De Nieuwe Taalgids. Jaargang 76
(1983)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een diachronisch-morfologische analyse van het NederlandsJohan Verhoeven1. InleidingJ. Greenberg (1960) heeft een belangrijke bijdrage geleverd tot het morfologisch typeren van talen. Zijn innovatie is dat hij dit probleem kwantitatief benadert: hij definieert elk taalkenmerk in termen van de matematische verhouding die er bestaat tussen twee elementen die samen in een tekst voorkomen. Deze verhouding wordt telkens uitgedrukt door een van de tien indices die kunnen worden geïnterpreteerd als tendenzen die in de taal in kwestie aanwezig zijn. Bij deze methode is een eerste parameter de complexiteit van de woorden die in een taal voorkomen. Dit wordt uitgedrukt door de synthetische index, die de verhouding weergeeft tussen het aantal morfemen en het aantal woorden van een tekst, bijvoorbeeld. Deze index moet theoretisch gezien minimaal de waarde één hebben, aangezien ieder woord uit minstens één morfeem bestaat. De tweede parameter heeft te maken met de techniek, de manier waarop morfemen van een verschillende status met mekaar worden verbonden tot een woord. Dit wordt meetbaar gemaakt door de agglutinerende index, d.i. de verhouding tussen het aantal agglutinerende constructies als een verbinding van twee morfemen die beide vormelijk voorspelbaar zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval met de genitiefconstructie in het Engels. De fonetische vorm van het genitiefmorfeem kan immers altijd worden voorspeld als [s], [z] of [iz] uitgaande van de laatste klank van het primaire morfeem waarmee het verbonden wordt. Iets dergelijks kan niet bij het meervoudsmorfeem. Het is niet automatisch omdat het varianten heeft die niet kunnen worden voorspeld vanuit fonologische condities, zoals oxen, deer, brethren, mice. Daardoor wordt geen enkele meervoudsconstructie agglutinerend genoemd. De derde parameter staat in verband met de aan-of afwezigheid van derivationele of concreet-relationele concepten. Hierbij dienen de morfemen te worden geklassificeerd als wortels, derivationele of inflectionele morfemen. Aan de hand van deze gegevens kunnen drie indices worden berekend. De compositionele index drukt de verhouding uit tussen het aantal wortels en het aantal woorden. De derivationele index betreft de verhouding tussen het aantal afleidingsmorfemen en het aantal woorden. Tenslotte kunnen we hier nog de verhouding tussen het aantal flectiemorfemen en het aantal woorden berekenen: ze wordt uitgedrukt door de inflectioneleGa naar voetnoot1 index. De vierde parameter is een weergave van de lineaire positie die de ondergeschikte elementen innemen ten opzichte van de wortel. We berekenen de suffix-index (het aantal suffixen per woord) en de prefix-index (het aantal prefixen per woord). De laatste parameter ten slotte houdt verband met de verschillende middelen die kunnen worden gebruikt om woorden in een zin met mekaar te relateren. Greenberg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
introduceert hier drie indices die worden berekend op basis van het aantal nexus. De isolerende index is dan de verhouding tussen het aantal gevallen waarin de woordvolgorde significant is tot het aantal nexus. Hierbij gaat Greenberg ervan uit dat de woordorde een significante rol speelt vanaf het ogenblik dat er geen flectiemorfeem voorkomt bij een woord: ‘The absence of an inflectional morpheme in a word was taken as an indication that the method of relating it was order’ (Greenberg 1960, p. 187). Verder is er ook de zuiver inflectionele indexGa naar voetnoot2: we berekenen hier de verhouding tussen het aantal flectiemorfemen en het aantal nexus. Daarnaast is er de congruentie-indexGa naar voetnoot3 die de verhouding betreft tussen het aantal flectiemorfemen met congruentie en het aantal nexus. In verband met deze laatste twee indices stellen zich een aantal problemen. Een eerste daarvan is dat in heel wat gevallen tegelijkertijd een congruentiekenmerk (getal of geslacht) wordt uitgedrukt samen met een niet-congruentiekenmerk (casus). Beide kenmerken zijn verenigd in éénzelfde flectiemorfeem. Greenberg lost dit