De Nieuwe Taalgids. Jaargang 76
(1983)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 532]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met met PRO of met zonder PROGa naar voetnoot*Frits Beukema Teun Hoekstra1. InleidingAbsolute met-constructies zoals we die aantreffen in de voorbeelden in (1) zijn binnen het kader van de generatieve grammatica voor het eerst uitgebreid aan de orde gekomen in het proefschrift van Van Riemsdijk (1978). Hij kent aan deze constructies een struktuur toe als in (2). Recentelijk heeft Klein (1983) een alternatief voorstel gedaan dat in veel opzichten overeenstemming vertoont met de analyse die Beukema (1980, 1982) eerder deed voor vergelijkbare constructies met with in het Engels. Beide voorstellen wijken cruciaal af van Van Riemsdijks voorstel in die zin dat de NP die direkt op met/with volgt, beschouwd wordt als een deel van een constituent die ook de predikatieve constituent-in (2) en (3) aangeduid met XP-bevat. Deze grotere constituent wordt in beide voorstellen opgevat als een S̄ die optreedt als complement van het voorzetsel met/with. De analyse die Klein presenteert wordt weergegeven in (3).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten gunste van de analyse waarbij de NP en de predikatieve constituent samen een grotere constituent vormen kunnen we ook voorbeelden aanvoeren als in (4), maar omdat de constructie van dit type nog veel vragen openlaat en het verschil van inzicht dat we hieronder willen behandelen niet op deze constructie betrekking heeft, laten we die verder onbesproken.
Wat wij in onze reactie op Kleins artikel aan de orde willen stellen is dat op dit moment een alternatief in de literatuur te vinden is, dat binnen de generatieve grammatica nog niet beschikbaar was toen Beukema zijn voorstel voor het Engels deed, maar dat ons inziens nu serieus dient te worden overwogen. Ons voorstel in dit artikel is gebaseerd op Stowells (1981) idee dat naast NP en S ook AP's en PP's subjecten hebben.Ga naar voetnoot1 Volgens dit voorstel zouden de absolute met/with constructies in (1) de interne struktuur hebben als in (5). De struktuur van dit artikel is als volgt. In sectie 2 bespreken we de argumenten die Klein ten gunste van struktuur (3) aanvoert en laten we zien dat ze óf niet houdbaar zijn óf niet in staat zijn te beslissen tussen zijn voorstel en dat van ons. In sectie 3 onderzoeken we vervolgens een tweetal verschillende voorspellingen die de concurrerende strukturen (3) en (5) doen, waarbij zal blijken dat ons voorstel de juiste voorspellingen doet. De moeilijkheden voor Kleins voorstel zijn naar onze mening het gevolg van zijn aanname dat de met-constructie niet opgevat dient te worden als een voorbeeld van wat traditioneel een absolute constructie wordt genoemd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Kleins argumentenKlein voert een zestal argumenten aan voor de zinsstatus van het complement van met in de betreffende constructie. We zullen deze argumenten in subparagrafen de revue laten passeren. In het algemeen zouden we vooraf willen opmerken dat Kleins argumentatie vaak gebaseerd is op grammaticaliteitsoordelen die wij niet delen, en op ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meende distributionele generalisaties die echter op zich onverklaard blijven. We zullen dat hieronder toelichten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1. OmwisselbaarheidKlein meent de volgende parallellie aan te kunnen wijzen op grond van voorbeelden als in (7) en (8).
De NP zou dus kunnen worden omgewisseld met de PP. Dit is ook het geval in hebbend constructies zoals blijkt uit (8).
