De Nieuwe Taalgids. Jaargang 76
(1983)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 501]
| |
Heeft Hooft zijn Henrik de Gróte meer dan tweemaal herzien?Ga naar voetnoot*G.P. van der StroomDat Pieter Corneliszoon Hooft verscheidene van zijn geschriften na jaren nog eens heeft herwerkt is een bekend gegeven. Een duidelijk voorbeeld hiervan vormt de uitgave van zijn Gedichten uit 1636.Ga naar voetnoot1 Ook zijn proza onderwierp hij aan revisies. Zo bestaan er van zijn eerste prozawerk, Henrik de Gróte. Zyn leven en bedryf, ten minste drie geautoriseerde versies. Tot op heden is er niet veel aandacht aan Hoofts proza besteed. Drie neerlandici hebben zich over Hoofts Henrik de Gróte gebogen, waarbij zij het accent legden op de verhouding tussen de verschillende overgeleverde redacties. Maar hoe vaak heeft Hooft zijn Henrik de Gróte eigenlijk bewerkt?
In 1981, vierhonderd jaar na de geboorte van P.C. Hooft, moest C.A. Zaalberg vaststellen dat het ‘gilde’ der ‘Hooftfilologen’ tot dusver weinig aandacht heeft besteed aan de prozaïst Hooft, zeker in vergelijking met de aandacht die aan de lyricus Hooft ten deel is gevallen.Ga naar voetnoot2 Dit is zeker waar, maar op een enkel punt was toch al wel iets gedaan. Zaalberg zelf behandelt in zijn studie één van de revisies waaraan Hooft zijn eerste prozawerk, Henrik de Gróte. Zyn leven en bedryf, heeft onderworpen. Vóór hem hadden P. Leendertz Jr. en F.L. Zwaan soortgelijks gedaan. Zwaan heeft in zijn dissertatie Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst (1939) op het verband tussen Hoofts Waernemingen op de Hollandsche Tael en de eerste revisie van Henrik de Gróte gewezen.Ga naar voetnoot3 Zaalberg maakt hier melding van, maar het door Leendertz Jr. verzette werk noemt hij niet. Diens studies Veranderingen door Hooft gemaakt in de uitgave van 1626 van Henrik de Gróte en Henrik de Gróte. Handschriften en uitgaven, beide uit 1929, zijn weliswaar nooit verschenen, maar ze zijn wel te raadplegen.Ga naar voetnoot4 Ten minste aan de onderlinge verhouding tussen de verschillende versies van Henrik de Gróte was dus wel degelijk aandacht geschonken. Maar hoeveel verschillende versies van Hoofts eersteling bestaan er? De tekst is overgeleverd in een handschrift, een autograaf, volgens Leendertz een eerste netafschrift.Ga naar voetnoot5 Voorts zijn er tijdens Hoofts leven (1581-1647) vier drukken van Henrik | |
[pagina 502]
| |
de Gróte verschenen, waarvan twee bij de firma Blaeu. In 1626 verscheen de editio princeps bij Willem Iansz. Blaeuw (Leendertz nr. 115Ga naar voetnoot6) en in 1638 verscheen bij Willem en Iohan Blaeu een druk, ‘naarder overzien, ende vermeerdert’ (Leendertz nr. 117). Tussen deze twee uitgaven in, namelijk in 1636 toen Blaeuws privilege afliep, werd er door de Haarlemse drukker Hans Passchiers van Wesbusch een nadruk geheel buiten Hooft om op de markt gebracht (Leendertz nr. 116). Deze tweede druk is derhalve verschenen buiten verantwoordelijkheid van de auteur. Hij vertoont geen tekstverschillen met de druk van 1626, maar wel, zoals gebruikelijk, afwijkingen in spelling. Hooft was er niet erg mee ingenomen; hij schreef in de brief van 27 mei 1638 aan Joachim van Wikkevoort over de de drie op dat moment verschenen drukken: ‘[...] de eerste druk is schoonder, ende in groter form; de tweede al te slecht; de laetste in kleender letter en form, doch wat dujdtlijker gestelt, ende vermeerdert.’Ga naar voetnoot7 Ten slotte leverde Wesbusch in 1645 nog een, aldus Leendertz, ‘zeer nauwkeurige grootendeels regel voor regel gelijke herdruk van den tweeden druk’ (Leendertz nr. 118) die hij zelf eerder had uitgebracht en met voorbijgaan aan de inmiddels gewijzigde tekst van 1638. Na 1638 is er dus geen geautoriseerde druk van Henrik de Gróte meer verschenen. De beide Haarlemse drukken kunnen hier dan ook verder buiten beschouwing blijven. Naast deze drukken bestaat er ook nog Hoofts ‘handexemplaar’ van Henrik de Gróte 1626, in het vervolg door mij met ‘Annot. 