| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Donaldson: Dutch
Bruce Donaldson, de lector voor Nederlands aan de universiteit van Melbourne, heeft na zijn Dutch Reference Grammar (aangekondigd in Ntg 74, blz. 466-7) nu een boek het licht doen zien onder de titel Dutch. A linguistic history of Holland and Belgium. Hij geeft daarin voor Engelstalige lezers allereerst een overzicht van een aantal terminologische zaken betreffende het moderne Nederlands: de naam Dutch, dialecten en standaardtaal, de taalsituatie in België, de spelling, de klankleer en de vormleer van het Nederlands, de woordvolgorde, de woordenschat en de woordvorming. Pas daarna volgt het hoofdbestanddeel van dit boek: een overzicht van de externe en de interne geschiedenis van de Nederlandse taal. De externe geschiedenis heeft betrekking op de volksverhuizingstijd, de oudste overlevering van het Nederlands, het Middelnederlands en de taal van de zestiende tot en met de negentiende eeuw. De interne geschiedenis bevat een beknopte historische grammatica, waarbij aandacht besteed wordt aan de Germaanse klankverschuivingen, de positie van het Gotisch, de periodisering van het Nederlands, en de ingweonismen. Daarna komt een historische klankleer, waarbij Donaldson de klanken van het moderne Nederlands als uitgangspunt heeft genomen; vandaaruit werkt hij dus terug naar de Oudgermaanse klanken. Een beknopte vormleer besluit dat gedeelte.
In zijn voorbericht verantwoordt Donaldson zijn standpunt en hij maakt en passant weer enkele opmerkingen (net als in zijn vorige boek) die de neerlandici het schaamrood naar de wangen moeten jagen, zoals zijn observatie van de Dutch ‘who have long been admired for their polyglot talents but whose lack of interest in their own language seems never to have disturbed them’ (p. VII). Engelstalige literatuur over het Nederlands is schaars; zelfs over het Fries is er meer te vinden, ‘a fact which seems to have been overlooked by Dutch scholars’ (p. VIII). Donaldson heeft met deze opmerkingen het gelijk aan zijn kant, zoals hij ook gelijk heeft met het schrijven van dit boek: het voorziet in een behoefte van de neerlandistiek extra muros. De auteur heeft niet geprobeerd een eigen visie te geven, maar hij heeft zijn originaliteit gezocht in de synthese van bekend materiaal. Hij heeft daarbij opzettelijk niet te hoog gemikt en een geslaagde poging gedaan zijn stof te presenteren op een manier die ook voor de niet technisch geschoolde taalkundestudent te verteren is. Hij schept dus doende voor zijn publiek ook terminologische duidelijkheid t.a.v. Nederlands en Vlaams, Dutch en Netherlandic (een term die hij verwerpt) en neerlandistiek (de term ‘nederlandistiek’ die Donaldson ook nog even noemt was trouwens een bedenksel van Heeroma en alleen door deze hardnekkig gepropageerd). Een enkele keer kiest de auteur typeringen die voor ons gevoel wat vreemd aandoen: leenwoorden noemen we geen barbarismen (p.78) en men is geneigd de wenkbrauwen op te trekken bij het lezen van de karakterisering van het vak naamkunde als ‘a popular academie pursuit in the Netherlands’ (p.91). Maar dat zijn kleinigheden. Naar mijn mening heeft Donaldson een nuttig werk gedaan en met deze nieuwe publikatie de extramurale neerlandistiek een dienst bewezen.
Dutch. A linguistic history of Holland and Belgium is uitgegeven door Martinus Nijhoff te Leiden; het omvat 200 bladzijden, 11 kaarten en nog enkele illustraties. De prijs is f39,50.
m.c.v.d.t.
| |
| |
| |
De waardering van taalverschillen
Dat de dialectologie zich in een toenemende belangstelling mag verheugen, is in deze rubriek al meer dan eens aangetoond. Na de oratie van Van Bree en de grote artikelenverzameling van Stroop wijzen We nu op de inaugurele rede van A.M. Hagen, die op 9 september jl. het ambt van hoogleraar in de dialectkunde aan de Nijmeegse universiteit aanvaardde met het uitspreken van een door velen beluisterd betoog over De waardering van taalverschillen. Spreker wees om te beginnen op het feit dat honderd jaar geleden voor het eerst een leeropdracht in de dialectologie verleend werd aan Gilliéron, en vandaaruit benaderde hij de geschiedenis van de wenselijkheid van taaleenheid en de onontkoombaarheid van taalverscheidenheid. Het laatste - taalverscheidenheid - werd veelal als een wantoestand, ja zelfs als een straf Gods gezien, terwijl daarnaast het meer romantische beeld van het dialect als groene idylle, als serene taal van een onbedorven gemeenschap bestond.
Hoe is nu te verklaren dat dialecten, ondanks de krachten van allerlei eenheidsstreven, nog steeds niet verdwenen zijn, dat - naar de terminologie van Van Ginneken - ‘de regenboogkleuren van de dialecten nog steeds niet verbleekt zijn in het witte licht van de eenheidstaal’? Belangrijker dan het begrip ‘cultuur’ is voor een verklaring het begrip ‘sociale groep’: taalverscheidenheid, dus ook een dialect, is een sterk middel tot groepsidentificatie, een these die Hagen toelichtte met voorbeelden uit de menselijke en de dierlijke communicatie. In de tweede plaats moet men de taaie levenskracht van de dialecten mede verklaren uit de vernieuwende kracht van de taal van onderop, vooral in de steden; dialect is namelijk ook zeer vitaal waar het fungeert als anti-taal, gevoed door generatieverschillen en sociale tegenstellingen van de grote stad. Kern van Hagens verklaring is dus ‘dat dialectverschillen in stand worden gehouden, worden aangepast, of ook opnieuw ontstaan, omdat zij mensen kennelijk in staat stellen tot de meest effectieve en intensieve communicatie binnen de groepen waartoe ze behoren.’ (blz. 13). De rede is niet meer verkrijgbaar. Een bewerkte versie verschijnt t.z.t. in De Gids.
