| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Tegendraads christendom uit de veertiende eeuw
‘Si sprac: ‘Ic en spreke niet Jegen dat geloue ons heren ihesu cristi, Maer die paus ende alle kerken sijn gekeert iegen dat geloue ons heren ihesu cristi. Daer om souden si my haten Ende daer omme selen noch vele martelaren worden, Oft de kerstine wet of tgeloue sal te nieute gaan.’ Hi sprac: ‘my es leet dat ghi ons dus Jegen sijt.’ Si sprac: ‘Ic en ben niet iegen die waerheit.’’ Dit citaat is ontleend aan een tot voor kort onbekende disputatietekst, die verscholen lag in een vroeg-vijftiende-eeuws handschrift dat te Wiesbaden wordt bewaard. De deelnemers aan de discussie worden aangeduid als een ‘Joffrouwe van oerdinen’ en een ‘priester van oerdenen’, maar de vrouw die hier spreekt, is zeker geen non, eerder een begijn, in ieder geval iemand die, naar haar opvattingen te oordelen, vèr afstaat van elk religieus conformisme. Haar mannelijke gesprekspartner is een nondescripte geestelijke, die met zijn korte replieken op haar radicale uitbarstingen geen weerwerk van betekenis biedt. Heftig vaart zij uit tegen de priesters, tegen de paus, tegen de Kerk die de naam kerk niet verdient - en even hartstochtelijk neemt zij het op voor de kansarmen en de ongeschoolden in de samenleving. Balancerend op de rand van de ketterij maakt zij duidelijk dat zij alleen Christus als voorbeeld kan erkennen. Het Middelnederlandse Leven van Jezus is daarbij haar richtsnoer.
Aan R. Lievens komt de verdienste toe, deze bijzondere tekst - bijzonder door het onmiskenbaar authentieke karakter van de verontwaardiging die eruit spreekt - aan het licht te hebben gebracht. Hij maakt aannemelijk dat de auteur een vrouw moet zijn geweest (‘Zou een man zijn gedurfd kritisch betoog verzwakken door het in de mond te leggen van een vrouw?’), een vrouw uit een religieuze groep ‘waarvan de overtuiging en de noden vrijwel nooit tot ons doordringen.’ Wie deze eigenzinnige stem wil horen, leze Lievens' studie en teksteditie, ‘Een antihiërarchische disputatie uit de veertiende eeuw’, verschenen in Sacris erudiri, Jaarboek voor de godsdienstwetenschappen 25 (1982), p. 167-201, een uitgave van de Sint Pietersabdij te Steenbrugge en Martinus Nijhoff te Leiden.
w.p.g.
| |
Colloquium over Middelnederlands toneel te Cambridge
Van 4 tot 6 September zal in Newnham College te Cambridge een colloquium over Middelnederlands toneel plaatsvinden. De bedoeling is, Nederlandse en Vlaamse beoefenaars van de toneelgeschiedenis van de Lage Landen in contact te brengen met Britse kenners van het middeleeuwse drama, die vaak als amateur-regisseur of -acteur over praktische ervaring beschikken. Het voorlopige programma vermeldt lezingen en discussies over Middelnederlands toneel van de abele spelen tot en met het rederijkersdrama, met de toevoeging: ‘Jugglers and acrobats, jongleurs and travelling players most welcome!’ Inlichtingen over het colloquium kan men vragen bij Elsa Strietman, Newnham College, Cambridge CB3 9DF, Engeland.
w.p.g.
| |
| |
| |
Een Spyeghel voor G.Jo. Steenbergen
Begin 1983 is Prof. dr. G. Jo Steenbergen, hoogleraar in de Algemene en de Nederlandse Taalkunde (UFSIA-Universiteit Antwerpen) emeritus geworden. Bij die gelegenheid hebben een aantal collega's, oudstudenten en vrienden hun waardering willen uitdrukken in de vorm van een hulde-album
Naast een verantwoording door de redacteurs Fr. Daems en L. Goossens, een portret van de persoon G. Jo Steenbergen door L. Vander Kerken, een bibliografie van de gevierde, en de lijst van intekenaars, zal het album een dertigtal originele bijdragen, vooral in het domein van de taalkunde, maar daarnaast ook van de letterkunde, omvatten.