1626’ aangeduid.Ga naar voetnoot8 In de eerste hierboven genoemde studie schreef Leendertz, die het vóór Zwaan al had bestudeerd: ‘Het is eigenlijk geen exemplaar der uitgave van 1626, maar het zijn de afgedrukte vellen, zoals zij na de laatste correctie aan Hooft gezonden zijn. Dit blijkt daaruit, dat op de laatste bladzijde van het eerste vel wel het onderschrift van het portret [van Hendrik IV] is afgedruk, maar het portret zelf niet. Deze vellen heeft Hooft laten innaaien, niet binden. Zij zijn niet afgesneden, de bladzijden zijn 31 × 20 cM groot.’ Hieraan kan nog worden toegevoegd dat op het titelblad de vermelding van het privilege ontbreekt, waaruit het extract dan ook niet achterin is afgedrukt. Leendertz schreef vervolgens: ‘Op de tentoonstelling van 1876 heeft het blijkbaar opengeslagen gelegen, zeker in een vitrine, want op bl. 132 vinden wij nog het nummer 2936 opgeplakt.’ Onder dat nommer is het beschreven in de catalogus van de Historische tentoonstelling van Amsterdam, gehouden in den zomer van 1876Ga naar voetnoot9, ingezonden door de toenmalige eigenaar G. Hooft van Vreeland. Hooft heeft in Annot. 1626 talloze wijzigingen in | |
[pagina 503]
| |
inkt aangebracht, die evenwel niet alle uit dezelfde tijd stammen. Dit kan men afleiden uit het verschil in handschrift: sommige wijzigingen zijn in Hoofts ‘Duitse’, andere in zijn ‘Italiaanse’ hand. Hooft ging in december 1635 over op het laatste schrift.Ga naar voetnoot10 Leendertz is de eerste geweest die zich in zijn hierboven als tweede genoemde studie grondig met de verschillende redacties van Henrik de Gróte heeft beziggehouden. Hij vergeleek Hoofts handschrift met de editio princeps en kwam tot de conclusie dat er geen verschillen in lezing zijn, maar wel soms in woordkeus (zo werd ‘Meye’ in het hs. ‘Bloeijmaent’) en veelvuldig in spelling (het hs. heeft bijv. consequent ‘coning’, ‘Catholijck’, ‘wt’ enz. waar de druk ‘koning’, ‘Katholyck’ en ‘uyt’ heeft). Het handschrift heeft niet als drukkerskopij gediend.Ga naar voetnoot11 Voorts vergeleek hij de eerste druk met Annot. 1626. De wijzigingen bleken voornamelijk de spelling, de verbuiging en de woordgeslachten te betreffen: ‘als’ na comparatief werd in Annot. 1626 meestal vervangen door ‘dan’, ‘ter goeder name’ werd ‘ten goeden name’, ck werd k, g werd gh, u voor r werd ui. Verder constateerde hij afwijkende genera. En er waren veranderingen in woordkeus, vooral - het zal niemand verbazen - van puristische aard: ‘secretaris’ werd ‘geheimschrijver’, ‘generaal’ werd ‘opperste’. Ten slotte legde hij de uitgave van 1638 naast de twee vroegere versies. Hooft bleek talrijke veranderingen in woordschikking en opnieuw in verbuiging en genera te hebben aangebracht, het praesens historicum veelal door het praeteritum te hebben vervangen en de omzetting van ‘als’ in ‘dan’ consequent te hebben doorgevoerd. De talrijke veranderingen in spelling die Hooft in Annot. 1626 had aangebracht, zijn niet overgenomen in de derde druk.Ga naar voetnoot12 Uiteraard was hij ook voortgegaan met de taalzuivering. Eigenaardig in dit verband is het dat hij ‘onder schyn van’ wijzigde in ‘quansuis om’. Wellicht zag hij dit niet als een vreemd woord. Leendertz kwam tot de slotsom dat Annot. 1626 niet ten grondslag heeft gelegen aan deze derde druk. Hooft moet hiertoe een ander exemplaar van de eerste druk hebben bewerkt. Tot diezelfde conclusie kwam Zwaan in zijn dissertatie. Ook hij was voor de oorlog in de gelegenheid geweest Annot. 1626 te bestuderen. Het behoorde toen toe aan de douarière G.H. Hooft van Vreeland te Bloemendaal. Het exemplaar was na de oorlog spoorloosGa naar voetnoot13, maar kwam in 1971 door bemiddeling van de Amsterdamse antiquaar M. Israel in het bezit van de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam.Ga naar voetnoot14 Gelijk | |
