De Nieuwe Taalgids. Jaargang 76
(1983)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 496]
| |
Een onbekend fragment van de Middelnederlandse vertaling van La Queste del Saint GraalBart Besamusca en Hans KienhorstInleidingIn de Koninklijke Bibliotheek te Brussel wordt onder signatuur hs. IV 636-4 een strookje perkament bewaard, dat omschreven wordt als ‘Ridderroman, fragment’.Ga naar voetnoot1 Toen we het fragment ter plaatse onderzochten, bleek dat het tekst bevatte van een Arturroman, die later geïdentificeerd kon worden als de Middelnederlandse vertaling van La Queste del Saint Graal.Ga naar voetnoot2 La Queste del Saint Graal is het tweede deel van de omvangrijke Oudfranse Proza-Lancelot,Ga naar voetnoot3 die stamt uit het begin van de 13e eeuw. De andere delen zijn Lancelot en prose en La Mort le Roi Artu. In de Queste gaan de ridders van de Tafelronde op zoek naar de Graal. Lancelots zoon Galahad, Perceval en Bohort zijn voorbestemd om deze kelk van het Laatste Avondmaal te vinden. Als dat gebeurd is, sterven Galahad en Perceval; Bohort keert terug naar Arturs hof om verslag van hun avonturen te doen. De Proza-Lancelot is in het Middelnederlands omgezet. Handschrift 's-Gravenhage, KB, 129 A 10, daterend uit ca. 1320,Ga naar voetnoot4 is een compilatie van Arturromans met als driedelige kern een vertaling-in-verzen van deze reusachtige Oudfranse trilogie. Daartussen zijn dan nog eens zeven (deels omgewerkte en ingekorte) Arturromans ingevoegd.Ga naar voetnoot5 Een aantal van deze ingelaste romans kennen we uitsluitend in de vorm zoals die ons in de Haagse Lancelotcompilatie is overgeleverd: de Roman van Walewein ende Keye, Lanceloet en het hert met de witte voet en de Roman van Torec. Van de overige | |
[pagina 497]
| |
romans zijn fragmenten uit andere handschriften bewaard gebleven. De Perchevael is ook bekend uit fragmenten te Brussel (KB, hs. II 115-2), Düsseldorf (Landes- und Stadtbibliothek, F. 23), Luik (UB, hs. 1333) en Strahov-Praag (Museum voor Nationale Letterkunde, 392/zl); de Roman van Moriaen uit fragmenten te Brussel (KB, hs. IV 1059); de Roman van den Riddere metter Mouwen uit een fragment te Brussel (KB, hs. IV 818); en Die Wrake van Ragisel uit fragmenten te Düsseldorf (Landes- und Stadtbibliothek, F. 26a en F. 26b) en Keulen (Historisches Archiv, W. fo. 317*). De versvertaling van de Lancelot-Queste-Mort was tot dusver uitsluitend overgeleverd in de Lancelotcompilatie, met dien verstande dat met de eerste band van deze tweedelige mammoetcodex ook ongeveer twee-derde van de Lancelot en prose-vertaling verloren is gegaan.Ga naar voetnoot6 Uit hs. IV 636-4 blijkt dat er nog een handschrift bestaan heeft met, minstens, de Queeste van den Grale. De tekst die het fragment bevat verplaatst ons naar het einde van de Queeste. Aan boord van een schip vinden Galaat, Perchevael en Bohort de Graal, ‘dat heilege vat’. Voortgedreven door een sterke wind verplaatst het schip zich, met de ridders en de Graal aan boord, naar Sarras, de stad waar Joseph van Arimathea tot bisschop gewijd werd. De drie ridders krijgen de Goddelijke opdracht een zilveren tafel, die zich ook aan boord bevindt, naar het kasteel van de stad te dragen. Galaat verricht een wonder: hij geneest een kreupele man. Dat maakt het mogelijk de tafel met vier personen te dragen. | |
