De Nieuwe Taalgids. Jaargang 76
(1983)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 245]
| |||||||||||||||
Cats, Vives en acht wijze maagdenMarijke Friesendorp en Astrid JoosseGa naar voetnoot1Toen Cats in 1618 zijn Maechden-plicht ofte ampt der Ionck-vrouwen, in eerbaer liefde, aen-ghewesen door Sinne-beeldenGa naar voetnoot2 publiceerde, droeg hij die bundel op aan Anna Roemers Visscher. Deze emblematabundel bevat een samenspraak tussen Anna, ‘een Maghet wel ervaren’ en Phyllis, een der ‘Dieren, / Die om des Liefdes toors nu eerstmael comen swieren, / En prijsen wel haer glans, doch kennen niet haer cracht’, een handleiding voor de zeventiende-eeuwse ‘Ionge dochter’ om haar ‘eer int minnen te bewaren’ (r. 113-118). In zijn opdrachtdicht ‘Aende Eerbare, Achtbare, Const-rijcke Jonck-vrou Anna Roemers’ geeft Cats aan, waarom Anna Roemers Visscher de aangewezen persoon is om de Maechden-plicht aan op te dragen. Hij zegt dat zij hem, in een gesprek dat ze gevoerd hebben, op de gedachte heeft gebracht dit werk, dat ‘in een hoeck’ lag, ‘niet verre van 't verroten [sic!], / Begraven onder 't stoff, bevochten vande motten’ (r. 109-110) uit te geven. Bovendien identificeert hij Anna Roemers Visscher met de Anna uit de samenspraak: ‘En dubt niet inden naem, ghy zijter mee ghemeent’ (r. 116). Op grond hiervan zou de indruk gewekt kunnen worden, dat Anna een grote rol speelt in deze opdracht. Uit de volgende beschrijving van het gedicht zal blijken, dat Anna slechts aanleidingGa naar voetnoot3 is voor een betoog over de vraag of een ‘maecht (...) eerbaer [kan] zijn, en niet te min gheleert’Ga naar voetnoot4 (r. 84). De eerste 84 van dit 128 verzen tellende gedicht behandelen dit (in die tijd actuele) probleem.Ga naar voetnoot5 Cats begint met de vaststelling, dat de ‘hooch-verheven gheest’ van de mens gelijkelijk verdeeld is over man en vrouw (r. 14). Hij concludeert hieruit, dat dus ook vrouwen verstand bezitten (r. 5-27). Dit houdt in, dat vrouwen tot méér in staat zijn dan het hanteren van ‘spil en spinrock’ (r. 8) en dat een ‘Maecht’ zich evengoed als ‘het Manne- | |||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||
volck’ met de wetenschap kan bezighouden. Cats bestrijdt dat ‘aen het vrou-gheslachte / Gheleertheyt veeltijts brenght verkeertheyt int ghedachte’, want ‘Geen [Maegt] isser oyt gheleert, en geil met een gheweest’ (r. 28). Cats bewijst deze stelling aan de hand van een aantal exempelen. Hij beschrijft zeven vrouwen uit de oudheid die ‘wel-gheleert, en niet te min eerbaer’ waren, te weten: Sappho, Theia, Sulpitia, Cleobuline, Pythagoras' dochter, Phenomone en Corinna (r. 29-76). Van elk van deze vrouwen noemt hij de verdienste. Van Theia bijvoorbeeld zegt hij : ‘U Theia, wiens ghedichten / Noyt voor den hoogen sang Homeri wilden swichten, / Een maecht nau twintich iaer als u de bleecke doot / Ginck leyden, metter haest, nae Carons swarten boot’ (r. 37-40). Bij ‘Pitagora's Spruyt’ volgt een excursus waarin Cats zo ver gaat te suggeren, dat een ‘Maecht vol schoonheyt, deucht, en eeren’ en ‘met een soeten mont’ als lerares in een ‘Hooghe-school’ wel eens meer indruk zou kunnen maken op de jeugd dan een ‘Grimmert, ruych-ghebaert, die, door een hevich cryten / Doet daveren de school, en dwinght de lucht tot splyten’ (r. 53-70). Als beste bewijs voor zijn opvatting