[pagina 504]
| |
Leendertz vergeleek Zwaan de eerste druk met Annot. 1626 en constateerde dat de verbeteringen voor het grootste gedeelte de spelling betroffen. Verder trof hij eveneens op verscheidene plaatsen verschillen in verbuiging, geslacht en woordkeus aan. Daarna betrok hij de derde druk bij zijn onderzoek. Ook hij stelde vast dat de spellingwijzigingen niet in deze druk terecht waren gekomen,Ga naar voetnoot15 de gewijzigde verbuigingen daarentegen wel. Het was hem niet duidelijk wat Hooft met zijn verbeteringen in Annot. 1626 heeft voorgehad.Ga naar voetnoot16 Ruim veertig jaren later werd er weer aandacht voor Henrik de Gróte gevraagd: Zaalberg legde de eerste druk naast de derde en deed in zijn studie ‘Henrik de Gróte verbeterd’ (1981) verslag van zijn bevindingen. (Annot. 1626 - inmiddels teruggevonden - liet hij jammer genoeg buiten beschouwing.Ga naar voetnoot17) Zaalberg constateerde onder meer verschillen in genera, in woordkeus (vanzelfsprekend stootte ook hij op ‘quansuis’) en in zinsbouw, te zamen ‘duizenden verfijningen’ waarmee Hooft de derde druk heeft getracht te maken ‘tot’, zo besluit Zaalberg zijn bijdrage, ‘een standaardvoorbeeld voor de Nederlandse historiestijl.’Ga naar voetnoot18 Hooft heeft zich dus na de eerste uitgave van 1626 nog terdege met zijn Henrik de Gróte beziggehouden. Ten minste tweemaal heeft hij het werk herzien: Annot. 1626 en de derde druk van 1638 vormen er de neerslagen van. Heeft hij het bij deze twee revisies gelaten? Het stellen van deze vraag is niet zonder reden. H. de la Fontaine Verwey namelijk, ontdekte in de veiling-catalogus van de bibliotheek van de collectioneur Cornelis Ploos van Amstel - de veiling werd op 24 maart 1800 en de daarop volgende dagen gehouden door de Wed. J. Doll & Zoonen te Amsterdam - een exemplaar van Hoofts Henrik de Gróte 1638 ‘mede met eigenhandige Aanteekeningen van den Autheur’.Ga naar voetnoot19 Dit zou erop duiden dat Hooft zijn Henrik de Gróte ook na 1638 nog zou hebben herzien. Een nieuw gegeven voor de P.C. Hooft-filologie. Maar waar bevindt dit exemplaar zich? ‘De verblijfplaats’, aldus Israel, ‘is tot op heden onbekend gebleven, maar het kan zich in een openbare of privé-collectie bevinden. Men kan de jacht erop openen.’Ga naar voetnoot20 Ik meen dat dit vergeefse moeite zou zijn. De samensteller van de veiling-catalogus is namelijk niet zeer nauwgezet te werk gegaan, zoals duidelijk blijkt uit het nommer dat aan Henrik de Gróte 1638 voorafgaat: dit is volgens de catalogus een exemplaar | |
[pagina 505]
| |
van Hoofts Mengelwerken 1704 (Leendertz nr. 2) ‘met verscheidene eigenhandige Aanteekeningen van den Autheur’. Het is evident dat dit gezien Hoofts sterfjaar (1647) onmogelijk is. De la Fontaine Verwey trof de aantekening aan in een blijkbaar onbetrouwbare bron, samengesteld door iemand die Hoofts hand en sterfjaar niet kende. De aantekeningen in het betreffende exemplaar van Henrik de Gróte 1638 kunnen evengoed van een ander zijn. Hooft hoeft dan zijn Henrik de Gróte na 1638 niet nog eens te hebben herzien. Tot op heden is er niets dat daar op wijst. De jacht kan m.i. dan ook worden gesloten.