Dit soort distributionele overeenkomst heeft Klein ertoe geïnspireerd in de struktuur van de met-constructie een lege V-positie aan te nemen. Er is echter tegen deze positie nogal wat in te brengen. In de eerste plaats zien wij weinig mogelijkheden om de voorbeelden in (8) - die wij overigens weinig fraai vinden - in te bedden in de context van een complete zin, hetgeen ongetwijfeld te maken heeft met het feit dat deze hebbend-constructies zeker een PRO-subject hebben. Volgens ons is een dergelijk PRO-subject afwezig in de met-constructie zoals we in par. 2.5. zullen betogen. Het beste wat we kunnen verzinnen is iets als in (9):
Belangrijker is echter dat de parallellie met de hebbend-constructie lang niet altijd opgaat. In de eerste plaats is een dergelijke constructie vrijwel altijd uitgesloten wanneer we met een AP te doen hebben, vgl.: Ook bij PP's lijkt de parellellie nogal eens te ontbreken, vgl.:
Een ander bezwaar is dat de omdraaiing waarvan Klein spreekt, alleen goed mogelijk lijkt met een zware NP, d.w.z. een NP van een behoorlijke omvang. Zo vinden wij de voorbeelden in (12) zeer bedenkelijk, waar omdraaiing heeft plaatsgevonden met een niet zware NP. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Klein wijt de ongrammaticaliteit van deze voorbeelden aan een andere oorzaak, zoals we in de volgende subparagraaf zullen zien. Wanneer onze indruk juist is dat omdraaiing alleen mogelijk is bij zware NP's, zodat we kunnen aannemen met een heavy-NP-shift van doen te hebben, werpt dit een bedenkelijk licht op Kleins verdere argumentatie.Ga naar voetnoot2 Klein meent namelijk dat de feiten in (7) volgen uit de struktuur (3), zonder overigens te expliciteren waarom dat zo is. Hij suggereert dan dat de mogelijkheid tot permutatie iets te maken zou hebben met het SOV karakter van het Nederlands, en dat de ongrammaticaliteit van (14b) verklaard zou kunnen worden uit het SVO karakter van het Engels:
Het is ons niet duidelijk hoe het verschil in werkwoordspositie tussen het Nederlands en het Engels met deze permutatie in verband gebracht kan worden. In ieder geval is het in het Engels, net als in het Nederlands, zo dat permutatie wel kan plaatsvinden wanneer de NP zwaar genoeg is. In par. 3 gaan we verder in op verschillen tussen het Nederlands en het Engels. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. PartikelsOok het argument dat Klein baseert op partikels steunt op de vermeende distributionele overeenkomst met hebbend. De constructies in (15) laten zien dat de NP in de absolute met-constructie niet kan volgen op het partikel en ook niet op een adjectief, terwijl adverbiale PP's wel achter het partikel en achter het adjectief kunnen staan. De overeenkomst met de constructies met hebbend, als in (16), voert Klein aan als een argument ten gunste van de door hem gepostuleerde lege V-positie.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Postuleert men namelijk in de struktuur van de voorbeelden in (15) een V-positie, dan kan het gedrag beschreven worden met de onafhankelijk gemotiveerde regel PP-over-V (Koster (1973)). Hoe juist deze gedachtengang op zich ook is, binnen het kader van de theorie waarin Klein zich beweegt (het kader van de regeer-en bindtheorie van Chomsky (1981)), is de mogelijkheid van categoriespecifieke regels als PP-over-V niet langer beschikbaar.Ga naar voetnoot3 Het gedrag van PP's in het Nederlands kunnen we dus wel beschrijven met de term PP-over-V, verklarende waarde heeft de regel niet. Zou men beschikken over een verklarende theorie over de plaatsing van constituenten met verschillende categoriale waarden, dan is het niet uitgesloten dat deze theorie de distributionele overeenkomsten die blijken uit de in (15) en (16) gegeven voorbeelden verklaart, zonder dat er behoefte bestaat aan een gepostuleerde V-knoop. Een ander bezwaar dat we hebben is dat Klein de woorden zoals om in (15) en op in (13b) niet onderscheidt van echte partikels zoals op in opbellen. Ons inziens is Marie in (17) een argument van opbellen, terwijl in de voorbeelden van absolute met-constructies de zgn. partikels moeten worden opgevat als intransitieve preposities die het hoofd zijn van een endocentrische projectie. Daarbij moet de NP opgevat worden als subject, d.w.z. als argument van de intransitieve prepositie. Dit blijkt uit de voorbeelden in (18) en (19).
We zullen hier niet ingaan op de struktuur die aan constructies als (19) ten grondslag ligt, maar naar onze mening hebben we hier niet te maken met een verbum-partikel combinatie waarvan het verbum hebben niet gerealiseerd is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. R-suppletieEen derde argument voor zijn analyse van de absolute met-constructie vindt Klein in de onmogelijkheid van de welbekende R-suppletieregel, die normaliter een pronomen als dat in het complement van een prepositie wijzigt in daar, zoals geïllustreerd in (20). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze regel werkt niet in de absolute met-constructie, zoals blijkt uit (21).