probleem op door het morfeem in kwestie verscheidene keren te tellen. Het Latijnse flectiemorfeem -um als uitgang van de accusatief mannelijk enkelvoud wordt op die manier geteld op basis van casus, wat tot uiting komt in de zuiver inflectionele index. Hiernaast echter wordt het ook nog eens een keer geteld op basis van getal en geslacht, hetgeen zich manifesteert in de congruentie-index. Een tweede probleem betreft het precieze aantal nexus. De definitie van wat Greenberg een nexus noemt geeft ons hierover geen uitsluitsel: ‘We call each instance of the use of a principle to indicate relations between the words of a sentence a nexus’ (Greenberg 1960, p. 187). We zouden ervan kunnen uitgaan dat het aantal nexus gelijk is aan het aantal woorden. Elk woord van een zin is immers gerelateerd met een ander woord, met name door het gebruik van een flectiemorfeem of door de woordvolgorde. We zagen echter dat sommige woorden op een drievoudige manier met andere verbonden zijn. Zo is een accusatief mannelijk enkelvoud gerelateerd door casus-, getals- én geslachtsovereenkomst. Er worden hier dus in feite drie principes gebruikt om het woord met zijn omgeving te verbinden, en daarom moeten we m.i. in een dergelijk geval ook spreken van drie nexus. Tot slot willen we hier kort een voorbeeld bespreken om deze theoretische uiteenzetting te concretiseren. Nemen we daarvoor de Middelnederlandse zin (1) Warmen win drinc gerne hi suvert dine darme. In het totaal heeft deze voorbeeldzin 8 woorden, die op hun beurt bestaan uit 12 morfemen:
De synthetische index van deze zin is 12/8 = 1.50. Zoals verder zal blijken zullen we casusuitgangen beschouwen als vormelijk voorspelbaar, zodat in dit voorbeeld 3 agglutinerende constructies voorkomen. Delen we die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door het aantal morfeemverbindingen (d.i. 4) dan heeft de agglutinerende index de waarde 0.75. De compositionele index is in dit voorbeeld 1, aangezien er slechts 8 wortels voorkomen op 8 woorden. Verder is er nog de derivationele index, die hier de waarde O aanneemt omdat er geen derivatiemorfemen zijn. De inflectionele index daarentegen is 4 (flectiemorfemen) / 8 (woorden), wat een waarde van 0.50 vertegenwoordigt. De suffix-index is hier ook 0.50, aangezien er in dit voorbeeld evenveel suffixen zijn als flectiemorfemen. Wat de techniek aangaat om woorden met mekaar te relateren, zien we dat er vier woorden geen flectiemorfeem hebben: in die gevallen is de woordvolgorde significant (dus bij win, drinc, gerne en hi). In drie gevallen wordt tegelijkertijd gebruik gemaakt van casus, getals- én geslachtsovereenkomst, met name bij warmen, dine en darme. In het totaal zijn er op die manier 15 nexus, op basis waarvan we drie indices kunnen berekenen:
Zoals gezegd ontwikkelde Greenberg deze kwantitatieve methode om talen morfologisch te kunnen typeren. Nochtans kan deze ook worden gebruikt om verschillende stadia van één taal te vergelijken betreffende de morfologische structuur, waardoor de evoluties duidelijk gemaakt kunnen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Samenstelling van het corpus2.1. Keuze van de tekstenDe teksten die we gebruikten om de indices te berekenen werden niet zomaar willekeurig gekozen: ze dienden aan bepaalde voorwaarden te voldoen. De belangrijkste eis hierbij was dat de teksten die een verschillend taalstadium representeren, uit een vergelijkbaar register stammen. Het ligt immers voor de hand dat bijvoorbeeld ambtelijke taal andere morfologische kenmerken heeft dan de dagelijkse omgangstaal. Op die manier zou een verschil tussen de indices toegeschreven kunnen worden aan het feit dat een tekst uit een totaal ander register stamt. Een dergelijke situatie moeten we trachten te vermijden. Daarom hebben we voor ons onderzoek drie teksten gekozen die uit een vergelijkbare taalsfeer stammen: de tekst uit 1252 bevat raadgevingen die men in alle maanden van het jaar in acht moet nemen om gezond te leven, voornamelijk met betrekking tot de voeding (Van Loey 1947). De tekst uit 1560 komt uit een uitgave van het kookboek van Vorselman (Cockx-Indestege 1971) en geeft raad in verband met