m.c.v.d.t.
| |
Achtste colloquium van de IVN
De IVN, de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, heeft haar achtste colloquium er al weer opzitten: het werd van 30 augustus tot 4 september 1982 in Leuven gehouden en als tastbare herinnering aan deze geslaagde bijeenkomst is nu verschenen het Verslag van het Achtste Colloquium van docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten. Het boek - van meer dan 200 bladzijden - bevat de openingstoespraken, de verslagen van het forumgesprek over de extramurale neerlandistiek en van de vergaderingen per taalgebied alsmede bestuurlijke zaken en de resoluties die aan het einde van het colloquium geformuleerd zijn. Verder staan in dit verslagboek de teksten van de volgende lezingen en toespraken met betrekking tot de (buitenlandse) neerlandistiek: J. Lambert, ‘Vertalers en vertalingen door de eeuwen heen’; F.G.J. Geelen, ‘Enkele toepassingen van kommunikatief taalonderwijs’; R. Willemyns, ‘Taalvarianten en normbewustzijn’; R.S. Kirsner, ‘De neerlandici intra muros als Sinterklaas’; S. Predota, ‘Over Poolse vertalingen van Nederlandse realia’; K. de Bot,
| |
| |
‘Studierichting Nederlands als vreemde taal’; L. Beheydt, ‘Het Certificaat Nederlands als vreemde taal’; M. Janssens, ‘Geschreven en gelezen. Parallellen tussen literatuur en literatuurstudie na 1945’; G. Geerts, ‘Brabant als centrum van de standaardtaalontwikkeling in Vlaanderen’.
Het zijn vooral de teksten van bovengenoemde lezingen die dit verslag ook voor kringen buiten de IVN interessant maken; bovendien kan het voor belangstellenden een kennismaking betekenen met de neerlandistiek in het buitenland, zoals de voorzitter, Jos Wilmots, in zijn woord vooraf opmerkt. We onderschrijven dat laatste graag; het werk van de docenten Nederlands in het buitenland is ten onrechte niet altijd genoegzaam bekend bij de binnenlandse vakgenoten. Wie er meer van wil weten leze dit verslag of vrage nadere inlichtingen bij het secretariaat van de IVN, Postbus 84069, 2508 AB Den Haag. Het is de moeite waard.
M.V.v.d.T.
| |
Leerwoordenboek voor buitenlanders
Uit een project van de Vereniging Vluchtelingenwerk Nederland is een Leerwoordenboek voor buitenlanders voortgekomen, samengesteld door Joop Hart en Heleen Potter. Het boek bevat een verzameling van 1800 alfabetisch geordende woorden, waarvan vele uiteraard met meer dan een betekenisaspect. Die woorden zijn alle van hoge gebruiksfrequentie (waarvoor het frequentiewoordenboek de gegevens heeft geleverd) en ze zijn allemaal in korte voorbeeldzinnen gebruikt, ter illustratie van de betekenis. Dit Leerwoordenboek is geen lesmethode en wil dat ook niet zijn; het is bedoeld als hulpmiddel bij het opbouwen van een woordenschat en dan wel speciaal voor buitenlanders die al enig Nederlands kennen. In verband met laatstgenoemde restrictie wordt erop gewezen dat naast deze woordenlijst de vertalingen van de gebruikte woorden in het Arabisch, het Turks, het Spaans en het Engels apart verkrijgbaar zijn. Bij de voorbeeldzinnen is ernaar gestreefd onnatuurlijk taalgebruik te vermijden en veel spreektaal te gebruiken. Voorts is gestreefd naar duidelijkheid en eenvoud: bij de meest frequente woorden worden eenvoudiger voorbeeldzinnen aangeboden dan bij minder frequente woorden. De keuze van het materiaal berust op de taalgebruikssituaties waarin buitenlanders veel (kunnen) verkeren. De samenstellers zijn niet teruggeschrokken voor het opnemen van abstracta; ze zijn er terecht van uitgegaan dat buitenlanders meer moeten kunnen dan alleen in elementaire praktische situaties functioneren.
Het boek bevat een eenvoudig gestelde inleiding voor de buitenlandse gebruiker (uitsluitend in woorden die ook in het Leerwoordenboek zelf voorkomen), en voor de docent die met het boek wil werken. Bij de aan te raden boeken op blz. 29 wordt verwezen naar een niet meer bestaande titel met verkeerde auteur en onjuist jaartal; bedoeld zal wel zijn de uitgave van het Koninklijk Instituut voor de Tropen Basisgrammatica van het Nederlands als vreemde taal door N. van den Toorn-Danner en niet M.C. van den Toorn. Ook zonder dat men van feminisme verdacht wordt, is het voor een vrouw niet leuk tot in haar initialen toe met haar man verward te worden. Hadden de vrouwen uit die projectgroep daar nou niet eens op kunnen letten?
Het Leerwoordenboek voor buitenlanders is een uitgave van Wolters-Noordhoff; het kost f30,05.
m.c.v.d.t.
| |
| |
| |
Woordenboek van de Vlaamse dialekten
In 1979 verschenen na jarenlange voorbereiding Inleiding en eerste aflevering van een groots opgezet modern algemeen Woordenboek van de Vlaamse dialekten (West-, Oost- en Frans-Vlaanderen). Het wordt samengesteld in het Seminarie voor Vlaamse dialektologie van de Rijksuniversiteit in Gent. Aflevering 1 van deel I (Landbouw-woordenschat) betrof Akkerland en Weiland en werd aangekondigd in jaargang 73 (1980) van dit tijdschrift (blz. 267 vlg.). Daarnaar kan hier worden verwezen voor een aantal verdere gegevens over het WVD.
