De Nieuwe Taalgids. Jaargang 76
(1983)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het onderschatte belang van de nevenepisoden in de WaleweinToos Verhage - Van den BergI. Inleiding*1 Bij lezing van de belangrijkste publikaties1 over de Walewein2 blijkt,dat alle auteurs onderscheid maken tussen hoofdhandeling en nevenepisoden. Prof. Draak zegt hierover: ‘Geheel buiten het sprookje vallen de typisch-ridderlijke avonturen: de gevechten, hun aanleiding en gevolgen (...)’ (Onderzoekingen Walewein, blz. 133), waarna zij de volgende verhaaldelen noemt: de serpenten, de cnape, de mishandelde jonkvrouw, het binnendringen in Assentijns burcht, de jonge ridder die Walewein uitdaagt om het bezit van Ysabele en het gevecht met Estor. Met uitzondering van ‘het binnendringen in Assentijns burcht’ zijn dit precies de verhaalgedeelten die door de andere auteurs als nevenepisoden worden gekwalificeerd. In tegenstelling tot de anderen maakt Prof. Draak dit onderscheid echter niet op grond van de struktuur en interpretatie van het verhaal, maar op grond van de herkomst van de verschillende verhaaldelen. Dr. Janssens schrijft in Structuur en verhaaltechniek (blz. 120) nog, dat hij het niet eens is met dit onderscheid, daar dit ‘impliciet (vertrekt) van de veronderstelling dat het schaakbord de “alpha en omega” van het verhaal is’. In ‘De Arturistiek: Een “woud sonder genade”’ (in: SpdL 4 (1979), blz. 296-318 (dl. I) en SpdL I (1980), blz. 47-67 (dl. II)) maakt hij echter gewag van ‘periodes tussen de scharniermomenten’ (blz. 311). Prof. Minderaa stelt met betrekking tot hoofdhandeling en nevenepisoden, dat ‘de dichters deze beide groepen kunstig hebben samengeweven’ (De compositie van de Walewein, blz. 13), maar vindt toch dat een zogenaamde bij-episode ‘hoe ook kunstig aangeschakeld, in wezen los staat van het hoofdverhaal’ (De compositie van de Walewein, blz. 17).3 In dit artikel wil ik echter aantonen, dat de nevenepisoden niet alleen allesbehalve losstaan van het hoofdverhaal, maar zelfs noodzakelijke voorwaarden zijn voor het
Dit artikel is voortgekomen uit mijn doctoraalscriptie voor de afdeling Middelnederlandse letterkunde aan het Instituut De Vooys te Utrecht. Ik ben Prof. Dr. W.P. Gerritsen en Dr. K. Busby veel dank verschuldigd voor hun belangstelling, aanmoedigingen en kritiek. A.M.E. Draak: Onderzoekingen over de roman van Walewein (Met aanvullend hoofdstuk: ‘Het Walewein-onderzoek sinds 1936’.). Groningen etc., 1975; P. Minderaa: ‘De compositie van de Walewein.’ In: Opstellen uit mijn hoogleraarstijd (1948-1964). Zwolle, 1964. blz. 13-25; J.D. Janssens: Analyse van de structuur en de verhaaltechniek in de hoofse, oorsponkelijke Middelnederlandse ridderroman; een vergelijkende interpretatie van de Trojeroman van Segher Diengotgaf, de roman van Walewein, de roman van Heinric en Margriete van Limborch en de Seghelijn van Jherusalem. Leuven, 1976. 3 dln. Alle regelverwijzingen en Walewein-citaten in dit artikel zijn ontleend aan Penninc en Pieter Vostaert: Roman van Walewein, ed. G.A. van Es. Culemborg, 1976. Klass. Ned. Lett. Zoals Dr. Janssens zegt in ‘Arturistiek’: ‘Voor hem (= Prof. Minderaa, T.V.) zijn ze eigenlijk slechts opvulsel van het questestramien, in werkelijkheid schenken ze het verhaal zijn volle betekenis’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volledig doorgronden van de ‘sen’Ga naar voetnoot4, de grondidee van het verhaal. Hiertoe zullen na de scheiding van hoofdhandeling en nevenepisoden alle nevenepisoden afzonderlijk aan de orde komen. Vervolgens worden zij gegroepeerd in heenreisen terugreisepisoden, waarna de beide groepen met elkaar vergeleken worden. De conclusies uit deze vergelijking worden dan gerelateerd aan de ontwikkeling die in de hoofdhandeling plaatsheeft.
2 De hoofdhandeling beschrijft het stap voor stap volbrengen van het avontuur dat de queeste naar het schaakbord is. De continuïteit in die hoofdhandeling wordt geregeld doorbroken door zich plotseling manifesterende avonturen, die een uitdaging vormen voor de held. Urgentie gaat dan vóór importantie: Walewein neemt de uitdaging aan, volbrengt het avontuur en hervat dan de schaakbordqueeste, die even naar het tweede plan verschoven was. Het begrip ‘nevenepisode’ definieer ik nu als volgt: een nevenepisode is een afgerond verhaal over een avontuur dat een uitdaging vormt voor de held en over diens volbrenging van dit avontuur. Een dergelijk verhaal doorbreekt de continuïteit van de hoofdhandeling, daar de afwikkeling van zo'n avontuur geen invloed heeft op die van de schaakbordqueeste in het hoofdverhaal; voorts kan het continu of niet-continu verteld worden. In het laatste geval vormen de verhaalgedeelten samen één afgerond geheel en worden zij als één nevenepisode beschouwd. Uit deze definitie vloeit voort, dat de ‘onderwegpassages’ (d.w.z. de passages waarin slechts een verplaatsing in tijd en ruimte plaatsvindt) tot de hoofdhandeling gerekend worden, daar zij geen verband houden met de avonturen in de nevenepisoden.
3 Het volgende struktuurschema, waarin de Romeinse cijfers de hoofdhandeling en de Arabische cijfers de nevenepisoden aanduiden, resulteert uit bovenstaande definitie:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tussenliggende verzen zijn onderwegpassages.
Voor alle duidelijkheid zij vermeld, dat dit schema op de volgende punten verschilt van dat van Minderaa: 1. Ik beschouw de verhaalgedeelten over de cnape en de roofridder als twee afzonderlijke episoden, daar ik geen enkel inhoudelijk verband zie. Bovendien worden zij in de tekst van elkaar gescheiden door de vss. 1542-55, die een verplaatsing in ruimte en tijd beschrijven en daardoor tot de hoofdhandeling gerekend dienen te worden. Ook formeel is er dus geen reden om ze met elkaar te verbinden! 2. Minderaa nummert de episoden van de hertogszoon en die van Estor als respectievelijk 5b en 5a; daar dit ten onrechte een zekere onderlinge afhankelijkheid suggereert, geef ik er de voorkeur aan ze te nummeren als respectievelijk 5 (onderverdeeld in a, b, c en d) en 6 (onderverdeeld in a en b). Blijkens mijn verhaalindeling behoren er van de 11.139 verzen die het verhaal telt, namelijk 11.202 verzen minus proloog en epiloog, 4.919 tot de nevenepisoden. De verzenverhouding van hoofdhandeling : nevenepisoden is dus ongeveer 6 : 5! Het is hard nodig, dat die zo verwaarloosde ‘verhaalhelft’ eindelijk de aandacht krijgt, waar zij krachtens haar betekenis recht op heeft!