Klein heeft gelijk in zijn bewering dat dit fenomeen onverwacht is onder Van Riemsdijks analyse, wat Van Riemsdijk (1978) zelf ook reeds had opgemerkt.Ga naar voetnoot4 Dit argument kan echter niet beslissen tussen ons voorstel en dat van Klein. Klein beroept zich op het niet adjacent zijn van de prepositie en het pronomen, doordat de COMP en het PRO-subject zich daartussen bevinden. Wij zouden willen stellen dat de suppletieregel alleen betrekking heeft op zusters, zoals Van Riemsdijk ook stelt. Ook wanneer wij gelijk hebben, is dit geen argument tegen Kleins struktuur. Wel echter is dan van belang of adjacentie dan wel zusterschap een voorwaarde is. Kleins positie dat een niet gevulde COMP en PRO als niet-gerealiseerde constituenten geacht kunnen worden regels die adjacentie vereisen te verstoren, is op het eerste gezicht niet erg aantrekkelijk in het licht van de bekende contractie van want en to tot wanna in het Engels die niet geblokkeerd wordt door een interveniërende lege COMP en een PRO subject. Voorbeelden als voor dat gebeurt (*voor daar gebeurt/*daarvoor gebeurt) en voor er na (*er voor na) laten zien dat niet adjacentie, maar zusterschap de beperkende voorwaarde is voor R-suppletie en permutatie van de prepositie en een R-pronomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4. Kwantitatief erZoals Klein zelf opmerkt, is de distributie van het kwantitatieve er een buitengewoon ingewikkelde kwestie. Desalniettemin onderneemt hij een poging om uit distributionele gegevens een argument te destilleren voor zijn analyse van het complement van met als een sententiële struktuur. Het woordje er wordt kwantitatief genoemd wanneer het een NP mogelijk maakt die geen nominaal hoofd bevat maar wel een kwantor. Deze NP moet een bepaalde strukturele relatie met er onderhouden. Zo kan er niet een NP die aan de gegeven beschrijving voldoet, mogelijk maken wanneer deze NP subject is, noch een dergelijke NP die vervat zit in een PP. De reden voor de onmogelijkheid tot binden van de lege kern van de subject NP is waarschijnlijk dat er struktureel hoger moet zijn dan de categorie die erdoor gebonden wordt (de c-commandeer-eis), waaraan in het geval van een subject NP niet is voldaan. De situatie met het Franse en en het Italiaanse ne is hiermee vergelijkbaar. Ook wanneer de NP met een lege kern zich in een PP bevindt is binding door er onmogelijk, vgl.:
Zonder hier verder in details te treden zouden we kunnen stellen dat de ongrammatikaliteit van (22b) wordt veroorzaakt door een verbod op een bindingsrelatie over de grens | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een PP heen.Ga naar voetnoot5 Nu zou men kunnen menen dat dit probleem opgelost kan worden door er intern in de PP te plaatsen, als in (23), maar dat is ook niet mogelijk.
Om dit te verantwoorden wordt aangenomen dat de PP struktureel geen ruimte biedt aan er, of zoals Klein het stelt ‘dat het ( = er) alleen kan voorkomen in een VP of S, en nooit binnen een PP’ (p. 158). Dit nu geeft grond voor Kleins argument, omdat in de absolute met-constructie wel er intern kan optreden, als in de volgende voorbeelden (= Klein (45)):
Heeft Klein gelijk met zijn claim dat er alleen kan optreden in een VP of S dan zouden deze voorbeelden ondubbelzinnig pleiten voor een struktuur van het complement van met waarin in ieder geval een VP of S voorkomt. Hoe ingenieus het argument ook is, het is ondeugdelijk. Er kan namelijk wel degelijk PP-intern voorkomen, en niet alleen in absolute met-constructies. In het Nederlands komt de struktuur die wij in (5b) weergeven voor absolute met-constructies met een PP als predikatief gedeelte ook elders voor, zoals beargumenteerd door Van Riemsdijk (1978), n.l. in constructies als in (25):
Ook hier treffen we een PP aan in het complement van een prepositie. Uit de voorbeelden in (26) blijkt dat er hier binnen de omvattende PP kan voorkomen:
Het is waar dat we hier te maken hebben met een prepositioneel en niet met een kwantitatief er. Om echter zijn argument doorgang te laten vinden zou Klein een volledige analyse van de distributie van er moeten leveren waaruit blijkt dat voor kwantitatief en prepositioneel er twee verschillende basisposities gegenereerd moeten worden, waarbij voor het prepositionele er wel een PP-interne positie moet worden gegenereerd, maar niet voor het kwantitatieve. Gegeven de ingewikkeldheid van de distributie van er zien wij nog niet hoe een dergelijke analyse er uit zou moeten zien. Het probleem van de ongrammaticaliteit van (23) is noch door ons, noch door Klein opgelost. Ons punt is dat de benodigde struktuur voor de constructies in (24) onafhankelijk gemoti- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veerd is voor constructies als in (26), waarvoor een analyse met een sententieel complement bij de preposities van en voor allerminst waarschijnlijk is. Deze redenering laat zien dat het niet noodzakelijk is dat in de absolute met-constructie een VP of S moet worden aangenomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5. PRO in de met-constructie?Vanwege de parallellie die Klein signaleert tussen absolute met-constructies en tegenwoordig-deelwoordconstructies eindigend op hebbend is hij ertoe gedwongen aan te nemen dat de subjectspositie binnen de door hem gepostuleerde S geïdentificeerd moet worden als PRO. Voor een constructie als in (1b) moet Klein dus een struktuur aannemen als in (27).