Nu kan de verschijning aangekondigd worden van de afleveringen 1 (De mandenmaker), 2 (De strodekker) en 3 (Handspinner en touwslager) van deel II, dat de Nietagrarische vaktalen omvat. Ze verschenen in 1982 bij drukkerij G. Michiels (Corverstraat 13, 3700 Tongeren); een prijs wordt niet opgegeven. Evenals bij I/afl. 1 het geval was, gaan ook deze afleveringen vergezeld van een deeltje Wetenschappelijk apparaat, waarin o.m. de gebruikte vragenlijsten en een alfabetisch register voor de drie afleveringen zijn opgenomen. Dat laatste is nodig, want het WVD is een zogenaamd systematisch woordenboek, waarin de ordening niet volgens het alfabet plaatsvindt. De nu verschenen deeltjes werden bewerkt door Magda Devos, Hugo Ryckeboer en Jacques van Keymeulen. Presentatie en uitvoering verdienen, evenals bij I/l, alle lof. Moge het WVD voorspoedig blijven groeien.
l. koelmans
| |
Hoofse cultuur
'Hoofsheid is een sleutelbegrip in de mediëvistiek. Al sinds mensenheugenis spreken mediëvisten over hoofsheid als cultuurverschijnsel, over een hoofse periode, over hoofse romans en hoofse lyriek, over personages die zich hoofs of juist niet hoofs gedragen, over hoofse liefde. Maar wat is nu precies de inhoud van deze termen? Deze vraag wordt niet afdoende beantwoord, maar wel van allerlei zijden toegelicht in een bundel opstellen over Hoofse cultuur, Studies over een aspect van de middeleeuwse cultuur, onder redactie van R.E.V. Stuip en C. Vellekoop, die onlangs is verschenen als deel 1 van een nieuwe serie Utrechtse Bijdragen tot de Mediëvistiek. De bundel is voortgekomen uit een multidisciplinaire collegecyclus die in het jaar 1979-1980 aan de Utrechtse Faculteit der Letteren is gegeven en heeft in verband daarmee een oriënterend, inleidend karakter. Omdat ikzelf aan de totstandkoming ervan heb meegewerkt, onthoud ik mij van alles wat naar een aanbeveling zou kunnen zwemen. Ik beperk mij tot een kale inhoudsopgave. De bundel bevat de volgende zeven studies: ‘De achtergrond van de hoofse cultuur’ door F.W.N. Hugenholtz; ‘Wat is hoofsheid? Contouren van een middeleeuws cultuurverschijnsel’ door W.P. Gerritsen; ‘Ridderschap en hoofse cultuur’ door J.M. van Winter; ‘Het begrip “hoofs” in de beeldende kunst der Middeleeuwen’ door J. Chr. Klamt; ‘Muziek en hoofse cultuur’ door C. Vellekoop; ‘Hoofse cultuur en literatuur’ door F.P. van Oostrom; ‘Ironisering en ridiculisering van de hoofsheid’ door K.R. Busby. Noten en litteratuur zijn aan het einde van het boek opgenomen; de bundel telt 182 pp. en bevat 21 illustraties. Uitgever is H&S te Utrecht; de prijs bedraagt f24,50.
w.p.g.
| |
| |
| |
Pascua mediaevalia
De Leuvense mediëvist J.M. De Smet is onlangs bij zijn vijfenzestigste verjaardag en zijn vijfentwintigjarig hoogleraarschap door vakgenoten en leerlingen gehuldigd met een bundel studies, getiteld Pascua mediaevalia. De ‘middeleeuwse weiden’ die in dit boek van 691 bladzijden worden begraasd, zijn in acht kavels verdeeld: Ecclesiastica, Haeretica, Juridica, Monastica, Spiritualia, Philologica, Ecdotica en Chrondlogica. In het bestek van deze aankondiging is het onmogelijk een overzicht van de inhoud te geven; zelfs een opsomming van alleen de titels van de vijfenveertig bijeengebrachte studies zou teveel plaats vergen. Ik moet mij beperken tot de onderwerpen die geheel of gedeeltelijk op het studieterrein van de neerlandistiek liggen of daar dicht in de buurt komen. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval met een bijdrage van Willem Lourdaux over Dirk van Herxens tractaat De utilitate monachorum, omdat hierin de leefwijze van de broeders en zusters van het Gemene Leven wordt verdedigd. En met een opstel over Vander dochtere van Syon, waarin Jean Leclerq een lijn trekt tussen de mystiek van Bernardus en de Moderne Devotie. Dichter bij huis voert de bijdrage van Frank Willaert, die met een overtuigende analyse van ‘In den zïten von dem jâre’ stelling neemt tegen een al te esoterische opvatting van. Veldekes minnebegrip. Het Maerlantonderzoek is vertegenwoordigd met een artikel van Werner Verbeke over de figuur van Gregorius de Grote in de Spiegel Historiael. Ook Ruusbroec ontbreekt gelukkig niet: R. Lievens wijdt een fijnzinnige beschouwing aan de epiloog van Van den vier becoringhen, waarin de mysticus de gevoelens van opluchting en hoop heeft verwoord waarmee hij zich in Groenendaal heeft teruggetrokken. Veel minder bekend, maar hoogst interessant, is de Middelnederlandse pseudo-profetie van Amisins waaraan Raphaël De Keyser en Amber Verrycken aandacht schenken.
Tenslotte noem ik nog de bijdragen over ‘The Road to Salvation in the Roman in la Rose’ van Brigitte L. Callay, en over ‘Een ongewone 14de-eeuwse Middelnederlandse kalender’ van Georges Dogaer.