Beschrijving van het fragmentHs. IV 636-4 kwam op 24 april 1970, samen met de andere fragmenten uit de map IV 636, in het bezit van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. De KB ontving de betreffende fragmenten van het Algemeen Rijksarchief te Brussel, waar ze als Ms. divers 3986 bewaard werden.Ga naar voetnoot7 Het fragment bestaat uit een perkamenten strookje, 288/292 mm hoog en 40/45 mm breed. Het is verticaal uit een blad versneden, en wel zodanig dat op beide zijden nog resten van twee kolommen bewaard zijn gebleven. Van kolom R,a resteren de laatste woorden van iedere versregel, van kolom R,b alleen de beginletters van de versregels; van kolom V,a zijn slechts de laatste letters van acht versregels bewaard gebleven, van kolom V,b de eerste woorden van iedere versregel. De vouw en naaigaatjes in de linkerrand wijzen erop dat het strookje in later tijd als ‘scharnier’ in een boekband gebruikt is.Ga naar voetnoot8 Het fragment is aan de onderkant niet, aan de bovenkant slechts een weinig besnoeid. Oorspronkelijk zal een blad dan ook ca. 300 mm hoog geweest zijn. Een kolom telt 37 regels. Het lijkt waarschijnlijk dat een blad ook oorspronkelijk twee kolommen | |
[pagina 498]
| |
per bladzijde bevatte en ca. 210-220 mm breed was.Ga naar voetnoot9 Op het fragment zijn nog vage sporen van liniëring zichtbaar. De tekst is geschreven in een littera textualis uit de tweede helft van de 14e eeuw.Ga naar voetnoot10 We kunnen de kopiist niet identificeren met een van de afschrijvers van de Lancelotcompilatie.Ga naar voetnoot11 De beginletters van de verzen staan in een aparte kolom en zijn, in één enkele haal, rood doorstreept. Er zijn twee beginletters van de kolommen bewaard gebleven, die zijn vergroot en uitgevoerd in dezelfde bruine inkt als voor de tekst gebruikt is. Ze vallen op door visvormige ornamenten. Zo is de D aan het begin van kolom V,b samengesteld uit drie getekende vissen, die zodanig zijn gerangschikt dat ze de betreffende letter vormen. Het fragment bevat één lombarde, twee regels hoog en rood gekleurd.Ga naar voetnoot12 Zowel voor deze lombarde als voor de beginletter van iedere kolom zijn representanten aangebracht. | |
Reconstructie van de codexDe codicologische informatie die het fragment ons verschaft, is belangwekkend voor onze kijk op de overlevering van de Middelnederlandse Arturromans. De Queeste van den Grale omvat in de Lancelotcompilatie (drie kolommen, 60/61 regels per kolom) 11.154 verzen (F. 129-158), de vertaling van de Lancelot en prose, die onvolledig tot ons is gekomen, nog altijd 36.930 verzen (F. 1-99), en Arturs doet 13.054 verzen (F. 201-238). De tekst van het fragment is zeer nauw verwant met de overeenkomstige tekst in de Lancelotcomplitatie (zie De redactie). Daaruit valt op te maken dat in dit tweekolommen-handschrift met 37 regels per kolom dezelfde onvolledige vertaling van de Proza-Lancelot meer dan 400 bladen zou hebben beslaan. Deze veronderstelling komt ons onwaarschijnlijk voor. Voorlopig nemen we aan dat het Brusselse fragment het restant is van een handschrift dat uitsluitend de Queeste van den Grale bevatte en dan rond de 76 bladen telde. Het is ook mogelijk dat dit afschrift van de Queeste deel uitmaakte van een verzamelhandschrift dat nog andere kleinere teksten bevatte of bestond als een bundeltje losse katernen.Ga naar voetnoot13 | |
De redactieDe bewaard gebleven verzen zijn te gehavend en te gering in aantal om er duidelijke dialectkenmerken aan te kunnen ontlenen. Enkele woordvormen wijzen erop dat in de overlevering van de tekst een Westmiddelnederlands dialect een rol gespeeld heeft: R,a,5 daer of (vgl. MNW s.v. af); R,a,19 vonden (vgl. TNTL 98 (1982), p. 109); V,b, | |
[pagina 499]
| |
28 seyde (vgl. Van Loey I 54a Opm. 3).Ga naar voetnoot14 Ook de vormen staet (V,b,20) en ael [moessene] (V,b,10) wijzen naar het Westen.Ga naar voetnoot15 De tekst die het fragment bevat correspondeert met de verzen 10.622-10.769 van de Queeste van den Grale in de Lancelotcompilatie (F.157R,c,r.49 - F.157V,c,r.l3).Ga naar voetnoot16 Het fragment levert ons geen nieuwe of sterk afwijkende tekst op ten opzichte van de overeenkomstige verzen in de Haagse codex. We geven een representatief voorbeeld:Ga naar voetnoot17
Ga naar margenoot+Si namen di tafle daer nare
Onder hen drien, die was wel sware.