Het is opmerkelijk dat voor (1b) een parafrase met een constructie met hebbend niet wel mogelijk is, vgl. (28).
De reden voor de ongrammaticaliteit van (28) lijkt ons te zijn dat PRO hier bezwaarlijk gecontroleerd kan worden door geen kip. Dat in deelwoordconstructies een PRO-subject aanwezig is, is niet controversieel en dat dit PRO-subject gecontroleerd wordt door een NP uit de hoofdzin, normaliter het subject, evenmin. Vergelijk de volgende voorbeelden:
Ook al vinden wij, zoals we reeds opmerkten, de hebbend-constructies in het algemeen weinig fraai, voor wat betreft het controle-gedrag verschillen ze niet van andere deelwoordconstructies. Omdat Klein nu de struktuur voor de absolute met-constructie modelleert op die van de participium-constructies met hebbend, dus ook met een PRO-subject, stelt het grammaticaliteitsverschil tussen (1b) en (28) hem voor problemen. Het hier aan de orde gestelde probleem was reeds door Van Riemsdijk in zijn dissertatie gesignaleerd. Naar aanleiding van een zin als (30) merkt Van Riemsdijk op dat de interpretatie waarbij Cruyff lid is van de tegenpartij geenszins is uitgesloten.
Deze interpretatie zou uitgesloten zijn als een PRO-subject aanwezig is, omdat dat door wij gecontroleerd zou moeten worden. Klein erkent de mogelijkheid tot deze interpretatie, maar tracht het probleem te omzeilen door te stellen dat ook in dit geval ‘het subject wij de controller van PRO in de met-constructie [is]’. De zin betekent dan zoveel als: ‘Als wij Cruyff als libero bij de tegenstander hebben, zijn wij verloren’. (p. 159). Wij merken op dat in de gegeven parafrase de invoering van de expressie bij de tegenstander noodzakelijk is om tot deze interpretatie te geraken. Klein concludeert dan ‘Zinnen waarin de met-constructie écht een ander subject geïmpliceerd | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt dan in de matrix-S aanwezig is, zijn beslist onwelgevormd’. (loc.cit.) Ter adstructie van deze bewering geeft hij zin (31) (= Klein (52)):
De onjuistheid van deze bewering blijkt uit ons voorbeeld (1b), een uitstekende zin, waarin het geïmpliceerde subject dat voetbal op de TV heeft zeker niet geen kip is. Wij concluderen dat er geen dwingende reden is voor het postuleren van een PRO-subject en dat de veronderstelde aanwezigheid van een dergelijk subject leidt tot een onoverkomelijk probleem. Dit probleem met het PRO-subject zou Klein overigens kunnen vermijden met behoud van de distributionele overeenkomsten tussen deelwoordconstructies en de absolute met-constructie, n.l. door een relatie met deelwoordconstructies met zijnde aan te nemen, i.e. niet PRO voetbal op de TV hebbend, maar voetbal op de TV zijnde. Deze oplossing leidt ook niet tot de onwaarschijnlijke parafrases met hebbend waarover we in par. 2.1. spraken. Er is voetbal op de TV is o.i. aanzienlijk normaler dan Men heeft voetbal op de TV. In paragraaf 3 zullen wij uiteenzetten waarom wij ook een dergelijk alternatief afwijzen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.6. Zich in absolute met-constructiesDe status van zich binnen de regeer- en bindtheorie van Chomsky (1981) is bijzonder problematisch. Binnen deze theorie wordt een onderscheid gemaakt tussen anaforen, waartoe zichzelf en elkaar gerekend kunnen worden en pronomina zoals hij/hem. De distributie van deze elementen wordt afgeleid uit de Bindingstheorie die vereist dat anaforen een antecedent hebben binnen hun regerende categorie, terwijl pronomina juist geen antecedent hebben in dat domein. Aanvankelijk werd aangenomen dat NP en S de mogelijke regerende categorieën zijn, een standpunt dat Klein in zijn artikel (p. 159) nog aanhangt. De bovengenoemde bindingseisen verantwoorden dat hem in (32) niet kan terugverwijzen naar Jan, terwijl zichzelf dat juist moet:De Bindingstheorie maakt dus een onderscheid in twee soorten expressies. Het probleem met zich is nu dat niet duidelijk is tot welke van deze twee soorten zich gerekend moet worden. Was het een anafoor, dan zouden we verwachten dat (33) grammatikaal is. Was het een pronomen, dan zou zich ook zonder antecedent moeten kunnen voorkomen. Zich verschilt evenwel van pronomina omdat een antecedent voor zich verplicht is, getuige het contrast in (34):
Een analyse van zich binnen de regeer- en bindtheorie wordt gepresenteerd in Vat (1980) die ook door Klein wordt aangehaald. De analyse wordt geformuleerd in (35) (= Klein 63)):
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(35ii) is nodig om het contrast tussen (36a) en (36b) te verantwoorden.