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De serpenten: vss. 317-614.Als Walewein in een berg opgesloten zit, doodt hij daar met veel moeite vier ‘serpenten’ (een soort draken) en het oude beest.Ga naar voetnoot5 In het begin van deze episode ligt het accent vooral op Waleweins ‘stercheit’ (kracht) en ‘coenheit’ (onverschrokkenheid): van één serpent wordt er verteld: ‘hi cloofdet mids ontwe’ en van een ander: ‘(hi) scuerde hem zinen bec so wide Dat hem thovet hinc in twier side’! Ook in de confrontatie met het oude serpent betoont Walewein zich een dapper man: hij valt aan zonder dralen en onverschrokken als hij is, lacht hij zelfs, als hij ziet dat hij zal kunnen ontsnappen uit de berg via de door het serpent gemaakte doorgang. Wanneer Walewein door toedoen van het monster in reëel levensgevaar verkeert, bidt hij tot God; even later, na respectievelijk het beest gedood en zich aan diens klem ontworsteld te hebben, toont hij zich dankbaar en nederig jegens God. Hoewel hij (in vs. 364) ‘Deer Walewein, die onvervaerde’ genoemd wordt, blijkt in de confrontatie met het oude serpent dat Walewein wel degelijk angst voelt. Deze angst heeft echter geen moment ‘bloedicheit’ (lafheid) tot gevolg; het betreft hier slechts een normaal-menselijke reaktie. Aan het einde van deze episode treedt nog een ander aspekt op de voorgrond: zijn verlangen om door een inordinatio volledig uit te roeien de ordo te herstellen. Hij slaat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
namelijk het lijk de poten af met de woorden: ‘(...) an onsen here Dune dwinghes mensche nemmermere Alstu hier vormaels heves ghedaen’ (vss. 587-9; vergelijk ook vss. 581-5). Niet zelfbehoud, maar dit verlangen de ordo te herstellen moet m.i. gezien worden als Waleweins beweegreden om het serpentengebroed uit te roeien. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. de cnape: vss. 1351-1541 (2a) en 1707-2843 (2b).(2a) Walewein helpt een cnape door zijn paard aan hem uit te lenen, zodat hij zich door koning Arhur tot ridder kan laten slaan. In het eerste gedeelte van deze episode, dat zich afspeelt in het woud (2a), springt vooral Waleweins ‘ontfermherticheit’ (barmhartigheid)Ga naar voetnoot6 in het oog: als hij iemand hoort klagen, rijdt hij meteen ‘Te ziene of hi helpen mach’. En dan openbaart zich één van de grootste deugden van een hoofs ridder: ‘miltheit’ (vrijgevigheid, in de Oudfranse literatuur aangeduid als ‘largesse’). Om de cnape te helpen staat ‘der aventuren vader’ namelijk zijn eigen paard Gringolet af. De consequentie daarvan is, dat hij zelf te voet zijn weg moet vervolgen, ‘(...) dies hi niet dicke ne plach’. Ook de deugd ‘oetmodicheit’ (nederigheid, het tegenovergestelde van de als ondeugd beschouwde eigenschap ‘hoverdie’ (D. Potter: Dat Bouck der Bloemen. blz. 58) is Walewein dus eigen! Voordat de cnape wegrijdt, geeft Walewein hem nog enkele adviezen: ‘(...) penst emmer om die ere’ en ‘(...) peinst emmer om die doghet’; deze adviezen zullen door koning Arthur (in vss. 1847-9) bijna letterlijk herhaald worden. Walewein speelt hier duidelijk de rol van de ervaren ridder die ‘beginners in het vak’ graag een eindje op weg helpt; er is hier bijna sprake van een leraar-leerling-relatie! In het begin van het tweede gedeelte van de cnape-episode (2b), dat aan Arthurs hof plaatsvindt (vss. 1707-1867), speelt Walewein geen aktieve rol; hij is daar ook niet lijfelijk aanwezig. Toch is híj degene om wie deze hele scène draait, doordat hij in ieders gedachten een zeer belangrijke plaats inneemt. De held wordt geroemd door Lanceloot: ‘Hi es hovesch, milde ende coene. Wat manne soos hevet te doene Bescud hi, ziet hi dat hijs noot Hevet: zine doghet es groot.’ Lancelot noemt hier drie van de belangrijkste deugden van het hoofse ridderschap. Alle drie zijn ze reeds aan de orde geweest: Waleweins ‘hovescheit’ is gebleken uit de hulp aan de cnape (‘ontfermherticheit’ moet immers gezien worden als één van de aspekten van ‘hovescheit’), evenals zijn ‘miltheit’ (namelijk bij het uitlenen van zijn paard). De ‘coenheit’ van de ridder is beklemtoond in episode 1. Ook in Arthurs hart neemt Walewein een bijzondere plaats in, naar blijkt uit zijn | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woede om Keyes spot en uit zijn uitlating: ‘Nemmerme ne werdic blide Of icken haddene bi mire zide Waleweine minen lieven neve!’ De volgende scène in deze episode speelt op het slagveld (vss. 1868-2504). Aanvankelijk mengt Walewein zich niet in de strijd, maar wanneer de jonge ridder op laaghartige wijze aangevallen wordt, doet zijn gevoel voor ‘gherechticheit’ (rechtvaardigheid)Ga naar voetnoot7 zich gelden; later zegt hij dan ook tegen koning Amadijs: ‘Ooc bem ic verlet bi desen campe Om dat ic sach dat si met scampe Desen knape alle wilden deren. Ic peinsde dat ict soude verweren Ende behouden, mocht ic, zijn leven.’ In de uitgebreide beschrijvingen van het strijdgewoel valt eens te meer de nadruk op Waleweins ‘stercheit’ en ‘coenheit’; zo wordt hij vergeleken met een wilde leeuw en met ‘(...) van hemelrike Een inghel (...)’. Het laatste beklemtoont Waleweins ‘goetheit’. In de vechtscène komen ook Waleweins ‘oetmodicheit’ en ‘miltheit’ nog even naar voren: hij staat Gringolet opnieuw af aan de cnape (die inmiddels overigens geregeld ‘seriant’ genoemd wordt), ‘Dus bleef hi selve staende te voet’. In de tweede fase van de strijd, namelijk die van het gevecht tussen koning Amadijs en ridder Alangremant, houdt Walewein zich aanvankelijk weer afzijdig. Alangremant sneuvelt dan door zijn ‘overmoedichede’, zoals ook de tegenstander van de ‘seriant’ door ‘overmoede ende (...) nide’ gesneuveld was. Deze eigenschap is één van de belangrijkste ondeugden die een hoofs ridder ten val kunnen brengen; in de Oudfranse literatuur wordt zij ‘demesure’ genoemd. Walewein maakt zich hieraan nooit schuldig: hij kent ‘mate’Ga naar voetnoot8. Als de koning door velen tegelijk aangevallen wordt, komen Waleweins ‘gerechticheit’, ‘ontfermherticheit’ en ‘stercheit’ weer naar voren: hij mengt zich dan in de strijd ‘Ghelijc oft ene valke ware Die vloghe onder wilde ganse’. Uiteindelijk zegeviert de partij van de cnape, dankzij ‘(...) die helpe Gods ende van Waleweine’. Een levendig intermezzo in de tweede strijdpassage vormt de conversatie tussen Walewein en Amadijs, wanneer de laatste eindelijk deelneemt aan het gevecht; met een sneer zegt Walewein: ‘(...) Here Waeromme haesti u so zere? Ghi moocht wel keren: het es gedaen!’ Amadijs verontschuldigt zich dan beschaamd en zegt (o.a.): ‘Van algader minen mesdaden So willic staen tuwer ghenaden’. Walewein antwoordt daarop: ‘(...) Ghine durt niet Tonghemake zijn, coninc here! Ghi suit doen uwes selfs ere. Die niet mesdoet, hine dar niet boeten.’ Een dergelijke passage verduidelijkt veel met betrekking tot Waleweins positie: hij is blijkbaar in staat en gerechtigd om zelfs een koning de les te lezen! Na de strijdtonelen begint het laatste deel van de cnape-episode, waarin de lezer met een nieuw aspekt van Waleweins persoonlijkheid kennismaakt: uit de tafelgesprekken blijkt, dat hij de ‘hovesche tale’ volmaakt beheerst. De volgende morgen laat hij zich echter noch door de koning, noch door de koningin vermurwen: gastvrijheid en comfort kunnen hem er niet van weerhouden zijn moeilijke tocht voor te zetten. In dit opzicht stemt Waleweins gedrag precies overeen met dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de queesteridder, zoals Douglas Kelly het schildert in zijn ‘Multiple Quests’Ga naar voetnoot9: ‘(...) the knight will usually (...) refuse to halt more than one night before achieving his quest (...)’ (blz. 257). Walewein trekt dus verder, op zoek naar het schaakbord, nadat in dit avontuur enkele nieuwe eigenschappen aan het licht gekomen zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. de toolne: vss. 1556-1703.Walewein wordt door een roofridder gesommeerd zijn zwaard, maliënkolder en schild af te staan bij wijze van tol. Hij weigert dit te doen, bindt de strijd aan en overwint. In deze episode weet Walewein de ‘castelein’ zover te krijgen, dat deze van zijn paard stijgt, zodat ze gelijkwaardige gevechtspartners worden. Zover gekomen, is het voor ‘der aventuren vader’ met zijn ‘stercheit’ niet zo moeilijk om de roofridder, die zich overigens schuldig maakt aan ‘overmoet’ (vergelijk episode 2!), uit te schakelen. Tijdens het duel refereert Walewein enkele malen op ironische wijzeGa naar voetnoot10 aan de inzet van de strijd, namelijk de tol: ‘Ghi zult nu ontfaen Jou toolne eer ghi suit henen gaen! Dat segghic jou al sonder waen Sidemeer dat ghijt begaert!’, alsmede: (...) ‘Neimt ende ontfanct jou ghelt!’. En even later, tegen het paard van de dode: ‘Jou here heift zinen loon ontfaen; Hi leghet hier ende zwighet al stille Ende hevet dat hijs hebben wille.’ Waleweins motief om te duelleren wordt uitgedrukt in de vss. 1614-18: ‘Ende Walewein sette hem te were Jeghen den gonen die hi daer sach Om te proevene of hi mach Vellen die toolne einde die onsede Daer men den menighen pine dede.’ Zijn verlangen om een inordinatio uit de weg te ruimen teneinde de ordo te herstellen, zet Walewein dus aan tot de strijd; dit wordt (in de vss. 1688-90) tevens genoemd als het motief om alle kasteelbewoners te doden. Deze episode vertoont belangrijke overeenkomsten met die van de serpenten: ook daar herstelt Walewein de ordo door radikaal de inordinatio uit te roeienGa naar voetnoot11 en ook daar dekt hij zich aan alle kanten in: in de serpentenepisode hakt hij het dode beest nog de poten af en in de toolne-episode sluit hij de deuren van het kasteel-vol-doden en werpt de sleutels weg. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. de mishandelde jonkvrouw: vss. 3676-4915.Walewein redt een jonkvrouw die mishandeld wordt, door de dader te verslaan in een tweegevecht. De verslagene biecht, ontvangt de laatste sacramenten en sterft. Van de drie gezel- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len van de dode doodt Walewein er twee; de derde smeekt om genade en mag vertrekken. Walewein begeleidt dan de jonkvrouw naar haar oom. 'a Nachts houdt hij de wacht bij de dode en na zonsopgang begraaft hij hem. Deze episode valt evenals die van de cnape uiteen in meerdere gedeelten. In het eerste gedeelte (vss. 3676-3905) wordt beschreven, hoe Walewein de rode ridder en de jonkvrouw ontmoet en hoe hij slag levert met de belager om de jonkvrouw van haar kwelgeest te bevrijden. Allereerst valt Waleweins ‘ontfermherticheit’ weer op: ‘(...) hijs ne mochte nemmee Ghedoghen dat hi dat sach Dat men hare gaf so menighen slach’. Aanvankelijk probeert de held - en dit is weer een teken van zijn ‘mate’ - de rode ridder van het geselen van de jonkvrouw te doen afzien door hem vermanend toe te spreken. Wanneer deze hem echter op steeds brutalere wijze van repliek dient en de jonkvrouw nogmaals zijn hulp inroept, besluit Walewein tot een tweegevecht over te gaan. Zijn ‘stercheit’ en ‘coenheit’ èn het zwaard met de twee ringenGa naar voetnoot12 bewerkstelligen, dat de strijd spoedig beslist wordt in het voordeel van Walewein. Op de dank- en dienstbetuigingen van de dankbare jonkvrouw gaat hij niet inGa naar voetnoot13; zijn aandacht gaat meer uit naar de verzorging van zijn zwaargewonde tegenstander. Hiermee zijn we aangeland bij het tweede gedeelte van deze episode, dat Waleweins verzorging en begeleiding van de stervende rode ridder verhaalt (vss. 3906-4103). Het accent ligt hier opnieuw op Waleweins grote ‘ontfermherticheit’Ga naar voetnoot14: niet alleen ‘leide (Walewein) nauwe laghe Of hine yet mochte ghenesen’, maar ook verleent hij de stervende geestelijke bijstand door hem te sterken in zijn Godsvertrouwen. Hij bereidt de weg voor de rode ridder door hem de biecht af te nemen en ervoor te zorgen, dat de jonkvrouw hem vergiffenis schenkt. Dan uit de stervende zijn laatste verlangen: een dodenmis en een begrafenis. Walewein zegt dit toe. Waleweins rol als gelovig man die zijn christenplicht doet, is hiermee nog niet uitgespeeld: hij ‘monight’ de ridder nog, waarna deze sterft in vrede. Dan begint de derde passage in deze episode, namelijk die van de confrontatie met de drie gezellen van de rode ridder (vss. 4104-4401). Twee van hen worden gedood, waarbij de nadruk weer op Waleweins ‘stercheit’ en ‘coenheit’ ligt. De derde - de enige die bij het zien van het zwaard met de twee ringen de strijd wilde beëindigen en geen ‘hoghen moet’ vertoonde - vraagt om genade, die hem ook verleend wordt. Hieruit blijkt opnieuw Waleweins ‘ontfermherticheit’. Ook in dit opzicht voldoet hij aan het stereotiepe beeld van de queesteridder zoals Kelly dat schetst: ‘the knight will usually grant mercy to a defeated opponent (...)’ (‘Multiple Quests’, blz. 257). Wale- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wein verzoekt de verslagen ridder dan nog de volgende eed te zweren: ‘Dat ghi zult eren die heligh kerke Ende starken Gods ghewerke Ende helpen weduwen ende wesen; Ende alle die ghi vint in vresen Die bescudt ende set jou daer voren Om te wrekene haren toren’Ga naar voetnoot15. Deze eed stemt qua strekking precies overeen met de riddergelofte en Waleweins gedrag; ook dit wordt immers bepaald door ‘ontfermherticheit’ jegens hulpbehoevenden! Na het vertrek van de boetvaardige ridder begint het verhaalgedeelte over de tocht naar en het verblijf bij de oom van de jonkvrouw (vss. 4402-4755). Voordat Walewein met zijn beschermelinge de tocht aanvaardt, wordt er medegedeeld: ‘Walewein bleef biden doden daer Dien hi ghaerne ter aerden broch(te). Het es so comen, hine mochte Vander joncfrouwen dus niet sceden Hine moestse andersins gheleden Daer soe te wesene begarde’. De ‘hovescheit’, die hem gebiedt een vrouw niet zonder geleide te laten vertrekken, is hier dus de drijfveer achter Waleweins handelen. Ook in