Pascua mediaevalia, Studies voor Prof. Dr. J.M. De Smet, uitgegeven door R. Lievens, E. van Mingroot en W. Verbeke, vormt deel X van de reeks Mediaevalia Lovaniensia en kan worden besteld bij de Universitaire Pers Leuven, Krakenstraat 3. In het begeleidende prospectus werd een intekenprijs van 1380 BF opgegeven.
w.p.g.
| |
Reynaert en Reynke synoptisch
De Nederduitse Reynke de Vos, beginpunt van een wijdvertakte Reynaert-traditie in het Duitse taalgebied, is een vertaling/bewerking van Reynaert III, de aan Hinrek van Alkmaar toegeschreven bewerking van Reynaert II. Voor wie de herkomst van de tekst in de Lübeckse druk van 1498 wil bestuderen, is de editie-Hellinga, met haar diplomatische uitgave van alle in 1952 bekende Middelnederlandse teksten van vóór 1500, onmisbaar. Onmisbaar, maar niet eenvoudig te hanteren, omdat de tekst waarop de Nederduitse bewerker zich vermoedelijk heeft gebaseerd, regel voor regel uit een aantal onderling sterk verschillende en ten dele fragmentarisch overgeleverde versies en redacties moet worden samengelezen. Dat Reynke-lezers daarnaast behoefte hadden aan een uitgave waarin de Nederduitse tekst parallel met een reconstructie van de Middelneder- | |
| |
landse grondtekst zou worden gepresenteerd, wekt dan ook geen verbazing. Aan hun verlangen is de Munsterse neerlandicus Jan Goossens tegemoetgekomen in een pasverschenen boek, dat als deel 34 van de befaamde reeks Texte zur Forschung door de Wissenschaftliche Buchgesellschaft is uitgegeven: Reynaerts Historie/Reynke de Vos, Gegenüberstellung einer Auswahl aus den niederlandischen Fassungen und des niederdeutschen Textes von 1498, mit Kommentar hrsg. von Jan Goossens (Darmstadt 1983; 546 pp.; prijs DM 134,-; voor WBG-leden DM 79,-). Naast een diplomatische editie van de Reynke heeft hij overal de nauwstverwante Middelnederlandse tekst geplaatst. Voor een helaas maar klein tekstgedeelte was dat D (de Culemann-fragmenten uit Cambridge), bij ongeveer 1000 verzen aan het slot kwam C (het fragment-Van Wijn) het meest in aanmerking; het leeuwedeel moest door B (het Brusselse handschrift van Reinaerts Historie) worden geleverd. Vooral bij deze laatste tekst was, gezien het tamelijk corrupte karakter van B en zijn relatieve afstand tot de
grondtekst van de Nederduitse bewerker, niet aan tekstkritische ingrepen te ontkomen. Vrijwel alle Middelnederlandse redacties hebben materiaal voor de reconstructie geleverd, zelfs het nog steeds niet uitgegeven Brusselse fragment K.B.IV 744. Goossens heeft zijn werkwijze nauwkeurig verantwoord: verworpen lezingen zijn in een omvangrijk apparaat bijeengeplaatst; een appendix bevat alle ‘Verse, die ersatzlos aus dem zu edierenden niederländischen Paralleltext entfernt wurden’; een concordantie biedt zicht op de tekstkeuze.
Dit met respect voor de overlevering en veel filologisch vernuft samengestelde en voortreffelijk verzorgde studieboek zal ongetwijfeld goede diensten bewijzen, niet alleen aan de germanisten voor wie het in eerste instantie bedoeld is, maar ook aan iedere neerlandicus die zich in de tekstgeschiedenis van de Reynaert wil verdiepen.
w.p.g.
| |
Colloquium ‘The medieval drama of the Low Countries’
Van 4 tot 7 september 1983 werd in Newnham College te Cambridge een colloquium over middelnederlands toneel gehouden, georganiseerd door Elsa Strietman (lecturer in Dutch, Faculty of modern and medieval languages, University of Cambridge), die hiermee tegemoetkwam aan de van Britse zijde uitgesproken wens naar meer informatie over het middeleeuws toneel in de Lage Landen. Ongeveer dertig deelnemers uit Engeland, Schotland, Canada, Amerika, Australië, België en Nederland woonden het gevarieerde programma bij.
Dr. P. Spufford (Cambridge) sprak over ‘The Burgundian Netherlands’ en een panel van neerlandici gaf een overzicht van het Nederlands toneel tot 1620. Na deze inleiding volgde een reeks lezingen over het middelnederlands toneel en verwante onderwerpen:
‘De Vlaamse ommeganc’ door Dr. Meg Twycross, Lancaster;
‘Royal entries’ door Prof. Dr. G. Kipling, U.C.L.A.;
‘Mariken van Nieumeghen’ door Dr. H. van Dijk, Utrecht (hij stelde o.a. dat in de geschiedenis van Mariken de heilsgeschiedenis wordt verbeeld: haar geschiedenis is die van één individu en die van ieder mens);
‘The Bliscappen and the Sündenfall’ door Dr. Lynette Muir en Dr. P. Meredith,
| |
| |
Leeds (een verslag van hun vergelijkend onderzoek naar de essentiële handelingselementen in deze spelen. Meredith concentreerde zijn onderzoek op het ‘parliament of heaven’);
‘The dramatic structure of serious rhetoridans drama’ door Prof. Dr. W.M.H. Hummelen, Nijmegen (deze legde hiermee een voor de Angelsaksische deelnemers nauwelijks bekend gebied open);
‘Preliminiaries to studying the structure of the farces of the Rhetoricians’ door Drs. W. Hüsken, Nijmegen (belangwekkend is zijn onderscheiding van de kluchten naar het aantal personages dat erin optreedt);
‘Morality-play and Spel van zinne: what are the connections?’ door Dr. R. Potter, University of California (de talrijke overeenkomsten en verschillen die hij geconstateerd had, deden hem oproepen tot diepgaande bestudering van de parallelle invloeden en tradities in beide soorten spelen. Voorts drong hij aan op de toegankelijk-making van Nederlandse toneelteksten door middel van Engelse vertalingen);
‘On translating Elckerlijc; then and now’ door Mrs. Jan Pritchard, University of Western Australia (ook zij wees op de behoefte aan Engelse vertalingen van middelnederlands toneel en secundaire literatuur daarover).