het klaarmaken van bepaalde gerechten. De hedendaagse tekst bevat regels voor een gezond leven. Ze hebben betrekking op de voeding, rookgewoonten en levenswijze in het algemeen (Vlaamse Cardiologische Liga 1979). We zien dat niet alleen het onderwerp van de teksten redelijk goed vergelijkbaar is. Belangrijker nog is dat het taalregister ongeveer dezelfde kenmerken heeft. Er komen in alle drie de teksten bijvoorbeeld nogal wat imperatieven voor, wat duidelijk samenhangt met het feit dat het hier om vuistregels gaat. Verder hebben we ook geopteerd om te werken met niet-literaire teksten, omdat die de interessante bijkomstigheid vertoonden dat ze exact konden worden gedateerd, iets | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat met literaire teksten lang niet altijd het geval is. Voor de berekeningen werkten we met teksten van elk 250 woorden. Dit is beduidend meer dan de 100 woorden die Greenberg doorgaans gebruikt voor het opstellen van zijn indices. Statistisch gezien geeft onze taalstaal dan ook een veel representatiever beeld dan die van Greenberg. De betrouwbaarheid van de resultaten is immers afhankelijk van de lengte van de steekproef: We zegden reeds dat een steekproef een getrouw beeld hoeft te geven van het universum. Dit is mogelijk voor lange maar niet voor korte steekproeven... Alhoewel de grens tussen lange en korte steekproeven niet scherp te trekken is zullen we spreken van een lange steekproef zodra ze 30 of meer elementen bevat. (PIESSENS 1969, p. 148) Ons corpus mag dus een lange steekproef genoemd worden, aangezien we een onderzoek verrichten naar de woordstructuur: bij elk woord gaan we kijken of een bepaald morfologisch kenmerk (weerspiegeld door de indices) aanwezig is. Onze steekproef bestaat dus uit 250 elementen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Uitgangspunten bij de berekeningen 2.2.1. Synthetische indexHet berekenen van deze index is gebaseerd op de mogelijkheid om woorden op te delen in hun samenstellende morfemen. Zeer vaak levert dit geen problemen op. Even vaak echter is het moeilijk om te bepalen of een opsplitsing gerechtvaardigd is. Daarom suggereert Greenberg om te vertrekken van een set woorden die samen een vierkant (square) vormen. Een dergelijk vierkant bestaat uit vier betekenisvolle uitingen die de vorm hebben: AC BC, AD BD.
Als we een dergelijk vierkant kunnen opstellen voor de woorden uit een tekst, dan mogen we de segmentatie doorvoeren. Elk op die manier gevonden segment kan op zijn beurt weer aan de test worden onderworpen om na te gaan of het zelf nog verder kan worden opgedeeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.1.1. VervoegingBij de analyse hebben we ernaar gestreefd om zo weinig mogelijk abstracte morfemen te moeten postuleren. Alleen de morfemen die ook daadwerkelijk vormelijk zichbaar zijn werden in rekening gebracht. Bij de vervoeging van de werkwoorden is het dan eerst en vooral nodig om te bepalen welke vorm als uitgangspunt dient te worden genomen voor de flectie. We zouden hiervoor de infinitief kunnen kiezen. Als we echter de vervoeging van het werkwoord bekijken, dan zien we dat de stam gemeenschappelijk is aan alle vormen:
Daarom kiezen we de stam van het werkwoord als de wortel, d.i. de niet verder reduceerbare vorm die het uitgangspunt is voor de flectie. In de analyse beschouwen we dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook consequent alle woorden die vormelijk gelijk zijn aan de wortel als één morfeem. Dit heeft een aantal belangrijke gevolgen. De meeste imperatieven bestaan slechts uit één morfeem, met name in het geval dat ze vormelijk gelijk zijn aan de wortel, zoals in (2) Drach oec enen warmen huet. In (2) is de wortel van het werkwoord draghen : drach. De imperatief is op die manier vormelijk gelijk aan de wortel. We zeggen in dit geval dat de imperatief slechts uit één morfeem bestaat. We postuleren hier dus geen abstract morfeem IMP, dat in (2) als ø zou zijn gerealiseerd. In het Middelnederlands is de imperatief echter niet altijd gelijk aan de wortel, zoals we kunnen zien in (3) Slape luttel ende bade alle tiit vro. Hier is de imperatief vormelijk wél