de volgende passage, namelijk die over het verblijf bij de oom, trekt de ‘hovescheit’ van de held sterk de aandacht. Zo geeft hij er tijdens de tafelgesprekken blijk van de ‘hovesche tale’ goed te beheersen (vergelijk episode 2!). Hij schenkt bij voorbeeld de jonkvrouw de paarden van de overwonnenen met de mededeling: ‘Haddic beter ghewin ghedaen Ic gaeft hare gherne, in Gods name’; hiermee wil hij zeggen, dat dit geschenk nog niets is vergeleken bij wat hij haar zou wíllen geven. De gastvrijheid van de oom en de smeekbeden van de jonkvrouw kunnen Walewein er niet van weerhouden zijn plicht te doen: hij toont zijn ‘trouwe’ door terug te willen keren naar de dode ridder. Evenals in episode 2b weigert Walewein dus langer te blijven dan strikt noodzakelijk is. In het laatste gedeelte van deze episode (vss. 4756-4915) vindt de daadwerkelijke inlossing van de belofte aan de rode ridder en daarmee de afwikkeling van het hele avontuur plaats. Het belangrijkste motief is hier Waleweins ‘trouwe’, die de drijfveer vormt achter zijn handelingen. Voorts dient nog opgemerkt te worden, dat in deze episode sterk de nadruk wordt gelegd op Waleweins rol als christen: hij waakt over en bidt voor de dode, houdt vol ‘coenheit’ de duivels weg van het lijk, fungeert als misdienaar en begraaft de dode. Dit gaat uiteraard veel verder dan het geregeld aanroepen van God, zoals we dat aantreffen in met name de eerste episode. In dit avontuur wordt een aspekt aan Waleweins persoonlijkheid toegevoegd: de held wordt hier gepresenteerd als christenridder. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. de hertogszoon: vss. 8531-8719 (5a), 8801-9399 (5b), 9512-9539 (5c) en 10.317-861 (5d).(5a) Een jonge ridder eist Ysabele op voor zichzelf; een duel is het gevolg. Walewein overwint en vervolgt zijn weg met Ysabele en Roges. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge met de hertogszoon een vervolg krijgt.) Het lijk van de zoon van de gastheer wordt binnengebracht en Walewein blijkt de moordenaar te zijn. In een massaal gevecht moet hij het onderspit delven, doordat hij zijn zwaard afgegord heeft. Wat later ontsnappen Ysabele en Walewein uit de kerker door een krachtexplosie van de held. Al meteen bij de aanvang van dit avontuur (5a) geeft Walewein blijk van ‘mate’, wanneer hij zich van de belediging van het niet-teruggroeten niets aantrekt: ‘Hi was so hovesch, so goedertiere Dat hi ne wilde in ghere manire Dat handen als menich soude doen’. De opeising van Ysabele door de brutale passantGa naar voetnoot16 kan Walewein echter niet ongestraft voorbij laten gaan. Zijn ‘hovescheit’, maar vooral ook zijn ‘minne’, de eerste deugd die Potter noemt in Bouck der Bloemen, zetten de held aan tot het voeren van een duel. Tijdens dit duel komt niet alleen Waleweins ‘stercheit’ nogmaals naar voren, maar ook zijn ‘ontfermherticheit’: ondanks diens brutale woorden stelt hij zijn tegenstander in de gelegenheid om zijn paard opnieuw te bestijgen. Pas ‘(...) als mijn here Walewein siet Dat anders ne mach wesen niet’, valt hij de jonge ridder fel aan. De laatste ziet wel in, dat hij het onderspit zal delven, maar wil toch geen genade afsmeken. Deze ‘overmoet’ wordt ook hem noodlottig: hij wordt door Walewein gedood. Het tweede gedeelte van de episode (5b) speelt zich af ten huize van de hertog waar Walewein, Ysabele en Roges onderdak voor de nacht hebben gevonden. Walewein vertelt de hertog eerlijk de toedracht van de dood van zijn zoon. Tegenover de ‘mate’ die Walewein in 5a getoond heeft, stelt de gastheer dan ‘onmate’ en onhoofsheid; zo noemt hij Walewein een ‘dorper’ en Ysabele ‘Die quade pute, die quade valande’. In het hierop volgende gevecht geeft Walewein opnieuw blijk van ‘stercheit’ en ‘coenheit’. Maar zonder het zwaard met de twee ringen, dat Walewein voordat hij aan tafel ging heeft afgegord, ‘Om dat ghene hovescede hadde gewesen Haddi gewapent geten met desen Heren (...)’, is zelfs Walewein niet opgewassen tegen een dergelijke overmacht. Voorlopig worden hij en Ysabele dan ook in de kerkers gevangen gezet. In de kerkerscène overheerst vooral de ‘minne’; niet alleen voeren de geliefden echte minnegesprekken, maar ook verleent de ‘minne’ Walewein bovenmenselijke krachten: de toorn, opgewekt door de belediging van zijn geliefde door de ‘karcwardere’, stelt hem in staat zich van zijn boeien te ontdoen. In dit unieke geval is de bovenmenselijke kracht dus niet buiten de held (namelijk in het zwaard), maar in de held zelf gelegen! De laffe ‘karcwardere’ die de belediging op zijn geweten heeft, krijgt niet de gelegenheid om genade af te smeken: hij wordt zonder pardon gedood. De ‘minne’ wint het hier van de ‘ontfermherticheit’! Tijdens de ontsnapping uit het kasteel maakt Walewein niet van de gelegenheid gebruik om vier slapende ridders te doden. Hier laat de held zich dus leiden door de ‘hovescheit’. Met betrekking tot de hertog is het niet zozeer de ‘hovescheit’, als wel de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘minne’ die hem van wraak doet afzien: hij onderneemt niets tegen zijn vijand, ‘(...) omme dat Dats hem die joncfrouwe bat Ende om dat hise wilde behouden Ende niet verliesen bi sinen scouden’. In 5c treedt Walewein niet op; er wordt slechts verhaald hoe men hem tevergeefs zoekt. In het laatste deel van deze episode, 5d, blijkt de hertog nog steeds niet te hebben ingezien, dat Walewein geen blaam treft. In dit verhaalgedeelte staan Waleweins ‘coenheit’ en ‘stercheit’ voorop; hij ‘draagt’ daardoor de strijd. Evenals in episode 2b toont hij tijdens het gevecht zijn ‘ontfermherticheit’ aan wie in nood is; zo wordt enkele malen verhaald, hoe hij zijn gastheer te hulp komt. Aan het slot van deze passage ligt de nadruk op Waleweins ‘ontfermherticheit’ jegens de hertog: hij verleent deze genade, zoals hij ook in episode 4 een verslagen, berouwvolle vijand genade verleende. Nieuw in deze episode is de ‘minne’, die Walewein voorheen niet kende. Zij is nu de bron van zijn handelen, door haar laat hij zich leiden. Dit is een verandering en verrijking van de persoonlijkheid van de held die van diepgaand belang is; ik kom hier later nog op terug. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Estor: vss. 9686-10.165 (6a) en 10.180-205 (6b).