Met het experiment van de ‘translation-workshop’ tijdens het colloquium was al op deze behoefte ingegaan: de gezamenlijke poging tot het maken van een modern Nederlandse/modern Engelse vertaling van een passage uit de Esmoreit was aanleiding tot het opzetten van een vertaalproject. Het is de bedoeling dat een aantal Engels-Nederlandse koppels middelnederlandse toneelteksten via modern Nederlands zal vertalen in modern Engels om zo Engelstalige dramaspecialisten en andere in toneel geïnteresseerden in staat te stellen deze middelnederlandse spelen te onderzoeken en op te voeren. Hoe een dergelijke opvoering gerealiseerd kan worden, was te zien bij het optreden van de Bedford Players met Mariken van Nieumeghen. Naast dit spel voerden de Salford Players het tweede deel van Medwalls Nature op. Mét de video-opnamen van ander Engels en Nederlands middeleeuws toneel vormden deze manifestaties een aantrekkelijke afwisseling van het lezingenprogramma.
Het ligt in het voornemen om de tekst van de bijdragen aan het colloquium rond april 1984 te publiceren. Tevens zullen hierbij verschijnen de addenda op W.M.H. Hummelen, Repertorium van het rederijkersdrama, 1500-ca. 1620, en een overzicht van de specimina van het middelnederlands toneel tot 1500, op de wijze van het Repertorium bewerkt.
Een mogelijk vervolg op deze bijeenkomst zal over twee tot drie jaar plaatsvinden.
MARRIANNE VAN RIESSEN-ROZA
| |
Medisch Middelnederlands
Sinds 1975 geeft het zeer actieve Würzburger Institut für Geschichte der Medizin, o.l.v. Gundolf Keil, een reeks Würzburger medizinhistorische Forschungen uit (Horst Wellm Verlag, Pattensen/Hannover).
Wie weet hoe groot Keils kennis van en zwak voor het Middelnederlands zijn, zal het niet verwonderen dat de veelzijdige ‘bezieler’ van deze reeks (meestal dissertaties onder zijn leiding) zijn belangstelling voor onze medische literatuur daadwerkelijk om- | |
| |
zet in het uitgeven van een aantal Middelnederlandse teksten.
Enkele titels moeten hier volstaan: Rolf Muller, Der ‘Jonghe Lanfranc’. (Altdeutsche Lanfranc-Übersetzungen, I.) Med. Diss. Bonn, 1968 (= hs. Cambridge, St. John's College, A 19); Karin Häafner, Studiën zu den mittelniederdeutschen Zwölfmonatsregeln. (WmF 9.) Med. Diss. 1977 (= hss. Brussel, KB, 4260-638 en Brussel, KB, II 2106); Wolfgang Löchel, Die Zahnmedizin Rogers und der Rogerglossen. Ein Bei-trag zur Geschichte der Zahnheilkunde im Hoch- und Spätmittelalter. (WmF 4.) Diss. 1976 (= hs. Den Haag, KB, 78 C 27); Gerrit Bauer, Das ‘Haager Aderlassbüchlein’. Studiën zum ärtzlichen Vademecum des Spätmittelalters. (WmF 14.) Med. Diss. 1978 (= hs. Den Haag, KB, 73 J 8); Stefan Scholle, Lanfranks ‘Chirurgia Parva’, in mittelniederfräankischer Übértragung. (Altdeutsche Lanfrank-Übersetzungen, II 1.) Med. Diss. 1978 (= hs. London, BM, Harley 1684, plus de incunabel van 1481); Hans-Peter Franke, Der Pest- ‘Brief an die Frau von Plauen’. Studiën zu Überlieferung und Gestaltwandel. (Untersuchungen zur mittelalterlichen Pestliteratur, III 2.) (WmF 9.) Med. Diss. 1977 (met gebruikmaking van: hss. London, BM, Add. 4897 en Paris, BN, Ms. franç. 9136).
Maar ook de nummers die zich niet rechtstreeks met Middelnederlandse teksten bezighouden, beperken zich nooit tot het Duitse taalgebied en houden zoveel mogelijk rekening met onze middeleeuwse traditie. Ze zijn vaak van het grootste belang voor het Artes-onderzoek, en geven op voorbeeldige wijze de status quaestionis van menig studie-thema (pesttráktaten, gezondheidsregels, ziekte-lunaria, enz.).
Keils ‘erstaunliche Kenntnis der alten Literatur’ en zijn ‘kaum zu überbietende Akribie’ (W.F. Daems, in Schweiz Apoth-Zeit. 114, Nr 22, 1976, p. 541) hebben diep hun stempel gedrukt op elk deel van deze reeks en staan borg voor een hoog peil.
R. JANSEN-SIEBEN
| |
Ontsluiting middeleeuwse handschriften
Op vrijdag 30 en zaterdag 31 maart 1984 organiseert de afdeling Hulpwetenschappen der Geschiedenis van de Katholieke Universiteit te Nijmegen een tweetal studiedagen onder de titel ‘Ontsluiting van middeleeuwse handschriften in de Nederlanden’. In de vorm van een workshop en enkele algemeen toegankelijke lezingen zullen de volgende thema's aan bod komen:
1. | Overzicht van inventarisatie- en catalogiseringswerkzaamheden in Nederland en België |
2. | Het beschrijven van handschriften: methodiek en hulpmiddelen |
3. | Het gebruik van de computer bij het ontsluiten van manuscripten. |
Een gedeelte van de studiedagen (met name thema 2) draagt een besloten karakter en is alleen toegankelijk voor geïnviteerden.
De voertaal tijdens de bijeenkomsten is Nederlands.
Geïnteresseerden worden verzocht zich zo spoedig mogelijk aan te melden bij: A.J. Geurts, Erasmusplein 1 - kamer 13.21, Postbus 9103, 6500 HD Nijmegem.