Klein neemt een S̄ aan als complement van het absolute met waarvan PRO het subject is. Binnen dit domein moet zich volgens (35i) dan gebonden worden. In (37), waar het veronderstelde PRO geïnterpreteerd wordt als Marietje is aan deze eis voldaan.
Alvorens op deze problematiek in te gaan, willen we eerst nog terzijde opmerken dat ons onduidelijk is, waarom (38) (= Klein (68)) door de theorie in (35) wordt uitgesloten. Immers, zich is vrij in de regerende NP categorie een man naast zich en gebonden binnen de minimale S̄. Aan de eisen van (35) is daarmee voldaan. Toch is (38) ongrammatikaal. De hoofdlijn van ons betoog weer opvattend merken we op dat we in de vorige subparagraaf de aanwezigheid van een PRO-subject in absolute met-constructies in twijfel hebben getrokken. Zoals blijkt uit struktuur (5) beschikken we in ons voorstel ook niet over een S̄. Hoe verklaren wij dan het voorkomen van zich in de absolute met-constructie, uitgaande van struktuur (5)? De Bindingstheorie zoals die in het bovenstaande geschetst is en door Klein wordt aangehangen, bevat een conceptuele onaantrekkelijkheid, n.l. dat gestipuleerd wordt wat de regerende categorieën zijn (NP en S). Hetzelfde geldt voor de door Vat (1980) ingevoerde stipulatie dat locatieve PP's optioneel kunnen fungeren als regerende categorie (zie (35ii)). Deze conceptuele onaantrekkelijkheid gaat gepaard met een aantal empirische problemen zoals het voorkomen van reciproke anaforen op de subjectspositie van for...to-complementen in het Engels en de zgn. picture-noun reflexieven. Deze problemen, die wij verder onbesproken laten, hebben in Chomsky (1981) geleid tot een relatieve definiëring van het begrip regerende categorie. De notie regerende categorie voor een element ⍺ wordt afhankelijk gemaakt van de aanwezigheid van een voor ⍺ aanwezig toegankelijk SUBJECT en een lexicale regeerder. Kennen we aan de absolute met-constructie in (37) een struktuur als in (5) toe, dus als in (39), dan kan een geweer beschouwd worden als het voor zich toegankelijk SUBJECT en naast als de lexicale regeerder. Nemen we verder aan dat zich niet in zijn regerende categorie gebonden mag zijn, maar wel een antecedent vereist, dan moet Marietje in (37) wel als antecedent van zich begrepen worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook Kleins voorbeeld (70) een man met een hond naast zich levert voor deze analyse geen problemen op. Deze analyse maakt ook begrijpelijk waarom locatieve PP's anders zijn dan wat we hier argument-PP's zullen noemen, zoals blijkt uit (36) en het contrast tussen (33) en (32). Locatieve PP's zijn predikaten en hebben daarom een subject waaraan ze een thematische rol, n.l. van locatie toekennen. In argument-PP's ontvangt het complement van de prepositie zijn thematische rol van het verbum. We zullen in dit verband op dit intuïtief voldoende duidelijke onderscheid niet verder ingaan. De hier gegeven redenering biedt nog geen uitsluitsel over de status van zich binnen de Bindingstheorie. Als juist is dat zich noch gelijk is aan het anaforische zichzelf noch aan het pronominale hij/hem behoeft dat, gegeven het feit dat de Bindingstheorie een tweedeling en geen driedeling maakt, ook geen verwondering te wekken.Ga naar voetnoot7 Nu zou Klein kunnen tegenwerpen dat zich in (40a) gebonden moet worden door Karel en in (40b) door Jan, de meest voor de hand liggende, maar volgens ons zeker niet noodzakelijke interpretatie. Hij verantwoordt deze lezing door een beroep te doen op de controle van het door hem aangenomen PRO-subject, analoog aan zijn voorbeelden (47) en (48).