(6a) Ysabele wordt ontvoerd door een zwarte ridder en er volgt een tweegevecht. Walewein overwint en ontdekt dan, dat de onbekende Lanceloots broeder Estor is. Zelf wordt hij niet herkend. Ter verzorging draagt hij Estor over aan een passerende edelman. Episode 6a valt uiteen in twee gedeelten: de passage over de ontvoering en de daaruit voortvloeiende strijd (vss. 9686-9972) en die over Waleweins bekommernissen om de gewonde tegestander (vss. 9973-10.165). In de eerste passage zien we opnieuw, dat ‘minne’ voor Walewein in de drijfveer is achter zijn handelen: evenals in episode 5 is hij meteen tot een tweegevecht bereid, wanneer iemand Ysabele voor zich opeist. Tijdens het duel toont Walewein zijn ‘coenheit’ en ‘stercheit’, maar ook de tegenstander wordt geroemd (er wordt bijvoorbeeld gesproken over ‘die twe riddren van groter werden’). Een dergelijke lof voor de tegenstander van de held treft men vaker aan; zij heeft tot doel, de prestaties van de held zelf in aanzien te doen stijgen: hoe sterker de tegenstander, hoe belangrijker de overwinning! Waleweins tegenstander gedraagt zich bijzonder onwaardig en onhoofs door aan te vallen, terwijl Walewein met ontbloot hoofd ligt. De held ontsteekt daarop in toorn en kondigt aan deze ‘bastaerdie’ te zullen wreken. Hij ondervindt echter felle tegenstand, zodat ‘(...) hem die here Daer of vervaerde harde sere’. Wanneer het Walewein uiteindelijk toch lukt om de zwarte ridder uit te schakelen, laat hij (in de tweede passage van 6a) vol ‘ontfermherticheit’ en ‘hovescheit’ genade voor recht gelden, want, zo zegt hij: Het ware scade ende ontrouwe Soudic dus stoute ridder doden Aldus. In laets mi niet verbloden Ic sal hem helpen dat hi becomt; Ende wien dat scaedt ofte vroemt Ic sal hem strijt leveren dan. We treffen hier beide aspekten van ‘ontfermherticheit’ aan, zoals Potter die noemt (Bouck der Bloemen, blz. 29): ‘den misdadighen te vergeven’ en ‘doghen mit eens anders ongheval’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot zijn geluk kan Walewein alles nog ten goede keren, doordat ‘(...) nieman tien stonden Ne verstont hem bet an wonden’. In deze passage wordt vele malen melding gemaakt van Waleweins angst om door Estor herkend te worden; wellicht vindt dit verlangen om het incognito te bewaren zijn oorsprong in het aloude beeld van de queesteridder, zoals Kelly dat schildert: (the knight will usually) preserve his incognito (...) ‘(Multiple Quests’, blz. 257). In episode 6b wordt bij monde van Estor het hele avontuur en het beeld dat de lezer van Walewein heeft, nog eens samengevat: ‘(men) noit ne vant sijns ghenoet No man die sulke weere dede Ende die was van so hovescer sede Ende up sinen viant so goedertiere’. In deze episode is evenals in 5 de ‘minne’ de aanzet tot het avontuur; in het avontuur zelf wordt Waleweins ‘ontfermherticheit’ beklemtoond. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Het verband tussen de nevenepisodenIn de Walewein fungeert het Endi-verhaal als spil van de handeling, daar de verhaalruimte rond dit punt wordt gespiegeld. De Walewein valt daardoor uiteen in twee gedeelten: de avonturen van Walewein tijdens de heenreis en die tijdens de terugreis. Uitgaande van dit gegeven zijn er twee methodes denkbaar om de nevenepisoden met elkaar in verband te brengen:
In ‘De compositie van de Walewein’ hanteert Minderaa de ‘diagonale methode’. Hij onderscheidt daartoe drie heenreis- (1. serpenten, 2. cnape + roofridder, 3. mishandelde jonkvrouw) en drie terugreisepisoden (4. de hertogszoon, 5a. Estor, 5b. de hertog); vervolgens tracht hij aannemelijk te maken, dat er tussen 1 en 5a, 2 en 5b en 3 en 4 een duidelijk thematisch verband bestaat. Na de Estor-episode achter die van de hertog (5b) geplaatst te hebben, komt hij dan tot de conclusie, dat ook de nevenepisoden gespiegeld zijn rond het Endi-verhaal. M.i. heeft Minderaa om tot deze conclusie te kunnen komen enige niet onbedenkelijke kunstgrepen uitgevoerd; zo vat hij om een drie-drie-verhouding te verkrijgen de cnape- en de roofridder-episode onder één noemer, hetgeen ik reeds heb aangevochten op blz. 227. Voorts beschouwt hij het verhaalgedeelte over het hertogszoon en dat over de hertog als twee aparte episoden, waarmee ik mij niet kan verenigen vanwege het duidelijk aanwezige thematische verband tussen beide verhaalgedeelten; om nog maar niet te spreken van het feit, dat Minderaa als hij zijn redenering consequent had doorgevoerd, ook episode 2 over de cnape in twee aparte episoden had moeten opsplitsen! Behalve op het feit dat (zoals Janssens ook zegt op blz. 119 van ‘Structuur en verhaltechniek’) Minderaa's schema een grotere evenwichtigheid van struktuur suggereert dan het verhaal werkelijk heeft, heb ik ook kritiek op de gewrongen wijze van verband leggen tussen de verschillende episoden en op de verplaatsing van het Estorverhaal. Zo moeten volgens Minderaa de episode van de cnape (2) en die van de hertog (5b) ‘iets zijn als een spiegelbeeld’ (blz. 19), daar in beide de cnape een rol speelt. Dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dit in de ene episode een hoofd- en in de andere een figurantenrol is, doet niet ter zake, naar het schijnt. Ook met de premisse dat er al van parallellie sprake is, wanneer twee wezens (namelijk de serpenten in 1 en Estor in 5a) beide met de duivel vergeleken worden, kan ik mij niet verenigen; Roges (in de vss. 5230-1) en zelfs Walewein (vs. 6532, vss. 7088-9 en vss. 7094-5) worden immers eveneens met duivels vergeleken, terwijl Minderaa dan niet rept over parallellie! De conclusie ligt voor de hand: van een ‘diagonaal’ verband tussen de nevenepisoden kan geen sprake zijn. Wat rest is de ‘horizontale methode’. Minderaa's opmerking: ‘de (bij)-episoden hebben duidelijk een eigen functie; zij moeten ons Walewein ten voeten uit tekenen als de hoofse christenridder’ (‘De compositie van de Walewein’, blz. 18) duidt erop, dat ook hij dacht aan een ‘horizontaal’ verband. Helaas is hij hier echter niet verder op ingegaan. Voordat de nevenepisoden in hun totaliteit beschouwd kunnen worden, dient de thematiek per groep te worden geanalyseerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 De heenreisepisodenIn de vier heenreisepisoden komen de volgende aspekten van Waleweins persoonlijkheid aan de orde:
Ondanks deze cumulatie van deugden is Walewein meer dan een type. Dit wordt bewerkstelligd door het feit dat hij normaal-menselijke reacties zoals angst (episode 1) en ironie (episode 2b en 3) vertoont, maar vooral ook door de omstandigheid dat de auteurs niet, zoals in de voorhoofse romans veelvuldig gebeurde, de held zelf met bovenmenselijke krachten hebben uitgerust, maar zijn zwaard. De kracht van Walewein kent wel degelijk menselijke limietenGa naar voetnoot17, naar later in het verhaal, namelijk in de burcht van Assentijn en bij de hertog (5b), ook blijkt. Dit feit draagt zeker bij tot de geloofwaardigheid van de held. Evenals Minderaa in ‘De compositie van de Walewein’ (zie hierboven) ben ik van mening, dat de nevenepisoden tot doel hebben Walewein te ‘tekenen’. Bo- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