A.J. GEURTS
| |
| |
| |
Een Forschungsbericht over Andreas Gryphius
Andreas Gryphius (1616-1664) heeft belangwekkende banden met de Nederlandse cultuur gehad. Van 1638 tot 1644 verbleef hij om studieredenen te Leiden. Aldaar verzorgde hij ook een Duitse vertaling van Vondels Gebroeders. Andersom werd Gryphius' drama Leo Armenius door Adriaan Leeuw in het Nederlands vertaald. Eveneens in Leiden heeft Gryphius kennis gemaakt met de Nederlandse emblematiek waarbij met name Cats indruk heeft gemaakt. Het deeltje over Gryphius dat Friedrich-Wilhelm en Erika Wentzlaff-Eggebert in de reeks ‘Erträge der Forschung’ gemaakt hebben, telt zodoende in de index een niet onaanzienlijk rijtje Nederlandse namen. Om deze reden verdient het boekje in De nieuwe taalgids vermelding. Het is overigens los van de specifiek Nederlandse aspecten, een belangwekkend overzicht van wat er de laatste jaren in Duitsland op het terrein van de 17de eeuw aan onderzoek wordt verricht. In hoofdstukjes die achtereenvolgens de traditie, emblematiek, rhetorica en politiek als thema hebben, wordt aan de hand van het Gryphius-onderzoek maar toch ook met een wijdere strekking een overzicht gegeven van vaak indrukwekkende onderzoeksresultaten die ook voor de Neerlandistiek van belang kunnen zijn.
Het boekje telt 116 bladzijden en is uitgegeven bij de Wissenschaftliche Buchgesellschaft te Darmstadt. Voor leden kost het DM 18,-, in de boekhandel DM 31,-.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Concordantie op werken van Vondel
In 1973 heeft Peter King de Complete word-indexes to J. van den Vondei's ‘Bespiegelingen van Godt en Godtsdienst’ and ‘Lucifer’ bij de Cambridge University Press in het licht gegeven. Nu, tien jaar later, is een nieuwe reeks Concordances of the works ofJ. van den Vondel bij een Duitse uitgever van start gegaan, met delen Leeuwendalers en Maria Siuart. Volgende concordanties op nog een aantal toneelstukken (niet alle) en op drie delen gelegenheidsgedichten worden in het vooruitzicht gesteld. Een gigantische onderneming. Zijn we hiermee op de goede weg?
Een concordantie op het werk van Vondel zou, zoals de editeur terecht zegt, niet alleen Neerlandici maar ook beoefenaars van andere disciplines welkom zijn. Maar een concordantie die in zo'n dertig delen uiteenvalt zodat men voor ieder woord dertig delen moet raadplegen? En wat wordt de prijs van het geheel? De nu aangeboden delen kosten samen DM 106,-. Dat betekent dat men voor de volledige geïntendeerde uitgave (die dan nog niet werkelijk volledig is) zo'n f2000 zal moeten uittrekken. Is dat haalbaar? Kan het complete woordbestand, maar dan geïntegreerd, dan niet beter in de computer opgeslagen worden zodat een onderzoeker die gegevens nodig heeft, die daaruit kan opvragen?
Ik formuleer alleen maar vragen. En omdat die vragen rijzen, betreur ik het dat de ‘Preface’ van Peter King zo kort is uitgevallen (2½ blz.). Een uitvoeriger verantwoording zou bij zo'n grote onderneming als deze op zijn plaats zijn.
De delen zijn uitgegeven als nr. 349 I en II van de reeks ‘Göppinger Arbeiten zur Germanistik’, uitgegeven door Ulrich Müller, Franz Hundsnurscher en Cornelius Sommer bij de Kümmerle Verlag in Göppingen.
M.A.S.-v.d.D
| |
| |
| |
Een Amsterdamse lichtmis
In het nummer van maart 1983 (p. 185-86) heb ik verslag gedaan van de thans verkrijgbare populaire romans uit -de 17de en 18de eeuw.
Inmiddels is er aan dat rijtje weer een toegevoegd. Bert Pol heeft een uitgave verzorgd van De Amsterdamsche lichtmis, ofzoldaat van fortuin, een verhaal dat zonder vermelding van auteur of plaats en jaar van uitgave is verschenen. De editeur heeft zich moeite getroost om gegevens over auteur en publiek te achterhalen maar helaas heeft dit slechts spaarzame aanwijzingen opgeleverd. De Amsterdamse lichtmis heeft een plaatsje gevonden in een leesbibliotheek in Den Haag zoals uit een catalogus van 1757 blijkt en bijna veertig jaar later wordt het boek nog eenmaal, in afkeurende zin, genoemd in een roman van een vrouwelijke auteur. Op basis van deze gegevens bouwt de auteur, zich bewust dat hij zich op glad ijs begeeft, een conclusie over de waarderingsgeschiedenis gerelateerd aan de vigerende opvattingen over sexualiteit. Het betoog, grotendeels gebaseerd op het grofmazige model van Van Ussel, lijkt me niet overtuigend, in elk geval prematuur. Een interessante bron over ‘lichtmissig’ denken en handelen in de 18de eeuw, het dagboek van Jacob Bicker Raye, zou bijvoorbeeld in de beschouwingen betrokken moeten worden. De inleiding bekijkt de Lichtmis voorts ook nog als picareske en als satirische roman.
De editie is verschenen als nummer 1 van de reeks ‘Populaire teksten uit de late republiek’ onder redactie van André Hanou, Bert Paasman en Hanna Stouten, bij Dick Countinho te Muiderberg. Het boek telt 128 blz. en kost f19,50.
M.A.S.v.d.D.
| |
Nieuwe edities van Leopolds poëzie
Generaties van poëzielezers hebben de gedichten van J.H. Leopold leren kennen in de door P.N. van Eyck bezorgde editie van de Verzamelde verzen uit 1935 of in de uitgave van het Verzameld werk uit 1951/'52 door P.N. van Eyck in samenwerking met J.B.W. Polak.