Aan een dergelijke tegenwerping kan het hoofd geboden worden door er op te wijzen dat een dergelijke interpretatieve betrokkenheid ook aangewezen kan worden in voorbeelden als (41). Deze interpretatieve betrokkenheid wordt ook niet gemedieerd door in de struktuur een PRO-subject aan te nemen.
Concluderend merken wij op dat ook de distributie van zich in de absolute met-constructie geen evidentie levert voor de door Klein gepostuleerde struktuur. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Twee problemen voor Kleins voorstelIn paragraaf 2 hebben we één voor één de door Klein aangevoerde argumenten besproken. De conclusie kan op dit moment getrokken worden dat voor zover de argumenten | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
houdbaar zijn ze niet pleiten tegen de struktuur die wij in (5) voorstellen. In deze paragraaf bespreken we twee eigenschappen van de met-constructie die wel duidelijk beslissen in het voordeel van de door ons voorgestelde struktuur. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1. Geen hebbend of lege VKlein neemt aan dat in de struktuur van de besproken constructie een leeg verbum aanwezig is dat overeenkomsten vertoont met hebben. We wezen reeds een aantal moeilijkheden aan die we voor een dergelijk voorstel zien: in veel gevallen is een overeenkomstige deelwoordconstructie met hebbend niet of niet goed mogelijk en de door de aanname van hebbend geforceerde aanwezigheid van een PRO-subject roept problemen op. Een algemenere vraag die een leeg verbum oproept heeft betrekking op de status van lege categorieën in het algemeen. De regeer- en bindtheorie heeft zich voornamelijk beziggehouden met lege elementen van de categorie NP. Een algemene eis die aan lege categorieën wordt gesteld is dat ze geïdentificeerd worden, althans voor zover het NP-en WH-sporen betreft. Deze eis is vastgelegd in de ECP, het Empty Category Principle. De vraag is nu of ook een lege V-categorie aan een dergelijke eis onderworpen is. Klein laat zich over deze problematiek niet rechtstreeks uit, maar merkt naar aanleiding van zijn observatie dat met en hebbend niet tegelijk kunnen optreden (zie (42) = Klein (37)), op: ‘Blijkbaar fungeert het voorzetsel met als een soort vervangend element voor het werkwoord hebben. Zulk soort vervangingen komen wel meer voor’ (p. 156).
Laten we eerst nagaan hoe de ongrammaticaliteit van (42) verantwoord wordt in het kader van ons voorstel in (5). Er zijn in feite twee redenen voor de ongrammaticaliteit van deze constructie. Binnen de regeer- en bindtheorie dient iedere lexicale NP voorzien te zijn van een abstract naamvalskenmerk. De NP's het raam en voetbal in de strukturen in (5) ontvangen onder onze analyse een naamvalskenmerk van de prepositie met die de subjectspositie van de complement XP regeert. Hebben is een transitief verbum, d.w.z. een verbum dat niet alleen aan een VP-interne constituent, maar ook aan het subject een thematische rol toekent, als in Jan heeft de zon in z'n gezicht. Omdat hebben deze thematische rol uitdeelt, moet er een subjectpositie zijn waarin een expressie voorkomt die deze rol draagt, ook in de struktuur van (42). Een dergelijke expressie is in (42) echter niet aanwezig, althans niet zichtbaar. De enige mogelijkheid zou dus zijn dat er een PRO-subject optreedt. Wanneer echter juist is dat met regeert en een naamval toekent, dan is PRO daar uitgesloten vanwege het PRO-theorema dat stelt dat PRO in zijn distributie beperkt is tot ongeregeerde posities. Er is dus geen mogelijke expressie (PRO, noch een andere NP) die de drager kan zijn van de door hebbend bepaalde thematische rol. (42) wordt dan uitgesloten door het Ɵ-criterium, dat stelt dat iedere thematische rol wordt toegekend aan een uniek argument. Ook hier geldt dat een relatie met zijnde-constructies minder problemen zou geven dan de door Klein aangewezen relatie met hebbend-constructies, zoals we ook | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opmerkten in par. 2.5. Om nu het samen optreden van met en hebbend uit te sluiten, moet Klein aannemen dat met wel een zeer specifieke relatie onderhoudt met hebbend. Impliceert dan die zeer speciale relatie ook dat niet alleen hebbend moet verdwijnen maar ook ieder ander werkwoord? Immers, de door Klein gepostuleerde struktuur laat ook toe dat de V-knoop gevuld wordt met andere elementen dan hebbend. Waarom zijn dan voorbeelden als in (43) uitgesloten?