Perchevael ende Bohort drogense voren,
Ende Galaät, als gi moget horen,
Droechse achter allene, ende vernam
Ga naar margenoot+In sinen wech aldaer hi quam
Enen man, die daer met crocken sat
Ende om almoessene daer bat
Ga naar margenoot+Si namen die
Onder hen .iij. d
Ga naar margenoot+Perchevael ende boh
Ende galaat alse
Droechse ac
Jn sinen w
Enen man die
Ga naar margenoot+Ende omme ael
Er zijn vijf inhoudelijke varianten ten opzichte van de verzen in de Lancelotcompilatie. Met twee ervan, de varianten geganst (10754)/ genesen (V,b,22) en vrindelike (10624)/ [o(et)m]oedelike (R,a,3) zijn we niet verder gekomen. De overige drie worden nu behandeld. 1. Galaat spreekt tot de kreupele man:
Ga naar margenoot+Galaät sprac: ‘Dine roke des niet,Ga naar voetnoot18
Stant op, du heves geen verdriet.’
Ga naar margenoot+Galaat sprac v
Staet op d
De Lancelotcompilatie bewaart waarschijnlijk de oorspronkelijke aanspreekvorm, getuige het Oudfrans: Ne ten chaut fait il. lieue sus & naie mie doute fait il tu es garis. (Sommer, dl.6, p.195, r.8) 2. De inwoners van Sarras willen de genezen man zien:
Ga naar margenoot+Daer quam gelopen also houde
Die vander port van Serras bidien
Ga naar margenoot+Daer quam gel
Allen die v
| |
[pagina 500]
| |
Ook hier lijkt de Lancelotcompilatie de oorspronkelijke lezing te bewaren, getuige het Oudfrans cil de la cite (Sommer, dl. 6, p. 196, r. 5). 3. De drie ridders betreden het schip:
Ga naar margenoot+Si worden te hant geware
Der silverinen taflen aldare,
Daer si waren gesceden of
In des gemangirs conincs hof;Ga naar voetnoot19
Ga naar margenoot+geware
ldare
of
giers hof
In regel 33 van het fragment ‘ontbreekt’ conincs. Misschien heeft het woord in het weggesneden deel van het vers gestaan (vgl. Lanc, comp., vs. 10625: ‘Oft gi comt ins conincs Arturs hof’). Van de andere kant moeten we rekening houden met een kopiistenfout.Ga naar voetnoot20 In dat laatste geval worden de twee vorige voorbeelden bevestigd. Blijkens het Oudfrans bewaart de Lancelotcompilatie dan de oorspronkelijke lezing: si voient la table dargent quil auoient laissie cies le roi mahaignie (Sommer, dl.6, p.192, r. 24-25) Het is zeer aantrekkelijk hs. IV 636-4 te beschouwen als het restant van een afschrift van de Queeste van den Grale in de Lancelotcompilatie, maar ook een gemeenschappelijke legger mogen we niet uitsluiten. Heel voorzichtig kunnen we opmerken dat de varianten erop wijzen dat de redactie in de Haagse codex een nauwkeuriger afschrift ten opzichte van de bekende Oudfranse handschriften vertegenwoordigt dan de tekst van het Brusselse fragment. | |
BesluitHet fragment Brussel, KB, hs. IV 636-4 getuigt van een stap in de overlevering van de Middelnederlandse vertaling van de Proza-Lancelot die ons tot nu toe onbekend was. Het is het restant van een codex uit de tweede helft van de 14e eeuw met een mise-enpage van twee kolommen en 37 regels per kolom dat wellicht uitsluitend de Queeste van den Grale bevatte, in een afschrift dat verder van het Franse voorbeeld verwijderd lijkt te zijn dan de tekst in de Lancelotcompilatie. |
|