Voor velen is de kennismaking met deze poëzie een cruciale ervaring geweest waaraan vroegere en latere leeservaringen onwillekeurig werden afgemeten: er is in de Nederlandse taal weinig geschreven dat een vergelijking met Leopolds werk kan doorstaan. Als een poëtisch oeuvre zo hoog wordt aangeslagen, rust er een dure plicht op editeurs en uitgevers, zorg te dragen voor de toegankelijkheid en de bereikbaarheid ervan in wetenschappelijk verantwoorde, smaakvolle en betaalbare edities. De opvattingen over de eisen waaraan zulke edities moeten voldoen, zijn in de laatste decenniën ingrijpend gewijzigd; de editietechniek is, ook waar het om de uitgave van moderne dichters gaat, uitgegroeid tot een volwassen tak van filologische wetenschap. Dit heeft tot gevolg dat het werk van de vroegere editeurs, hoeveel respect dat ook verdient, thans niet meer aan internationaal geldende normen beantwoordt. Er moest een nieuwe Leopold-editie komen, of eigenlijk twee, een zgn. leesuitgave op basis van de ultima manus-redactie van de gedichten, en een historisch-kritische uitgave waarin de wordingsgeschiedenis en de receptie van het oeuvre ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek zo nauwkeurig mogelijk worden gedocumenteerd en becommentarieerd. Deze beide edities, de leesuitgave en de historisch-kritische, zijn in 1982 begonnen te ver- | |
| |
schijnen. Al eerder, in 1981, was bij wijze van voorproefje in de Baskerville Serie van de uitgeverij Athenaeum-Polak & Van Gennep een door A.L. Sötemann en H.T.M. van Vliet verzorgde editie van Leopolds Kwatrijnen van Omar Khayyam, voorafgegaan door een beschouwing over de Perzische dichter uitgekomen, waarin ook de door Leopold gebruikte Engelse, Franse en Duitse bronteksten zijn opgenomen - een fascinerende tegenhanger van Boutens' Rubaiyat, Honderd kwatrijnen van Omar Khayyam die in hetzelfde jaar door dezelfde uitgever was herdrukt.
Deel I van de Verzamelde verzen, inhoudende De tijdens het leven van de dichter gepubliceerde poëzie, is in april 1982 van de pers gekomen, bezorgd door A.L. Sötemann en H.T.M. van Vliet, en uitgegeven in de serie Nederlandse Klassieken (Athenaeum-Polak & Van Gennep; prijs: gebonden f57,50; ingenaaid f39,50). Deze leeseditie, een lust voor het oog, bevat de Verzen, Cheops (met de door Leopold na de publikatie aangebrachte wijzigingen), het ongebundelde Albumblad ‘Ik ben de perken langsgegaan’ in twee versies, en de bundel Oostersch uit 1924. In een bijlage zijn de Twee amoreuse liedekens opgenomen die in 1889 in de vorm van een muziekuitgave zijn verschenen, en de vertalingen van Lucretius en Ciris die in Uit den tuin van Epicurus voorkomen. In een uitvoerige Verantwoording leggen de editeurs zorgvuldig rekenschap af van hun werkwijze.
Kort daarna verschenen de eerste twee delen van de editio maior in de reeks Monumenta Literaria Neerlandica onder auspiciën van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen: J.H. Leopold: Gedichten I, De tijdens het leven van de dichter gepubliceerde poëzie, Historisch-kritische uitgave, verzorgd door A.L. Sötemann en H.T.M. van Vliet (Amsterdam/Oxford/New York, Noord-Hollandsche Uitgevers Maatschappij, 1983; prijs f171,60). Deel 1 van dit schitterend verzorgde boek bevat dezelfde teksten als de zojuist genoemde leeseditie; deel 2 behelst apparaat en commentaar, gevolgd door bibliografische registers van vertalingen en muziekbewerkingen, een bibliografie waarin alle achterhaalbare litteratuur over Leopold (tot december 1980) is opgesomd, en een register van beginregels. Bij elke groep gedichten en bij elk gedicht afzonderlijk worden alle drukken en handschriften beschreven; in een variantenapparaat is de tekstgeschiedenis zo volledig mogelijk gedocumenteerd; de door Leopold gebruikte bronteksten zijn in extenso opgenomen; in noten vindt men onder meer alle bekende uitspraken van de dichter-zelf en van anderen over het betrokken gedicht. Wat zou men nog meer kunnen wensen? Deze editie is een ‘monumentum aere perenni-us’ voor Leopold en een onmisbaar instrument voor ieder die zich grondig in zijn werk wil verdiepen.
w.p.g.
| |
Beschouwingen over Van Eeden
Onzeekerheid is leeven is de titel (ontleend aan de slotakte van de heks van Haarlem) van een bundel beschouwingen over Frederik van Eeden. Het boek bevat bijdragen, meestal voordrachten, die eerder werden afgedrukt in de tussen 1935 en 1981 verschenen Mededelingen van het Frederik van Eeden-genootschap. De artikelen in deze bloemlezing, samengesteld door de ere-voorzitter van het genootschap H.W. van Tricht, zijn divers qua niveau en thematiek. In een relatief groot aantal bijdragen
| |
| |
wordt ingegaan op Van Eedens relatie met onderscheiden tijdgenoten als Gorter, Kloos, De Haan, de Amerikaanse schrijver Upton Sinclair, de mathematicus Brouwer en de natuurpopularisator Thijsse. Voorts zijn artikelen opgenomen waarin bijvoorbeeld aandacht wordt besteed aan de Waldenperiode, Van Eedens sociaal-economische denkbeelden, zijn instelling ten opzichte van de beeldende kunst, zijn activiteiten als psychiater en significus. Uiteraard bevat de bundel, naast bijdragen van algemeen literair-historische aard, ook enkele stukken die een literaire tekst tot onderwerp hebben, waarvan ik er hier één noem: Frans Coenens heldere lezing uit 1935 ‘Frederik van Eedens “Van de koele meren des doods” als prozakunst’.
Het Van Eeden-genootschap stelt zich ten doel velerlei facetten te belichten van de veelzijdige mens, die Van Eeden geweest is, ten einde de belangstelling levendig te houden voor zijn werken en leven. Een aantal van de hier verzamelde beschouwingen zal ertoe hebben bijgedragen dat dit doel in ruime mate weerklank heeft gevonden.
Onzeekerheid is leeven, Beschouwingen over Frederik van Eeden is in 1983 uitgegeven bij Martinus Nijhoff te Leiden en telt 240 pagina's; de prijs is f37,50.