Het boek wordt bij Acco te Leuven uitgegeven. Het zal ca. 400 blz. bevatten en 595 BF kosten. Voor de voorintekenaars, van wie de naam in de tabula gratulatoria wordt opgenomen, zal de prijs slechts 480 BF bedragen, betaalbaar bij ontvangst van het boek.
Wie aan de huldiging van G. Jo Steenbergen deel wil nemen, kan op het boek intekenen door vóór 15 september 1983 zijn naam (in de vorm waarin men hem in de lijst opgenomen wil zien) en adres op te geven aan de Uitgeverij Acco, Tiensestraat 134-136 te B-3000 Leuven (België). De intekenaars zullen uitgenodigd worden aanwezig te zijn bij de overhandiging van het boek op zaterdag 19 november 1983.
fr. daems
| |
Dissertatie over Isaac Beeckman
Isaac Beeckman, conrector op de Latijnse scholen te Utrecht en Rotterdam en later rector van de Latijnse school te Dordrecht, was een zeventiende-eeuwse vertegenwoordiger van ‘the two cultures’, de letteren en de natuurwetenschappen, met een zwaar accent op de laatste. Hij heeft letteren gestudeerd te Leiden als propedeutische studie voor de theologie, maar volgde tegelijk ook colleges bij de natuurkundige Snellius. Nog weer wat later studeerde hij zelfstandig medicijnen met het gevolg dat hij aan de universiteit van Caen de graad van doctor medicinae kon behalen. In Rotterdam en Dordrecht gaf Beeckman o.m. les in de retorica en de logica. Bij zijn onderwijs legde hij sterk de nadruk op oefening en praktijk, waarbij hij erop wees dat men de ‘artes’ niet moest overschatten: dat zijn niet meer dan systematische uiteenzettingen van regels die het gewone volk impliciet en van nature volgde. Als natuurfilosoof heeft hij een belangrijke invloed op Descartes uitgeoefend, die echter moeite had dat te erkennen en om die reden de vriendschap met Beeckman verbroken heeft. Beeckman heeft jaren lang aantekeningen over zijn wetenschappelijk werk en ook wel over andere zaken die hij van belang achtte, genoteerd in een soort dagboek, door de editeur ervan Journal genoemd: uiteraard een bron van centraal belang.
De wetenschapshistoricus K. van Berkel heeft aan deze merkwaardige geleerde een proefschrift gewijd dat onder de titel Isaac Beeckman (1588-1637) en de mechanisering van het wereldbeeld bij Rodopi te Amsterdam verschenen is. Het eerste deel handelt over Beeckmans leven. Een neerlandicus kan daarin zeker het een en ander van zijn
| |
| |
gading vinden, bijvoorbeeld in het hoofdstuk waarin Beeckmans verblijf in Dordtse kringen getekend wordt. In Journal III, 173 staat de uit 1630 daterende notitie dat de nieuwerwetse dichttrant van Cats, Heinsius en Aldegonde met de gedwongen regelmatige afwisseling van korte en lange syllaben het vaak moet afleggen tegen de refereinen van de rederijkers.
Het tweede deel van het boek behandelt Beeckmans mechanistische wereldbeeld en de factoren die op het ontstaan daarvan invloed hebben uitgeoefend. In het hoofdstuk over de religieuze achtergrond van Beeckmans denken laat Van Berkel zien dat Beeckman, een rechtzinnig calvinist, een methodische scheiding aanbracht tussen geloof en wetenschap. Voor de wetenschap was in de onttoverde wereld een grote eigen ruimte beschikbaar waarin alleen met wetenschappelijke argumenten gewerkt moest worden. Magisch-occulte natuurfilosofieën worden door Beeckman eigenlijk niet eens bestreden, maar eerder genegeerd. Een boeiende paragraaf uit de dissertatie is gewijd aan de Dordrechtse molenaar Van der Veen, een aanhanger van Giordano Bruno en als zodanig in Nederland een zeldzame vogel. Beeckman heeft voor zijn werk weinig meer dan de kwalificatie ‘gebeuzel’ over. Het hoofdstuk over de filosofische achtergrond van Beeckmans mechanistische wereldbeeld demonstreert de invloed die het op de aanschouwelijkheid en de praktijk gerichte denken van Petrus Ramus op de geleerde rector gehad heeft.