gemarkeerd, met name door toevoeging van een morfeem /e/. We zullen dan ook zeggen dat hij bestaat uit twee morfemen, nl. WORTEL+IMP. We zouden natuurlijk kunnen argumenteren om naar analogie met deze gevallen voor de imperatief toch steeds een abstract morfeem te postuleren. Voor het Middelnederlands zijn daar inderdaad argumenten voor te vinden. Voor het Nieuwnederlands zou dit echter problematisch worden: we zouden daar ook een abstract imperatief-morfeem moeten voorstellen. Daar is er echter niet een dergelijke alternantie tussen gemarkeerde en ongemarkeerde vormen, zodat we onze analyse niet kunnen volhouden. We zouden voor het hedendaags Nederlands ook zo'n abstracte analyse moeten maken omdat de criteria die we gebruiken om woorden op te delen in hun morfemen, voor alle taalstadia dezelfde moeten zijn. Is dit niet zo, dan zijn de indices niet langer vergelijkbaar. Zij dienen immers volgens dezelfde criteria te worden berekend. Daarom is het beter om voor geen enkel taalstadium een abstract imperatiefmorfeem voor te stellen. We gebruiken ook geen abstract morfeem voor de praesens 1ste persoon enkelvoud. Deze is immers vormelijk gelijk aan de wortel, en bestaat dus slechts uit één morfeem. We maakten een uitzondering voor bijvoorbeeld zullen, dat in de 1ste persoon enkelvoud klinkerwisseling heeft. Die vorm is niet gelijk aan de wortel zul, zodat we hem opdelen in twee morfemen, met name zul + /a←(u)/. De infinitief wordt altijd gekenmerkt door de uitgang -en (-n). Alle infinitieven worden bijgevolg geanalyseerd als twee morfemen: WORTEL+INF. Bij de verleden tijd erkennen we niet alleen het morfeem /de/ als aanduiding van het praeteritum. Er zijn ook nog wat Matthews (1974) noemt de replacive morphemes, die voorkomen bij de sterke werkwoorden. liep=WORTEL + /i←(o:)/ We opteren voor een dergelijke analyse omdat de vocaalverandering precies dezelfde functie heeft als /de/ bij de zwakke werkwoorden. Beide vormen kunnen worden gebruikt in exact dezelfde omgevingen, zonder dat dit consequenties heeft voor de zin als zodanig: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(4) Hij wandelde door het bos. Telkens is er de implicatie dat de gebeurtenis zich in het verleden afspeelde. Tot slot zou ik er nog op willen wijzen dat we bij het tellen het morfeem dat het voltooid deelwoord aanduidt slechts als één morfeem hebben beschouwd: de twee morfemen bewerkstelligen immers samen het deelwoord en ze komen afzonderlijk niet voor met die functie:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.1.2. VerbuigingHier beschouwen we de nominatief enkelvoud als uitganspunt voor de verdere verbuiging. We willen hier zeker vermijden om abstracte morfemen te postuleren, juist omdat de flectie door de tijden heen geleidelijk verloren gaat. Het is dan interessant om het verloop van dat proces d.m.v. de indices aanschouwelijk te maken. Zo komt het in het Middelnederlands vrij frequent voor dat de datief enkelvoud niet meer vormelijk wordt gemarkeerd. We zouden echter een abstract morfeem kunnen aannemen naar analogie met de woorden waar de datief nog wel wordt aangeduid. We vinden dit echter geen bevredigende oplossing omdat het wegvallen van het datiefmorfeem de uitdrukking is van het langzaam verdwijnen van de flectie. Een apart probleem vormen de persoonlijke voornaamwoorden op dit gebied. Hier is het haast onmogelijk om te bepalen welke vorm we moeten aannemen als uitgangspunt voor de flectie. Daarom stellen we hier voorop dat de verschillende casussen door een ander woord worden gerealiseerd. Op die manier is bijvoorbeeld onser slechts één morfeem. We analyseren het niet als ic + GEN MV, alhoewel dit strictu sensu ook mogelijk zou zijn geweest als we de zaak bekijken vanuit het standpunt dat deze voornaamwoorden analoog worden verbogen met de andere pronomina. We onderschrijven echter liever wat Van Loey (1968) in dit verband schrijft: Een eigenaardigheid van de persoonlijke voornaamwoorden is dat de casus obliqui niet van de nominatiefstam door toevoeging van een naamvalselement gevormd zijn, maar ze over het algemeen van een andere stam komen. (p. 135) Op die manier zijn de Middelnederlandse