen, ook een | |||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||
ogenschijnlijk bevelendGa naar voetnoot6 had worden voorgevoegd: had gebeld!. 4. Door de verbinding van subject en werkwoord wordt de aangeduide handeling of werking in de persoonsvorm ‘geëffectueerd’. De door de imperatief aangeduide handeling echter vindt niet plaats, heeft niet plaats gevonden en het bevel hoeft niet te worden uitgevoerd. Ook op grond hiervan moeten we zeggen, dat de gebiedende wijs geen persoonsvorm is. In de verbale imperatief ligt geen subject besloten. De gebiedende wijs was in oorsprong geen werkwoordsvorm in de tweede persoon, en is dat in menig geval nog steeds niet. | |||||||||||||
BesluitOp grond van bovenstaande overwegingen lijkt het aannemelijk, dat elk bevel bestond en bestaat (mede) dank zij de intonatie. Om aan te geven, wat er moest gebeuren, werd (o.m.) de werkwoordstam gebruikt. Ook het ontbreken van een subject (vroeger de -s in de buiging, nu het losse onderwerp) markeert de werkwoordsvorm als een imperatief. Dit redundante kenmerk verdwijnt weer, wanneer de toegevoegde aanspreekvorm als subject wordt geïnterpreteerd (komen jullie binnen!). Wie moest handelen, was duidelijk uit de context (de aanspreking) en uit de situatie. Steeds sterker werd evenwel de imperatief verbonden met de tweede persoon. Dat verklaart het toenemende gebruik van andere imperatiefvormen, die in het midden laten voor wie het bevel is bestemdGa naar voetnoot7 (al vindt hier, zij het vooralsnog in mindere mate, dezelfde herinterpretatie plaats). Vooral de infinitief dient vaak om de opdracht minder direct en persoonlijk te maken en om het bevel een groter bereik te geven. Staat de opdrachtgever niet de handeling zelf, maar het beoogde effect voor ogen, dan doet nog steeds het voltooid deelwoord dienst. Maar als op vele fronten verliest het participium ook hier terrein. |
|