Kennelijk móet het verbum leeg zijn. Dit is vreemd in het licht van de Engelse with-constructie. Naast gevallen die parallel zijn aan de in Kleins artikel besproken met-constructies in het Nederlands, zoals die in (44), laat het Engels wel degelijk constructies toe met having en ook -ing-vormen van andere verba zoals blijkt uit de voorbeelden in (45).
De preverbale positie van John en his father in (45) toont hun subjectsstatus onomstotelijk aan. De meest voor de hand liggende manier om het verschil tussen het Nederlands en het Engels op dit punt te verantwoorden is door aan te nemen dat de prepositie met in het Nederlands wel een AP en een PP als complement kan hebben, maar niet een complement van de categorie V, terwijl het Engelse with ook een V-projectie als complement toelaat. Hiermee wordt een tweede reden gegeven voor de ongrammaticaliteit van (42). Dat lexicale elementen de categoriale aard van hun complementen kunnen bepalen is niets nieuws. We zien de noodzaak daartoe ook aan de hand van de volgende observaties. Een absolute prepositieconstructie treffen we in het Nederlands niet alleen aan met met, maar ook met zonder. Vergelijk de volgende voorbeelden:
Het voorzetsel zonder verschilt echter hierin van het voorzetsel met dat AP complementen zijn uitgesloten, zoals blijkt uit de voorbeelden in (47). Dit kan ook weer verantwoord worden in de lexicale representatie van zonder;.
Interessant is dat zonder, anders dan met, in het Nederlands ook onverdachte S̄-complementen kan hebben, zoals de voorbeelden in (48) laten zien. Uit deze voorbeelden blijkt bovendien dat de veronderstelling dat alleen hebbend in een zinscomplement bij zonder in de voorbeelden in (46), net als bij met, kan optreden, onjuist is. In deze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onverdachte S̄-strukturen kan ieder willekeurig verbum optreden, dat dan bovendien een door te voorafgegane infinitief-vorm heeft, en niet de vorm van een tegenwoordig deelwoord.
Merk op dat de complementselectie van het Engelse without verschilt van het Nederlandse zonder, omdat het niet alleen een PP en S̄ als complement toelaat maar ook een AP, getuige de volgende voorbeelden:
Wanneer men de conclusie dat met geen verbumprojectie als complement toelaat overneemt, is er geen behoefte aan het leggen van een vooralsnog onduidelijke relatie tussen met en hebbend en vermijdt men het probleem met betrekking tot een lege V-categorie.
3.2. Absolute constructies en niet-absolute constructies met PRO-subject De positie die Klein inneemt ten opzichte van de absolute met-constructie heeft eveneens tot gevolg dat het syntactisch verschil tussen absolute constructies en constructies als in (50) veronachtzaamd wordt.
Bij gebrek aan een betere term zullen we de gecursiveerde constructies in (49) aanduiden met de in de Engelse grammatika gebruikelijke term Related Free Adjuncts (RFA). Zoals we in par. 2.5. reeds opmerkten, bevatten RFA's ontegenzeggelijk een PRO-subject of, zoals Paardekooper het noemt, een schimonderwerp. Traditioneel wordt nu juist als karakteristiek voor absolute constructies gezien dat deze hun eigen subject hebben, in termen van de generatieve grammatica, een lexicaal subject. Door in de met-constructie een PRO-subject op te nemen, gooit Klein in feite de absolute constructie op één hoop met RFA's. Op zich zou een dergelijke reductie niet verwerpelijk behoeven te zijn. In par. 2.5. lieten we echter reeds zien dat Klein's aanname van een PRO-subject in de absolute constructie hem in de moeilijkheden brengt. Hij heeft nu immers geen mogelijkheid meer om het verschil tussen de met-constructie en de RFA voor wat betreft de interpretatieve relatie met de constructie waarin ze zijn ingebed, te verantwoorden in termen van de af- resp. aanwezigheid van een PRO-subject. Op het belang van dit onderscheid voor Absolute Free Adjuncts en Related Free Adjuncts ingeleid door with en without in het Engels wordt uitvoerig ingegaan in Beukema (1982). Waar in de with-constructie altijd een lexicaal subject aanwezig is, d.w.z. dat with altijd een absolute constructie inleidt, kan de constructie ingeleid door without zowel absoluut zijn (zie de voorbeelden in (49)) als ook related, zoals blijkt uit de voorbeelden in (51). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We kunnen het verschil tussen with en without constructies in het Engels verklaren door aan te nemen dat with altijd de subjectspositie regeert en er een abstract naamvalskenmerk aan toekent, terwijl dit voor without optioneel is. Naamvalsmarkering over een S-grens heen is een uitzonderlijk verschijnsel, maar niet ongebruikelijk in het Engels. Kayne (1981: 356-357) wijst in dit verband op het verschil tussen het Engels en het Frans zoals dat zichtbaar is in de volgende voorbeelden.