persoonlijke voornaamwoorden verdere ontwikkelingen van stammen die reeds in het Indogermaans van mekaar verschilden. Dit heeft tot gevolg dat ze in het Middelnederlands waarschijnlijk reeds werden ervaren als aparte morfemen ter aanduiding van de verschillende casussen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2. Agglutinerende indexDeze index kan alleen maar worden berekend indien we hebben bepaald welke morfemen in een verbinding voorspelbaar zijn en welke niet. Dit stelt nogal wat problemen waarop we wat dieper moeten ingaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2.1. VervoegingHier dienen we de vraag te stellen of er voorspelbare werkwoordsuitgangen zijn. Deze vraag moet m.i. gedeeltelijk negatief worden beantwoord, aangezien er haast steeds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitzonderingen zijn op de algemene voorspelbare vormen. In de praesens leveren suppletie en klinkerverandering afwijkende vormen, die niet kunnen worden voorspeld. Werkwoorden als zijn, zullen en hebben kunnen dit illustreren. Bij het praeteritum leveren de sterke werkwoorden moeilijkheden op, aangezien we het voorkomen en de aard van een klinkerverandering niet kunnen voorspellen. De morfemen van het voltooid deelwoord zijn ook niet vormelijk voorspelbaar. In het Middelnederlands zijn er immers werkwoorden die twee vormen toelaten: doghen: ghedocht of gedoghen Hiernaast komen er werkwoorden voor die überhaupt geen voltooid deelwoord kunnen hebben, zoals sullen en dorven. Ook in het Nieuwnederlands is het morfeem van het voltooid deelwoord niet te voorzien: vormen als gegeten, geweest ... zorgen hier voor moeilijkheden. Hiertegenover staan de infinitief en het tegenwoordig deelwoord die wel kunnen worden voorspeld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2.2. VerbuigingDit is in het Middelnederlands wat moeilijk aangezien de casusuitgang geleidelijk afslijt: op een bepaald ogenblik wordt bijvoorbeeld de datief enkelvoud niet altijd meer gemarkeerd. We zouden dan kunnen redeneren dat hij niet voorspelbaar is omdat hij soms als 0 wordt gerealiseerd. Het voorkomen van een dergelijke realisatie kan niet worden voorspeld. Nochtans kan de vorm van het morfeem wél worden voorspeld. Daarom gaan we ervan uit dat er geen datief wordt gerealiseerd als het morfeem niet voorkomt: de taalgebruiker voelt het niet meer aan als een datief. Vandaar dat we in een dergelijk geval ook liever geen abstract casusmorfeem postuleren. Deze situatie kan naar alle casussen worden uitgebreid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2.2.3. AfleidingDe afleidingsmorfemen zijn niet voorspelbaar, aangezien eenzelfde relatie d.m.v. verschillende morfemen kan worden uitgedrukt. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting bij de vorming van abstracta, waarbij in het Middelnederlands verschillende morfemen dienst kunnen doen:
Dezelfde situatie treffen we aan bij de prefixen: één betekenis kan door verschillende prefixen worden aangegeven. Dit is zeer manifest bij de perfectivering van het werkwoord in het Middelnederlands: ontslapen, begripen, tebreken, verhoren, gedecken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Overzicht van de resultaten
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Bespreking van de resultatenZoals gezegd houdt de synthetische index verband met de algemene samenstelling van de woorden in een taal: we berekenen immers het aantal morfemen per woord, hetgeen een zicht geeft op de complexiteit van de woorden. Uit (I) kunnen we afleiden dat de woorden nauwelijks complexer worden gedurende het eerste tijdsinterval
De tekst uit 1560 telt slechts 7 morfemen meer dan die uit 1252, hetgeen dus te verwaarlozen is. Gedurende het tweede tijdsinterval neemt de complexiteit met 0.10 af, hetgeen toch 25 morfemen minder zijn op 250 woorden. In het algemeen kunnen we dan stellen dat het Nederlands door de eeuwen heen een analytische taal is gebleven. De synthetische index blijft immers ruim onder de 1.99, d.i. de grens die Greenberg aanneemt om een taal analytisch te noemen. De agglutinerende index neemt voornamelijk af gedurende het tweede tijdsinterval (II).