Desalniettemin meen ik dat de veronderstelling gewettigd is dat het exemplaar van Henrik de Gróte 1638 zoals beschreven in de catalogus van Ploos van Amstel nog bestaat: volgens mij maakt het deel uit van het convoluut C.131.g.l4 (olim 10663.f.1) van de British (Museum) Library in Londen. Dit convoluut bevat achter Henrik de Gróte 1638 nog Hoofts Gedichten 1636 (Leendertz nr. 3), Daniël Heinsius' Lof-sanck van Iesus Christus s.d. en ten slotte diens Nederduytsche Poemata 1618. Op de titelpagina van het eerste werk treft men de volgende aantekening aan: ‘Dit Exemplaar cum not. MSS. J. Broekhusii, gekocht op de Auctie van mijn geweezen vriend P. Vlaming 27 April. 1734. aan wien het gekomen was na de dood van D.v. Hoogstraten; die het van Broekhuizen zelf geerfd hadt. Goed koop te koopen is aangenaam: maar 't schokt me, dat ik dit Exemplaar op een plaats daar gedrukte en algemeene schriften zo veel gelds golden, heb kunnen koopen voor f 1: 4:- Voor één gulden en vier stuivers legde Balthazar Huydecoper de hand op het door Joan van Broekhuizen (1649-1707) geannoteerde exemplaar van Hoofts Henrik de Gróte 1638. In de veiling-catalogus van de bibliotheek van Pieter Vlaming (1686-1733) treft men onder de letter H van de afdeling ‘Libri Manuscripti. in Folio’ een exemplaar van Hoofts Henrik de Gróte aan ‘waar van [sic] veel door de hr. Broekhuizen is by geschreeven’Ga naar voetnoot21. Alhoewel het exemplaar te vinden is in de rubriek ‘Libri Manuscripti. in Folio’ komt het mij toch zeer waarschijnlijk voor dat dit het gedrukte exemplaar van Henrik de Gróte 1638, een uitgave in 4o, is dat Huydecoper heeft aangeschaft. In genoemde afdeling treft men, naast handschriften, verscheidene gedrukte boeken aan ‘cum Notis Manuscriptis Broekhusii’. Betreft het een manuscript, dan staat er doorgaans ‘met de hand geschreven’ bij. Dit laatste is niet het geval bij de beschrijving van het onderhavige exemplaar van Henrik de Gróte. Derhalve neem ik aan, niettegenstaande de in dit verband eigenaardige formulering ‘waar van’, dat het hier om een druk gaat. In het overgeleverde exemplaar van de catalogus staan in de marge de prijzen en soms de namen van kopers vermeld. Het exemplaar van Henrik de Gróte is blijkens deze notities voor één gulden verkocht. De vier stuivers die Huydecoper | |
[pagina 506]
| |
meer heeft betaald, zullen opcenten zijn geweest. De aanduiding ‘in Folio’ moet dan op een vergissing berusten. Ondanks het feit dat alleen Henrik de Gróte wordt beschreven meen ik dat ook Van Broekhuizens exemplaar van Gedichten 1636 deel heeft uitgemaakt van dit kavel. Vier jaren later namelijk, blijkt Huydecoper te beschikken over de aantekeningen van Van Broekhuizen bij Gedichten 1636. Huydecoper nam er een deel van op in de ‘Getuigenissen’ die hij aan de door hem bezorgde editie van Hoofts Brieven 1738 (Leendertz nr. 146) deed voorafgaan.Ga naar voetnoot22 Hij zette erboven ‘Joan van Broekhuizen, in zijne ongedrukte Aanmerkingen op de Gedichten (Uitgegeven door J. vander Burgh, 1636) van P.C. Hooft. Ex autographo.’ Vermoedelijk zijn Henrik de Gróte 1638 en Gedichten 1636 (en wellicht ook de beide werken van Heinsius) toen al bijeengebonden geweest. De werken zijn blijkens de band recent opnieuw ingebonden, de band biedt op dit punt dus geen uitkomst.Ga naar voetnoot23 Dat er door Van Broekhuizen geannoteerde exemplaren van Henrik de Gróte 1638 en Gedichten 1636 bestaan, is reeds lang bekend; dat deze in de British Library berusten eveneens.Ga naar voetnoot24 De provenance was evenwel duister. Huydecoper zelf verschaft ons al enige gegevens, maar er valt ook het een en ander af te leiden uit het ex-libris dat op de binnenzijde van het voorplat van de nieuwe band is geplakt, ongetwijfeld genomen uit de oorspronkelijke band, het ex-libris namelijk van Ploos van Amstel. Dit gegeven maakt het m.i. waarschijnlijk - mede gezien de onkunde van de samensteller van C. Ploos van Amstels veiling-catalogus - dat het in die catalogus beschreven exemplaar en het exemplaar in het Londense convoluut één en hetzelfde is. Op dit convoluut en op de aantekeningen van Van Broekhuizen daarin hoop ik later terug te komen.
Johannes Verhulststraat 4511 1071 MS Amsterdam |
|