H. ANTEN
| |
De Novembristen van Merlyn
Een van de belangrijkste documenten van de zogenaamde ergocentrische literatuurbenadering uit de jaren zestig is het tijdschrift Merlyn (1961-1966). Uitgaande van de opvatting dat er in een literaire tekst niets ‘zomaar’ staat, dat daar alles met alles zinvol moet samenhangen, werden in de 24 afleveringen gedichten, verhalen en romans structureel geanalyseerd en op basis daarvan geëvalueerd. De Neerlandistiek werd zo verrijkt met een aantal waardevolle interpretatieve essays. Onlangs heeft een van de redacteuren, J.J. Oversteege, een selectie uit zijn bijdragen gepubliceerd onder de titel De Novembristen van Merlyn, Een literatuuropvatting in theorie en praktijk (Utrecht, HES uitgevers, 1983; 255 pp.; prijs f35,-). De bundel, die opent met de befaamde theoretische verhandeling ‘Analyse en oordeel’, bevat uitsluitend opstellen over proza. Die hebben betrekking op Multatuli's Max Havelaar, Emants' Een nagelaten bekentenis, Van Schendels De waterman, Du Perrons Het land van herkomst, Vinkenoogs Hoogseizoen, Polets Breekwater, Nootebooms De ridder is gestorven, Raes' De vadsige koningen en Hemel en dier, en Hamelinks verhalenbundel Het plantaardig bewind. Bovendien is het essay ‘Vestdijk en de objectiviteit’ opgenomen, dat een overzicht van motieven geeft.
In het voorwoord stelt de schrijver nadrukkelijk dat de hier gebundelde interpretaties niet afkomstig zijn van de wetenschapper maar van de criticus Oversteegen. De interpretaties bevatten immers waardeoordelen, ‘terwijl de wetenschapper alleen maar iets over het oordelen te berde kan brengen’. Eens verdedigde Oversteegen in ‘Analyse en oordeel’ met verve de stelling dat analyseren oordelen impliceert, dat beide activiteiten twee facetten van hetzelfde zijn. Wie meent dat evaluatie derhalve ook thuishoort in de literatuurwetenschap zal, naar ik veronderstel, moeite hebben met het thans gestipuleerde onderscheid tussen literatuurwetenschap en literaire kritiek. Dat de opsplitsing in wetenschapper en lezer-criticus voor de schrijver zelf ook niet geheel probleemloos is, verraadt de volgende bekentenis: ‘de literatuuropvatting die hier naar voren
| |
| |
komt zie ik als een historisch verschijnsel, maar, o schizoïdie van de universitaire literatuurbeschouwer, als lezer sta ik er nog altijd voor een aanzienlijk deel achter’.
H. ANTEN
| |
Het Vermakelijk bibliografisch ganzenbord herdrukt
Verreweg het meest succesvolle deeltje van ‘Nieuwe Taalgids Cahiers’ is het nummer waarmee de reeks destijds gestart is, het Vermakelijk bibliografisch ganzenbord, samengesteld door A.M.J. van Buuren, W.P. Gerritsen en A.N. Paasman. Zojuist is de ‘vijfde, herziene en vermeerderde uitgave’ verschenen.
Verwonderlijk is dit allerminst: alle neerlandici-literatoren - of althans hun opleiders - zijn er al jarenlang van doordrongen dat hun vak niet zinvol en verantwoord bedreven kan worden zonder dat zij de weg weten te vinden in de vakliteratuur. En dit vooronderstelt uiteraard dat men redelijk thuis is op het terrein van de systematische bibliografie. Evenzeer spreekt het vanzelf dat er nauwelijks een gebied te bedenken valt waar het zozeer van levensbelang is up to date te blijven, en juist daarom is het ook van essentiële betekenis dat de gids die het veld openlegt, geregeld wordt herzien en bijgewerkt.
Sinds 1977, het jaar waarin de vierde druk is verschenen, zijn er talloze nieuwe drukken en vervolgdelen van bibliografieën uitgekomen, en natuurlijk een niet gering aantal publikaties die oude en verouderde samenvattingen vervangen. Dit laat zich al onmiddellijk aflezen aan het feit dat het eigenlijke apparaat is uitgebreid van 79 tot 97 bladzijden, en dit ondanks alle pogingen om de omvang van het boekje binnen de perken te houden ten einde het zijn inleidende en oriënterende karakter niet te laten verliezen. Het spreekt dan ook bijna vanzelf dat elke gebruiker en lezer van bibliografieën (: ‘Ich kenne keine leichtere und anziehendere Lektüre als die des Katalogs’, schreef eens een geleerde antikwaar) wel een paar lacunes zal ontdekken - al zal het niet zo gauw gaan om essentiële titels.
Zo kan men zich afvragen waarom W.A.P. Smits geschiedenis van het epos in de Nederlanden niet is opgenomen in rubriek E, en of in N het Neues Handbuch der Literaturwissenschaft, waarvan inmiddels 17 (van de geprojecteerde 25) omvangrijke delen zijn uitgekomen, wel onvermeld had mogen blijven, terwijl ik onder K J.A. Cuddon: A dictionary ofliterary terms - sinds 1979 opgenomen in de ‘Penguin Reference Books’ - ongaarne mis.
Maar het ligt in deaard van de handleiding dat dit soort opmerkingen tot in lengte van dagen en veelheid van drukken gemaakt kan worden. Het belangrijkste is dat het boekje zijn taak als wegwijzer steeds beter vervult.
De samenstellers hebben - afgezien van de nu eenmaal ingeburgerde titel - het laatste min of meer ludieke element in hun werk laten vallen door in deze herdruk de ‘Zes ronden, te spelen op het ganzenbord’ te vervangen door één, strak gecomponeer de, instructie. Dat heeft, zakelijk gezien, onmiskenbare voordelen. De praktijk zal moeten leren of dit geïntegreerde gebruiksmodel nog zonder vrij uitvoerige mondelinge toelichting en oefening onder leiding, voor de beginneling voldoende doorzichtig is.
Voor het overige zij iedere geregelde gebruiker van het Ganzenbord aangeraden zich deze nieuwe druk ten spoedigste aan te schaffen. De prijs is f24,25, de uitgever als bekend, Wolters-Noordhoff (ISBN 9001 18577 0).
A.L.S.
|
|