We kunnen zien dat de verhouding tussen het aantal voorspelbare morfemen en het aantal morfeemverbindingen kleiner wordt. Nochtans is deze verhouding in het Nederlands van 1252 net hoog genoeg om van een agglutinerende taal te kunnen spreken. Greenberg immers, noemt talen waarbij de agglutinerende index de 0.50 overschrijdt ogglutinerend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We zagen hierboven al dat de woorden van het Nederlands geleidelijk iets eenvoudiger worden. In wezen is het een verwonderlijke vaststelling dat het verschil tussen het Middel- en Nieuwnederlands niet eens zo gek groot is. We zouden immers kunnen vermoeden dat het grote verlies van flectiemorfemen naar het hedendaags Nederlands toe, een duidelijk verschil zou moeten geven. Dit verschil wordt echter in de synthetische index gedeeltelijk goedgemaakt door een stijging van het aantal wortels per woord (uitgedrukt in de compositionele index). Verder gaat ook de derivationele index omhoog. De compositionele index stijgt gevoelig gedurende het eerste tijdsinterval, waarna hij constant blijft, zoals blijkt uit (III):
In 1560 en de dag van vandaag komen er dus iets meer samenstellingen voor dan in 1252. De derivationele index daalt eerst licht en stijgt vervolgens sterk, waardoor het grootste verschil zich in het tweede tijdsinterval situeert, zoals te zien is in (IV). Er worden nu iets meer afleidingen gebruikt dan in het Middelnederlands. De prefix-index blijft nagenoeg constant laag door de jaren heen. Dit wijst erop dat het Nederlands een taal is die slechts zelden gebruik maakt van prefixen om secundaire relaties of concepten uit te drukken. Daartoe gebruikt men in het Nederlands hoofdzakelijk suffixen. Toch neem ook hun aantal in de loop van de tijd voortdurend af, zoals aangegeven in (V)
Het verdwijnen van de suffixen hangt natuurlijk zeer nauw samen met het wegvallen van bepaalde buigingsuitgangen naar het hedendaags Nederlands toe. De inflectionele index daalt aanvankelijk niet veel. Vervolgens gaat hij des te sterker achteruit, zoals geschetst in (VI). Deze index geeft echter niet zo een duidelijk beeld van wat er in de loop van de eeuwen is gebeurd: hij bevat immers alle flectiemorfemen. Sommige echter betreffen casus, terwijl andere te maken hebben met de flectie van het werkwoord. Daarom is het misschien handiger om deze index in zijn twee componenten op te splitsen in (VII) en (VIII).
Zo zien we dat het grootste gedeelte van de casusuitgangen verloren ging in het eerste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijdsinterval, en dit in tegenstelling tot wat de algemene inflectionele index suggereerde. Een aanzienlijk kleiner aantal gaat in het tweede tijdsinterval verloren. Daarom is het in dit verband misschien interessant om een nog grotere verfijning aan te brengen bij de casusuitgangen, door drie indices aan het systeem van Greenberg toe te voegen:
Dit levert de resultaten in (X) op:
De S-index neemt nagenoeg constant af door de jaren heen: het aantal buigingsuitgangen bij de substantiva is dus vrij geleidelijk verdwenen. De A-index blijft daarentegen gelijk in de verschillende taalstadia, wat een niet voor de hand liggende vaststelling is: de adjectieven hebben nog steeds even vaak een uitgang als in het Middelnederlands. Ten slotte is er de P-index, die al gedurende het eerste tijdsinterval de nul-waarde zeer dicht benadert: de pronomina worden al vlug niet meer verbogen. Wat dan de vervoeging van de werkwoorden betreft, kan het duidelijk groter aantal flectiemorfemen in de tekst van 1560 verklaard worden doordat er geen enkele imperatief werd gebruikt die formeel gelijk was aan de WORTEL. In de andere teksten kwam dit daarentegen vrij frequent voor. Doordat we deze imperatieven beschouwden als één morfeem (ze zijn immers vormelijk gelijk aan de WORTEL) krijgen we voor de tekst uit 1252 en die van NV beduidend lagere cijfers. Bovendien wordt het aantal flectiemorfemen in de tekst van 1560 opgedreven omdat de raadgevingen vaak worden gedaan met behulp van de werkwoorden sullen en mogen, die in de derde persoon worden gebruikt. In die gevallen heeft klinkerverandering plaats, wat als een apart flectiemorfeem wordt geteld. Een dergelijke situatie zorgt ervoor dat de inflectionele index eigenlijk niet vergelijkbaar is voor de verschillende teksten wat de vervanging betreft. De indices die we tot nu toe behandelden hielden verband met de morfologische samenstelling van de woorden. Degene die nu volgen hebben eerder te maken met de technieken die worden gebruikt om woorden met mekaar te relateren in een zin. De isolerende index (XI) laat duidelijk zien dat naar het Nieuwnederlands toe de woordorde het belangrijkste middel wordt om woorden met mekaar te verbinden.