dat een maagd ‘eerbaer’ kan zijn ‘en niet te min gheleert’, noemt hij tenslotte de hollandse Anna Roemers Visscher, zij is het ‘helder licht van al dees’ soete scharen, / In welck' een eerbaer hart, en wetenschap hun paren' (r. 81-82).Ga naar voetnoot6 Dan volgt een lofzang op Anna (r. 85-96), waarin zij o.a. ‘de vierde vande Dry’ [gratiën] en ‘de thiende vande Neghen’ [muzen] wordt genoemd.Ga naar voetnoot7 Deze passage fungeert als een schakel tussen het voorafgaande betoog en het nu volgende, waarin Cats vertelt hoe hij er toe kwam de Maechden-plicht uit te te geven. Hij geeft een korte samenvatting van de inhoud en biedt Anna zijn werk aan (r. 97-128). Bij de interpretatie van het gedicht stuitten we op enkele problemen. Al bij eerste lezing viel ons het, naar wij dachten inconsequente, gebruik van het persoonlijk voornaamwoord ‘ghy’ op. Hoewel het een opdracht aan Anna is, wordt zij pas in vers 79-80 rechtstreeks aangesproken: ‘U wil ik maer alleen, tot vastheyt van mijn woort, (...) u ANNA brenghen voort’. Daarvóór richt Cats zich uitsluitend tot de lezer. Nu bleek dat toch niet zo vreemd te zijn, het gebeurt wel vaker dat de dichter zich rechtstreeks tot zijn publiek wendt in een opdrachtdicht (Cats doet dit bijvoorbeeld ook in zijn opdracht aan Anna Maria Schuurman in Trou-ringhGa naar voetnoot8). Verwonderlijker is echter, dat hij zich in het eerste gedeelte tot vers 79 uitsluitend tot de mannelijke lezer richt, zoals blijkt uit verzen 13-15: Coom, seght my doch, waerom en sal een Maecht niet vatten,
Soo wel als ghy off ick, van wetenschap de schatten?
Is dan het Manne-volck so hoogh, en clouck van aert?
En even verderop, in de verzen 19 en 20, zegt hij: | |||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||
(...) ghewis, dit aerdich Dier [i.e. de vrouw]
Heeft, ruym soo diep als wij, zijn deel in s'hemels vier.
(curs. van ons)
En dat, terwijl de Maechden-plicht juist voor maagden bedoeld is! Waarom spreekt Cats hier de mannelijke lezer aan? Een tweede probleem vormden de als exempelen genoemde Theia en Phenomone. Wij konden hen niet vinden in oude en moderne handboeken. Omdat dit gedicht geplaatst kon worden in de 16e- en 17e-eeuwse discussie over de status van de vrouw, gingen we te rade bij diverse auteurs die over dit onderwerp geschreven hadden.Ga naar voetnoot9 In onze speurtocht naar de door Cats opgesomde maagden bij Van Beverwijck, Joncktys, Boccaccio en Erasmus kwamen we een gedeelte van de schare tegen. Helaas, bij geen van hen een Theia of Phenomone. Totdat we terecht kwamen bij het veelgelezen De Institutione foeminae Christianae van de Spaanse humanist Joannes Ludovicus Vives uit 1523.Ga naar voetnoot10 Dit werk is een pleidooi voor een Christelijk-humanistische opvoeding van meisjes.Ga naar voetnoot11 In het hoofdstuk ‘De Doctrina puellarum’ vonden we alle door Cats genoemde dames bij elkaar. De overeenkomst tussen Cats en Vives bleek bovendien nog verder te gaan, zodat gesteld mag worden, dat Cats voor zijn betoog over de eerbare en geleerde vrouwen gebruik gemaakt heeft van dit hoofdstuk uit Vives' werk.Ga naar voetnoot12 Dit wordt duidelijk wanneer we de betreffende gedeelten van de beide teksten naast elkaar leggen:
| |||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||