Als een ook voor alfa's heldere uiteenzetting over een natuurwetenschappelijk denker is dit boek een welkome bijdrage tot de kennis van het intellectuele leven in de 17de eeuw.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Bijbelvertaling in omgangstaal
Het hoeft geen betoog dat iedere Neerlandicus, ook de prilst-beginnende, een bijbel in de kast dient te hebben. Zonder kennis van de bijbel is ook een groot deel van de Nederlandse cultuur niet te begrijpen. Welke vertaling kan men dan het beste gebruiken? Wie veel met oudere teksten omgaat, heeft het meest aan de Statenvertaling die immers ruim drie eeuwen het meest gebruikt is. Wie bijbelse uitdrukkingen probeert te achterhalen, of bijbelcitaten opspoort, zal dat dienen te doen met een concordantie op de Statenvertaling, Trommius dus.
Maar de Statenbijbel is een moeilijk boek, en een in de loop van de tijd ook steeds moeilijker geworden boek. Niet alleen is uiteraard het zeventiende-eeuwse Nederlands voor mensen van nu verouderd - daar valt met enige aanpassing wel iets aan te doen en dat is in de loop der eeuwen ook wel gebeurd -, maar ook het vertaalprincipe van de ‘translateurs’ in opdracht van de Staten brengt een hoge moeilijkheidsgraad van de Nederlandse tekst met zich mee: trouw aan het Hebreeuwse en Griekse taaleigen was voor hen heel wat belangrijker dan onmiddellijke begrijpelijkheid voor de Nederlandse lezer.
De zojuist verschenen nieuwe bijbelvertaling, de zogeheten Groot nieuws Bijbel heeft een ander uitgangspunt: men wil bereiken dat de hoorder/lezer de boodschap van de tekst even duidelijk kan verstaan als degene tot wie ze oorspronkelijk was gericht. Zo'n principe is gemakkelijker opgeschreven dan uitgevoerd, en een vertaling ‘in de omgangstaal’ lijkt met dit principe strijdig, wanneer niet ook het origineel in de om- | |
| |
gangstaal gesteld was. De verleiding wordt ook groot voor vertalers om niet te vertalen, maar te parafraseren en uit te leggen. De kernachtigheid van de grondtekst gaat zo gemakkelijk verloren. Met name voor het Oude Testament met zijn vele verschillende genres en stijlniveau's zou men zich het ergste aan modieuze, eigentijdse breedsprakigheid kunnen voorstellen. Ik heb de indruk dat de nieuwe vertaling aan dat gevaar is ontkomen, al valt er over tal van details te twisten. Het mag zeker in een tijdschrift voor Neerlandici gereleveerd worden dat het een vakgenote is geweest die de vertalers op dit punt vaak voor struikelen heeft behoed, mevrouw M.B. van der Weiden-Fyth.
De nieuwe bijbelvertaling geeft voorts korte inleidingen bij ieder bijbelboek, een woordenlijst en een aantal kaartjes en plattegronden. Het boek is in twee versies verkrijgbaar: de door de katholieke bijbelstichting bezorgde editie is ruim 200 bladzijden dikker dan de uitgave van het Nederlands bijbelgenootschap omdat in de eerstgenoemde editie ook de deuterokanonieke oftewel apocriefe boeken opgenomen zijn. Het verschil in omvang brengt een verschil in prijs met zich mee: de ‘protestantse’ Groot Nieuws Bijbel kost f34, -, de ‘katholieke’ f36,50.