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze stijging verloopt gelijktijdig met het wegvallen van de flectiemorfemen, uitgedrukt door de inflectionele index (zie VI). De zuiver inflectionele index stijgt naar het taalstadium van 1560 toe. Dit is niet te wijten aan het feit dat het aantal flectiemorfemen zou stijgen. Het ligt hem wel aan het feit dat het aantal buigingsuitgangen afneemt bij de substantieven en vooral bij de pronomina, waardoor het aantal nexus veel kleiner wordt. Dit heeft natuurlijk een hogere verhouding tot gevolg. De congruentie-index neemt ook zeer sterk af, voornamelijk dan in het tweede interval. Dit hangt samen met het geleidelijk verdwijnen van de casusuitgangen, die steeds twee congruentie-kenmerken aanduiden, met name getal en geslacht. Tot slot kunnen we hier zeggen dat de relatie tussen de woorden steeds minder expliciet wordt uitgedrukt: men gebruikt hoe langer hoe minder buigingsmorfemen om de relaties aan te duiden. Daardoor wordt de woordorde belangrijker. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Vergelijking met het EngelsOm te besluiten is het misschien interessant een vergelijking te maken tussen het hedendaags Nederlands en het Engels, waarvoor de indices werden berekend door Greenberg zelf. We moeten er echter wel rekening mee houden dat de resultaten van mijn berekeningen niet helemaal vergelijkbaar zijn met die van Greenberg. In eerste instantie is dat te wijten aan het feit dat we niet exact dezelfde criteria gebruikten voor de berekeningen. Verder stammen de twee teksten niet uit een vergelijkbaar register. Daarom dienen we de vergelijking met een zekere reserve te benaderen. Toch lijkt het me niet onaardig om ze even te maken.
Net zoals het Nederlands is het Engels een synthetische taal, waarin haast dubbel zoveel agglutinerende constructies voorkomen. Opvallender echter is het feit dat er in het Engels nog steeds meer flectiemorfemen worden gebruikt dan in het Nederlands. Daarmee hangt samen dat de algemene complexiteit van de woorden in het Engels groter is. Verder zien we ook dat de graad van suffigering in het Engels beduidend hoger is dan in het Nederlands. Wat betreft de technieken die worden gebruikt om woorden met mekaar te relateren zien we dat er haast een perfecte overeenkomst bestaat tussen de twee talen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage1 Tekst 1 uit Van Loey (1947) daterend uit 1252. In deser manet sal tu blut laten bi den dume of ander medianen. Drach oec enen warmen hut. dat is dinen houede uele gut. Warmen win drinc gerne Hi suueret dine darme. Etes du ene sade upte andere sade dat wert di alte siken dagen. Alant. Ende muschaten ende lacrissce. Getemperet mitten wine. boten di des hustes. 2. Tekst 2 uit E. Cockx-Indestege (1971) daterend uit 1560. Men sal ooc met eender vrecker hant spijse souten, cruden ende asinen, wantmen dat wel verbeteren mach. Waert dat zijs te veel hadde, men soude haer niet wel connen helpen. Hierom ist eerst goet dicwil de spijse te proeven, opdat met te badt mate houde ende niet quiste. 3. Tekst 3 uit VCl (1979) daterend uit 1979. Probeer in sommige gerechten helemaal geen suiker of zoetstof te gebruiken (in fruit, appelmoes, yoghurt, karnemelk of tee). U zult merken dat de natuurlijke smaak des te beter tot zijn recht komt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kontroleer minstens een keer per week uw gewicht op de weegschaal en noteer uw aantal kilogram met de datum erbij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|