Hetzelfde kunnen we opmerken over het voorzetsel zonder in het Nederlands. In de voorbeelden in (46), waar zonder gevolgd wordt door een PP-complement, kan zonder over de grens van deze PP wel een naamvalskenmerk toekennen aan het subject van die PP (Cruyff, een kussen, een das), terwijl in de voorbeelden in (48), waar zonder gevolgd wordt door een S̄-complement, kennelijk geen naamvalskenmerk aan de subjectspositie wordt toegekend, zodat een PRO-subject daar moet optreden. Naast het interpretatieve probleem dat het gepostuleerde PRO-subject in de absolute constructie met zich mee brengt, verschaft de vergelijkbare mit-constructie in het Duits verdere, rechtstreekse evidentie voor onze stelling dat in deze constructie geen PRO-subject aanwezig is. Beschouw de volgende voorbeelden:Ga naar voetnoot8
Klein zou aan de gecursiveerde constructie in (54c) de struktuur in (55) toekennen, terwijl wij struktuur (56) zouden toekennen. Deze strukturen doen verschillende voorspellingen ten aanzien van de naamval van de NP volgend op mit: (55) voorspelt dat deze NP de accusatief ontvangt, waar (56) correct de datief voorspelt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergelijkbare constructies waarin ook de prepositie de naamval van de NP bepaalt vinden we ook in het Russisch en het Latijn. We concluderen dat wanneer men meer talen in de beschouwing betrekt, er geen grond aanwezig is het traditionele onderscheid tussen absolute constructies en RFA's te verwerpen. In tegendeel, de zojuist besproken naamvalsfeiten ondersteunen onze analyse ondubbelzinnig. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3. Thematische rollenKlein is getuige zijn opmerking op p. 164 kennelijk van mening dat NP's alleen een thematische rol kunnen ontvangen van een werkwoord. Daarom besluit hij dat ook in de struktuur van de absolute met-constructie een verbum aanwezig moet zijn om aan de NP volgend op met een thematische rol toe te kennen. Voor zijn standpunt levert Klein geen argumentatie. Ons lijkt zijn standpunt ook onjuist. In een zin als Wij hebben 's nachts het raam open ontvangt het raam niet de thematische rol van ‘bezit’, zoals het zelfstandig werkwoord hebben die toekent in een zin als Ik heb een boot, maar van open. Ditzelfde geldt voor het raam in Met het raam open. We zien daarom geen reden om in verband met de thematische rolstruktuur een verbum op te nemen. Kleins voorbeeld in (74a), dat wij hier geven als (57), lijkt misschien duidelijker voor Kleins standpunt te pleiten, maar alleen dan wanneer men met Klein geen onderscheid maakt tussen partikels en preposities. In par. 2.2. hebben we betoogd dat een dergelijk onderscheid wel degelijk gemaakt moet worden. Op in (57) is een intransitieve prepositie waarbij zijn hoed het subjectsargument is. (57) Met zijn hoed gekreukeld op ging Bertie naar het huis van Sir Archibald Wij zien op dit punt dan ook geen probleem voor onze analyse. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. ConclusieIn zijn artikel stelt Klein zijn voorstel tegenover het voorstel van Van Riemsdijk uit 1978 en speelt vervolgens het tertium-non-datur gambiet. Kleins positie dat de met-constructie in het Nederlands niet een echt absolute constructie is - een positie die wanneer men naar het Engels kijkt duidelijk onhoudbaar is - wordt door de door hem aangevoerde evidentie niet ondersteund. In tegendeel, de zes argumenten die hij voor zijn stelling aanvoert zijn of onjuist, of niet dwingend. Verder hebben we laten zien dat binnen het kader van de regeer- en bindtheorie, waarin ook Klein zich beweegt, een alternatief voorhanden is dat in overeenstemming is met de in de theorie gegeven welge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vormdheidscondities. Dit tertium, ontleend aan Stowell (1981) en besproken in Chomsky (1981), doet de juiste voorspellingen en verdient de voorkeur boven Kleins voorstel.
Rijksuniversiteit Leiden
Bibliografie
|
|