Zoals hierboven gezegd, deze nieuwe vertaling in omgangstaal kan voor een Neerlandicus geen vervanging van de Statenvertaling betekenen, maar wel lijkt er mij alle reden toe de Groot nieuws Bijbel óók aan te schaffen. Deze nieuwe vertaling kan een unieke verzameling gedichten, geschiedverhalen, visioenen, brieven en spreuken met een ongehoorde invloed op een groot deel van de wereldliteratuur voor een nieuw lezerspubliek toegankelijk maken, en voor mensen die al op een andere manier met de teksten vertrouwd waren gemaakt, die bij tijd en wijle een nieuwe glans en kleur geven.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Rectificatie i.v.m. Geerten Gossaert
In de bijdrage ‘Geerten Gossaert niet het enige dichterspseudoniem van prof. dr. F.C. Gerretson’ van P. van Hees en J.J. van Herpen in De Nieuwe Taalgids, 1983 nr. 2, blz. 130 moet het vijfde vers van ‘Pervigilium Memoriae’ als volgt luiden:
Maar als morgen
Door herdenkens
Glorie straffer
Stralen zicht:
p. van hees
| |
Het dialect in deze tijd
Onder bovenstaande titel hield dr. C. van Bree, benoemd als gewoon hoogleraar in de Nederlandse taalkunde (in het bijzonder de historische taalkunde en de taalvariatie) op 4 februari 1983 te Leiden zijn inaugurele rede. Van Bree ging in zijn betoog uit van de vaak vernomen klacht dat de dialecten in Nederland uitsterven, een wat paradoxale constatering wanneer we zien dat er toneel gespeeld wordt in dialect en dat er popgroepen zijn die met succes regionale hits ten gehore brengen. Als het dialect dan toch aan het verdwijnen is of teruggedrongen wordt, wat is dan de achtergrond van deze revivalverschijnselen, zo vroeg de spreker zich af. Het dialect bezit een belangrijke waarde
| |
| |
in zijn functie van middel tot uitdrukking van groepsidentiteit en dat zou wel eens een belangrijke factor kunnen zijn bij het ondanks alles hardnekkige voortbestaan van het dialect tegenover de opdringende standaardtaal.
De verhouding dialect-standaardtaal vormde het thema van deze oratie. Sociodialectologisch beschouwd zijn er verschillende situaties te onderscheiden waarin ontlening kan plaatsvinden. Bloomfield onderscheidde culturele ontlening, ‘intimate borrowing’ en dialectontlening (tussen aangrenzende dialecten). Van Bree voegde daar nog een vierde soort aan toe, die hij sociale ontlening noemde, maar het proces dat zich afspeelt in het contact tussen dialect en standaardtaal is toch vooral te beschouwen als ‘intimate borrowing’, een hevige beïnvloeding van een dominante tweede taal op een eerste taal, de thuistaal. Zuiver linguïstisch beschouwd is de verhouding dialectstandaardtaal te zien als een contact tussen twee talen of taalvariëteiten, waarbij het verschijnsel van de resistentie in de eerste plaats onze aandacht vraagt. De spreker demonstreerde die resistentie aan voorbeelden uit de woordenschat, het klanksysteem en de syntaxis.
Met dat al werd duidelijk dat de nieuw-benoemde hoogleraar de dialectologie niet wil zien als ‘een soort Zaanse schans van de linguïstiek, een tak van taalwetenschap die zich bezig houdt met het oude ‘zuivere’ dialect dat bezig is te verdwijnen en die daarvan nog zoveel mogelijk tracht op te tekenen’. Zonder deze opvatting van de dialectologie te verachten wil Van Bree van de dialectstudie toch vooral, in aansluiting bij de sociolinguïstiek, een bijdrage verwachten tot de wetenschap van de taalverandering. Aan het eind van zijn oratie stelde hij vast zich een verre navolger te voelen van zijn eerste hoogleraar Kloeke, maar tevens voor een deel opvolger van Stutterheim. In universitaire posten gerekend is Van Bree echter ook opvolger van Damsteegt en gerekend naar de leeropdracht ook nog van Kooij, een situatie die vrij uniek mag heten.
De oratie Het dialect in deze tijd is ook in druk verschenen. Bestelwijze en prijs is echter niet bekend.
m.c.v.d.t.
|
|