We geven de meest in het oog springende overeenkomsten. Allereerst natuurlijk de strekking: ‘nullam fere inveniemus doctam, impudicam’ tegenover ‘geen isser oyt gheleert en geil met een gheweest’. Ook de bouw van het betoog is vrijwel identiek, zij het dan dat Vives meer exempelen geeft en in een wat andere volgorde. Cats' excursus (r. 53-70) komt niet bij Vives voor. De overeenkomst in de formulering is duidelijk. De ‘attributen’ van de verschillende vrouwen zijn gelijk, hoewel Vives in het algemeen uitgebreider is. Bij Sulpitia bijvoorbeeld geeft Vives ook het citaat uit Martialis; daartegenover staat, dat Cats Martialis ‘een vuylen mont’ toedicht, terwijl Vives zich niet uitlaat over het al dan niet pornografische karakter van diens werk. Van Corinna vertelt Vives dat zij Pindarus vijfmaal verslagen heeft bij wedstrijden, terwijl Cats slechts zegt: ‘Ghy wert in Griexschen rijm voor Pindaro ghestelt’ (r. 75). Het raadsel rond Theia en Phenomone werd nu ook opgelost. Cats heeft enigszins met de namen gerommeld. Bij Vives komt een Theia Erinna voor, wat wil zeggen ‘Erinna uit de stad Theia’. Cats heeft dat verkeerd begrepen en Theia als naam opgevat, vervolgens Erinna kortheidshalve weglatend. Vives' Phemonoë verhaspelde hij (of de zetter) tot Phenomone. Met Sulpitia is iets vreemds aan de hand. Terwijl het Cats toch vooral om geleerde maagden gaat, blijkt uit Vives' tekst dat zij een geleerde getrouwde vrouw was. Weliswaar was zij de ideale echtgenote - zij wordt immers heilig genoemd door Martialis - maar toch, maagd was zij niet. Dit zou een vergissing van Cats kunnen zijn, omdat het hoofdstuk uit Vives' werk immers over het onderwijs aan maagden gaat. Het is echter ook heel goed mogelijk, dat Cats het in dit geval niet zo relevant vond, want: ‘Het huwelijck is een tweede soort van het Maegdom; te weten, soo wanneer het selve eerlijck, | |||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||
tusschen man ende vrouw, beleeft wert’. Deze uitspraak van Chrysostomus wordt namelijk aangehaald in het voorwerk van de Maechden-plicht.Ga naar voetnoot14 Door de vondst van Vives' De Institutione foeminae Christianae als bron voor het opdrachtdicht voor de Maechden-plicht werd ook de vraag opgelost waarom Cats zich niet in de eerste plaats tot Anna, maar tot de lezers wendde, en dan nog wel tot de mannelijke lezers. Vives richt zich in zijn boek tot de vaders die hun dochters moeten opvoeden. Cats neemt van hem de aanspreking tot een mannelijk publiek eenvoudig over. Verwonderlijk is dat niet: de hele discussie over wezen en waarde van vrouwen werd in die tijd vrijwel uitsluitend tussen mannen gevoerd.Ga naar voetnoot15 Dit is een argument temeer voor onze veronderstelling dat Cats Anna Roemers Visscher slechts als aanleiding gebruikt om zijn standpunt dat ‘een Maecht eerbaer [kan] zijn, en niet te min gheleert’ uiteen te zetten. De persoon Anna Roemers Visscher is ondergeschikt aan het feit dat ze zo'n ‘geleerde, eerbare’ vrouw is. En waarin en aan wie mag deze geleerde vrouw dan uiteindelijk onderwijs geven? Zij mag de jonge maagden vertellen ‘hoe een Maecht haer dragen moet int minnen, / En waer de leste pael van eer en schaemte staet, / Waer over nimmermeer een sedich hart en gaet’. Cats mag dan een pleidooi voor geleerde vrouwen houden, uit deze taakomschrijving blijkt wel, hoe nauw de grenzen van vrouwelijke geleerdheid getrokken werden. |
|