venstaande lijst van eigenschappen rechtvaardigt echter niet Minderaa's conclusie, dat Walewein ‘ten voeten uit getekend wordt als de hoofse christenridder’. Waar ‘ghelove’ in slechts één van de vier heenreisepisoden een belangrijke rol speelt, lijkt de term ‘christenridder’ mij namelijk minder gelukkig gekozen te zijn als kwalificatie voor Waleweins rol in de hele roman. De in de nevenepisoden aan de orde komende eigenschappen zijn alle belangrijke hoofse deugden; ik ben dan ook van mening, dat het de bedoeling van de auteurs geweest moet zijn om in de nevenepisoden van de heenreis het beeld van de ideale hoofse ridder te schetsen. In die mening word ik gesterkt door het feit, dat Waleweins aanvaarding van de uitdaging van het avontuur ofwel voortkomt uit ‘ontfermherticheit’ (episoden 2 en 4), ofwel uit het streven naar ordoherstel (episoden 1 en 3). Uit de raadgevingen en eden in dit verhaal wordt duidelijk, dat ‘ontfermherticheit’ een zeer belangrijke hoofse deugd is (zowel koning Arthur (vss. 1852-3) als Walewein (vss. 4336-8) beklemtonen dit). Ook het verlangen om de hoofse ordo te herstellen komt uiteraard voort uit de wil tot naleven van de hoofse gedragscode. Zo blijken in deze nevenepisoden Waleweins beweegredenen om de uitdaging van een avontuur aan te nemen bij te dragen tot de schildering van de held als de ideale hoofse ridder, daar zij voortkomen uit zijn hoofse levensvisie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 De terugreisepisoden en hun relatie tot die van de heenreisIn de terugreisepisoden komen de volgende aspekten van Waleweins persoonlijkheid aan de orde:
Met uitzondering van de ‘minne’ komen deze eigenschappen ook in de heenreisepisoden voor. Het is echter opvallend, dat in de heenreisepisoden een uitgebreider scala van deugden de revue passeert. Daar komen immers ook Waleweins streven naar ordoherstel, ‘hovesche tale’, ‘miltheit’, ‘oetmodicheit’, ‘trouwe’, ‘gherechticheit’ en ‘ghelove’Ga naar voetnoot19 aan de orde! Dit verschijnsel is enerzijds te verklaren uit het feit, dat twee episoden logischerwijze minder gelegenheid bieden tot het presenteren van deugden dan vier episoden. Anderzijds is de schijnwerper zózeer gericht op het nieuwe aspekt dat de terugreisepisoden tonen, namelijk de ‘minne’, dat enkele andere aspekten van Waleweins persoonlijkheid en ridderschap ‘in de schaduw komen te staan’, hetgeen uiteraard impliceert, dat ze nog wèl aanwezig moeten worden geacht!Ga naar voetnoot18Ga naar voetnoot19 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit wordt ook duidelijk, wanneer we onderzoeken wat hier Waleweins beweegredenen zijn om de uitdaging van het avontuur aan te nemen. In de heenreisepisoden blijkt dit, zoals gezegd, ofwel ‘ontfermherticheit’, ofwel streven naar ordoherstel te zijn, beide sociale aspekten van het hoofse ridderschap. In de terugreisepisoden zijn het echter niet deze sociale aspekten van het hoofse ridderschap die hem inspireren, maar het persoonlijke aspekt ervan, namelijk de ‘minne’: ‘de liefde (is) voor Walewein tot bron van handelen (...) geworden’ (Janssens: ‘Structuur en verhaaltechniek’, blz. 612). In de heenreisepisoden doen zich situaties voor die niet aan Waleweins eigen belangen raken, maar voor hem als hoofs ridder een uitdaging vormen die hij aanneemt (de bijnaam ‘der aventuren vader’Ga naar voetnoot20 is dan ook goed gekozen). De gebeurtenissen in de terugreisepisoden daarentegen gaan hem wèl rechtstreeks aan, daar ze steeds het behoud van Ysabele betreffen; hier strijdt Walewein voor zijn eigen geluk! Van een hoofs ridder die een avontuur ‘zoekt’ is Walewein dus veranderd in een hoofs minnaar die een avontuur ‘overkomt’Ga naar voetnoot21. Qua thematiek zijn de terugreisepisoden nauw met elkaar verwant: in beide levert Walewein strijd met iemand die Ysabele voor zich opeist. Dit dient meer dan één doel: door de analogie van de situaties wordt niet alleen getoond, dat de ‘minne’ voor de held dè bron van handelen is geworden, maar ook dat de afloop van een tweegevecht afhangt van de houding van de tegenstander: wie onhoofs is (i.c. de hertogszoon) wordt gedood, wie hoofs is (i.c. Estor) wordt gespaard. Wanneer we de nevenepisoden in hun totaliteit bezien, constateren we, dat Walewein daarin evolueert van hoofs ridder tot hoofs minnaar (en pas op de tweede plaats: hoofs ridder).Ga naar voetnoot22 Er heeft dus een duidelijke verrijking van Waleweins persoonlijkheid plaatsgevonden. Nu dient onderzocht te worden, of deze tendens ook in de hoofdhandeling waarneembaar is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. De hoofdhandeling en haar relatie tot de nevenepisodenDe hoofdhandeling wordt in gang gezet door de verschijning van een zwevend schaakbord aan het hof van koning Arthur. Arthur belooft, dat hij degene die hem het schaakbord bezorgt tot zijn opvolger zal benoemen. Walewein besluit dan de queeste te ondernemen en vertrekt. Tijdens de tocht spelen Waleweins eergevoel en de daarmee samenhangende angst voor schande een belangrijke rol; zij zijn bepalend voor zijn handelen. Dit blijkt al meteen aan het begin van de tocht: ‘Dus zaghet (het schaakbord is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijdend voorwerp, T.V.) dere Walewein vor hem gaen Ende hadt wel metter hant ghevaen Maer hi liet dor der gore tale Die boven laghen in die zale: Hadsine sien daer achter vaen Endt hem danne ware ontgaen Si mochter mede hare sceren maken. Hine liet om el ne ghene zaken’. Ook wil Walewein liever sterven in de berg dan zonder schaakbord terugkeren, want, zo denkt hij: ‘Quamic zonder scaec te hove Ic worde gheworpen buten love’. Als derde voorbeeld mag de reden dienen, waarom Walewein besluit vanuit de kloof in de bergwand in de rivier te springen: ‘Hier mochtic lettel prijs ghewinnen’. Na de sprong in de rivier vervolgt Walewein zijn weg; hij belandt dan allereerst aan het hof van koning Wonder. Janssens stelt (‘Structuur en verhaaltechniek’, blz. 451-2) dat koning Wonder onhoofs is, daar hij Walewein uitdaagt tot een duel om het schaakbord. M.i. moet deze uitdaging echter beschouwd worden als een toetsing van Waleweins hoofs ridderschap; hier wordt de held immers in de gelegenheid gesteld om zeer bewust de keuze te maken ‘tscaec (...) winnen up hovescede’! De uitkomst van deze test doet Walewein dan ook stijgen in de achting van de lezer: hij verkiest het smalle, moeilijk begaanbare pad der hoofsheid boven het brede, gemakkelijk begaanbare pad der onhoofsheidGa naar voetnoot23. Ook in deze kwestie laat Walewein zich leiden door zijn eergevoel en angst voor schande. Wanneer hij bij het kasteel van koning Amoraen arriveert, wijdt Walewein nog een gedachte aan de eer: ‘Ic bem hier comen wel met eren: God late mi wel weder keren Sonder lachter ende toren!’ Deze wens gaat in vervulling; Walewein wordt zelfs overladen met eer, doordat hij het zwaard met de twee ringen ontbloot ziet, hetgeen niemand kan ‘Hine si van duechden uut vercoren Voor alle die gone die zijn gheboren Ende van ridderscepe mede’. Zo wordt tijdens zijn verblijf bij Amoraen duidelijk gemaakt, dat Walewein de volmaaktste ridder ter wereld is. Koning Amoraen staat Walewein toe het zwaard mee te nemen, maar er is één voorwaarde aan verbonden: Walewein moet voor hem de schone prinses Ysabele veroveren. De held belooft dit plechtig en vertrekt. Was het kasteel van Amoraen al moeilijk te bereiken doordat het zich in zee bevond, de burcht van Ysabeles vader Assentijn lijkt helemaal onbereikbaarGa naar voetnoot24: de toegang wordt versperd door de ziedende vagevuurrivier. Wanneer Walewein inziet dat hij er langs deze weg niet in zal slagen Ysabele te bereiken, is de schande die dit feit met zich meebrengt weer het eerste waaraan hij denkt: ‘Nochtan waric mi liever doot: Mijn lachter zoude zijn te groot Ende ic ne durste nemmermere Comen vor Arture minen here Eist dat hi van minen verneye Weet; ende caent ooc mijn here Keye Ghevreesschen so ware mijn lachter mere!’ Tot Waleweins geluk daagt er hulp op in de persoon van de vos Roges, een betoverde prins; deze blijkt zelf ook gebaat te zijn bij de ontvoering van Ysabele: hij zal onttoverd zijn, zodra hij Walewein, Ysabele, koning Wonder en diens zoon Alidrysonder bijeen ziet.Ga naar voetnoot25 De hulp van Roges bestaat erin, dat hij Walewein een onderaardse | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘duwiere’ wijst, via welke de held onder de rivier door Assentijns rijk kan bereiken. Door zowel zijn ‘stercheit’ en ‘coenheit’ als zijn ‘wijsheit’ aan te wenden, weet Walewein door te dringen tot voor de elfde poort. Intussen vertelt Ysabele aan haar vader wat ze die nacht gedroomd heeft; de droom, geladen met symboliek, voorspelt de komst van Walewein en de gevolgen daarvan voor Assentijn. Korte tijd later vindt er een tweegevecht plaats tussen Assentijn en Walewein; de laatste moet na het verlies van het zwaard met de twee ringen de strijd staken en zich gewonnen geven. Ysabele, die in ruil voor het vertellen van haar droom nog een verzoek mag doen (een ‘don contraignant’, een bekende topos in de hoofse literatuur), vraagt haar vader of ze de overwonnen ridder gedurende één nacht mag martelen. Haar verzoek wordt ingewilligd, maar blijkt een truc te zijn geweest: uit Waleweins liefdesklacht en Ysabeles overpeinzingen naar aanleiding daarvan wordt duidelijk, dat zij elkaar liefhebben. Er worden vervolgens wederzijdse bekentenissen afgelegd en ‘Si hebben haren wille al gader’. Een jaloerse ridder beluistert en beziet dit alles en meldt het aan Assentijn, die na een fel gevecht het bevel geeft de twee geliefden apart op te sluiten. Het blijkt dan al even moeilijk te zijn om uít de burcht te komen, als het is om erin te geraken! Ook hier kan Walewein onmogelijk slagen zonder hulp van buitenaf en ook nu wordt hem die hulp verleend, ditmaal door de geest van de rode ridder uit episode 4. Walewein heeft het dus aan zijn eigen ‘ontfermherticheit’ van destijds te danken, dat hij gered wordt. De dode leidt het paar naar buiten tot bij Roges, waarna Walewein, Ysabele en de vos zich gedrieën op weg begeven. Na het avontuur bij de hertog (5b) maakt Walewein bekend, dat ze naar koning Amorijs moeten gaan. Dan pas verneemt Ysabele, dat Walewein zich verplicht voelt om haar aan Amorijs af te staan. Uit niets blijkt op dat moment, dat de held van zins is zijn gelofte niet gestand te doen. Ysabele ontsteekt dan in toorn, waarop Walewein haar belooft: ‘In beswike ju niet! Troest ju in desen. Also ghi wilt, also saelt wesen.’ Deze uitspraak is van bijzonder groot belang: Walewein offert hierdoor niet alleen het welslagen van de schaakbordqueeste en daardoor zijn eigen eer ten opzichte van de Arthur-gemeenschap op, maar zelfs overlaadt hij zichzelf met schande door, ondanks het feit dat hij het zwaard niet meer in zijn bezit heeft (dat bevindt zich namelijk nog bij de hertog uit 5b), Ysabele níet Amorijs af te staan en dus zijn gelofte níet gestand te doen. En dat, terwijl hij zelf hierover gezegd heeft: ‘Jane dadic dan grote dorp(er)heit Soudict hem onvergouden laten?’ Zijn liefde voor Ysabele is blijkbaar zó belangrijk voor Walewein, dat hij, die zich voorheen steeds liet leiden door zijn eergevoel en zijn angst voor schande, nu bereid is zich terwille van de geliefde tot het niveau van een ‘dorper’ te verlagen! In dit opzicht vertoont Walewein grote gelijkenis met Lancelot in Le Chevalier de la Charrette van Chrétien de Troyes: ook deze verlaagt zich terwille van de liefde (nl. die voor Guenièvre) tot het niveau van een dorper en wel door de kar te beklimmen. Wale- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wein lijkt dus niet op de Gauvain-, maar op de Lancelot-figuur in de Charrette.Ga naar voetnoot26 Het heeft er alle schijn van, dat de auteurs van de Walewein er bewust naartoe hebben gewerkt om Walewein het conflict tussen ‘trouwe’ en ‘minne’ te laten doormaken. Zij zijn daartoe immers afgeweken van de ‘regel’ in het sprookjeGa naar voetnoot27, dat de held het pand (hier: het zwaard) pas na de volbrenging van de opdracht ontvangt! Waarschijnlijk weken zij af van die regel, omdat Walewein in de ongunstigst denkbare positie gemanoeuvreerd moest worden; hij kan nu immers de ‘prijs’ (eer) die verbonden is aan de schaakbordqueeste niet meer behalen, maar hij kan wèl zijn eigen eer redden door, nu hij het zwaard niet terug kan geven, zijn gelofte gestand te doen en Ysabele af te staan aan Amorijs! Op deze wijze laten de auteurs hun held het moeilijkste conflict doormaken dat voor een hoofs ridder denkbaar is. Ze hebben er zelfs enkele onwaarschijnlijkheden in het verhaal voor over, om ervoor te zorgen dat Walewein (alleen) op het moment van de keuze niet over het zwaard beschikt (dat laatste is noodzakelijk, omdat het anders geen conflict tussen ‘trouwe’ en ‘minne’, maar tussen ‘prijs’ en ‘minne’ zou zijn); ten eerste ‘vergeet’ Walewein namelijk het zo belangrijke zwaard wanneer hij ontsnapt uit de woning van de hertog en ten tweede keert hij op zijn schreden terug, zodat hij het zwaard, dat voor het welslagen van de queeste onontbeerlijk is, alsnog vindt. Het drietal heeft immers al lange tijd vóór Walewein het zwaard terugvindt het huis van de hertog verlaten! Dit verschijnsel is des te opvallender, daar het ruimtelijk verloop van de handeling steeds consequent progressief is: de personen keren bínnen heen- of terugreis niet terug op hun schreden. Wanneer hij zo geheel buiten verwachting het zwaard terugvindtGa naar voetnoot28, verheugt Walewein zich zeer; hij roept uit: ‘Siet, joncfrouwe, met desen pande Maghic ju loesen sonder scande Jeghen den coninc Amorise.’ en ‘Nu hebbics die macht; ne ware So wat so ghi hebt ommare Dat ne doe ic nemmermere’. Meteen valt op, dat Walewein geen moment overweegt om, nu hij het zwaard weer in zijn bezit heeft, Ysabele alsnog af te staan aan koning Amorijs. Hij is alleen zo verheugd, omdat hij nu althans zijn belofte aan Amoraen kan nakomen en zijn eer niet verliest ten gevolge van ‘ontrouwe’. Een conflict tussen ‘prijs’ en ‘minne’ blijkt er voor Walewein niet te bestaanGa naar voetnoot29; hij heeft | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich kennelijk de liefde in plaats van de in de Arthurgemeenschap zo belangrijke ‘prijs’ als norm gesteld. Er heeft dus een duidelijke individualisering plaatsgevondenGa naar voetnoot30: Walewein bekommert zich er niet langer om, dat hij geen eer zal behalen als hij de queeste niet volbrengt: de liefde gaat hem nu boven alles. Als hij het zwaard teruggevonden heeft, begeeft Walewein zich met Ysabele en Roges naar Ravenstene, waar ze vernemen dat koning Amorijs inmiddels overleden is. De consequentie hiervan is meteen duidelijk: daar het zwaard in zijn bezit blijft, zal Walewein nu tòch de queeste kunnen voortzetten. Velen zien dit als een zwakke schakel in de keten van het verhaal; Janssens zegt bij voorbeeld (‘Structuur en verhaaltechniek’, blz. 613): ‘Om de zo vastgelopen queeste (-Q) uit het slop te halen, moest Amorijs sterven...’. Er is echter ook een andere interpretatie mogelijk. De dood van Amorijs kan namelijk als een soort beloning aan Walewein gezien worden: doordat hij de ‘minne’ heeft verkozen boven de ‘prijs’ van de queeste, heeft hij óók die ‘prijs’ verdiendGa naar voetnoot31. Deze verhaalontwikkeling vertoont parallellie met de gebeurtenissen iets eerder in het verhaal, waar Walewein de liefde verkoos boven de trouw aan een gedane belofte en ‘beloond’ werd met het zwaard, zodat hij zijn belofte wèl kon nakomen. Aan deze interpretatie ligt de presuppositie ten grondslag, dat dienstbetoon aan de liefde hoger gewaardeerd wordt dan dienstbetoon aan de Arthur-gemeenschap. Deze presuppositie wordt bevestigd door de afwikkeling van het verhaal, waarin het schaakbord helemaal op de achtergrond blijkt te zijn geraakt. Zo wordt pas na het vertrek van het kasteel van koning Wonder verteld, dat Walewein het zwaard heeft uitgewisseld tegen het schaakbord, terwijl dàt toch de reden van zijn komst was! Ook bij aankomst aan Arthurs hof wordt het schaakbord aanvankelijk ‘vergeten’: pas na 67 verzen vertellen de auteurs, dat Walewein het aan de koning overhandigtGa naar voetnoot32. Niet alleen het schaakbord, toch het uiteindelijke object van de queeste, maar ook Waleweins aanvankelijk zo dominante eergevoel is op de achtergrond geraakt. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit, dat de zorgvuldige opgebouwde spanningslijn van Keyes spot en Waleweins reactie daaropGa naar voetnoot33 niet doorgetrokken wordt zoals dat in bij voorbeeld Ferguut, de Ridder metter mouwe en de Conte du graal wel gebeurt; daar wordt Keye namelijk afgestraft bij de terugkeer van de held. Ook dit typisch Arthuriaanse motief moet dus wijken voor belangrijker zaken! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er is maar één conclusie mogelijk: vanaf het moment waarop Walewein kiest voor de liefde, draait het verhaal niet langer om de schaakbordqueeste, hetgeen ook blijkt uit de beknoptheid van de weergave van de afwikkeling der queeste. De zin (‘sen’) van het verhaal dient daarom als volgt geformuleerd te worden: een ridder ontwikkelt zich van iemand die vóór alles de Arthur-gemeenschap dient en haar normen hanteert tot iemand die vóór alles de liefde dient en hááŕ normen hanteertGa naar voetnoot34.
Nu rest ons nog de vraag, hoe de relatie van de nevenepisoden tot de hoofdhandeling is. Zoals blijkt uit hoofdstuk III, vindt er in de nevenhandeling een evolutie van de held plaats van hoofs ridder tot hoofs minnaar. Naar hierboven aangetoond is, geeft de hoofdhandeling dezelfde ontwikkeling weer. De nevenepisoden dienen echter niet slechts als ‘spiegel’ van de hoofdhandeling; zij hebben tevens de functie het beeld dat de lezer van de held heeft, genuanceerder te maken. Zo worden in de hoofdhandeling van de heenreis van Waleweins persoonlijkheid vrijwel uitsluitend de aspekten ‘eergevoel’ en ‘angst voor schande’ belicht; in de nevenepisoden van de heenreis wordt dit nogal eenzijdige, prototypische beeld echter verlevendigd en reëel gemaakt door de schildering van Waleweins vele hoofse deugden en van bepaalde echt -menselijke hebbelijkheden. Tevens is hier niet, zoals in de hoofdhandeling, de eerzucht, maar het ‘streven de ordo te herstellen’ of de ‘ontfermherticheit’ bron van handelen voor Walewein. Tijdens de terugreis geldt voor zowel hoofd- als nevenhandeling, dat Walewein zich door de ‘minne’ laat leiden. In de hoofdhandeling verschuiven eergevoel (eerzucht) en angst voor schande daardoor naar de tweede plaats: de held laat steeds de ‘minne’ prevaleren. Andere aspekten van Waleweins persoonlijkheid komen hier niet aan de orde; in de nevenepisoden daarentegen worden naast de ‘minne’ nog enkele andere deugden belicht. Qua sfeer verschillen de nevenepisoden eveneens van de hoofdhandeling: zij stellen tegenover sprookjesachtige, mysterieuze elementen zoals een magisch zwaard, een wonderbed, een vagevuurrivier en een betoverde jongeling het realisme van bij voorbeeld een bloedige veldslag en een jonkvrouw-in-nood. Zo vormen de nevenepisoden een soort tegenwicht van de hoofdhandeling. De heenreis bevat 5420 verzen hoofdhandeling en 3012 verzen nevenepisoden, zodat de verhouding van hoofd- : nevenhandeling gelijk is aan ongeveer 5,4 : 3. De terugreis geeft een heel andere verzenverhouding te zien: hier beslaat de hoofdhandeling 839 en de nevenhandeling 1867 verzen, zodat de verhouding van hoofd- : nevenhandeling gelijk is aan ongeveer 1 : 2,2! Hieruit blijkt niet alleen, dat de auteurs aan de afwikkeling van het schaakbordverhaal (= de hoofdhandeling) niet meer dan de hoogstnoodzakelijke aandacht hebben | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
besteed, maar óók dat de nevenepisoden wel iets heel belangrijks mee te delen moeten hebben! Door hun getalsoverwicht zijn zij immers zo niet tot hoofdhandeling, dan toch tot hoofdzaak geworden. Wat voorheen de hoofdzaak was, namelijk de schaakbordqueeste, is door een verandering in de inhoud van het verhaal, waarvoor de auteurs de passage van Waleweins keuze hebben moeten invoegen, tot bijzaak geworden. Om duidelijk te maken wat de nieuwe hoofdzaak is, hebben de auteurs dus twee nevenepisoden ingevoegd die Waleweins veranderde levenshouding benadrukkenGa naar voetnoot35. Zelfs hebben zij in de nevenepisode van Estor, die volgens Prof. Draak (Onderzoekingen Walewein, blz. 117) aan het sprookje ontleend is, een belangrijke verandering aangebracht die volledig in overeenstemming is met de door hen aan het verhaal gegeven ‘sen’. Zij laten Estor namelijk níet (zoals in het sprookje wèl gebeurt) het zwaard roven, waardoor hij het uiteindelijke object van de queeste, het schaakbord, zou kunnen bemachtigen; nee, in plaats van het zwaard ‘rooft’ Estor Ysabele! Hij tracht dus, in tegenstelling tot het sprookje, niet Waleweins rol als queesteridder over te nemen, maar diens rol als minnaar van Ysabele. Daarmee wordt Ysabele impliciet aangeduid als het ‘object’ dat voor Walewein het belangrijkst is. Een zeer betekenisvolle verandering ten opzichte van het sprookje! Op blz. 14 van Chrétien de Troyes zegt Frappier: ‘Sans amour il est vain de prétendre à la perfection courtoise’. Waarschijnlijk is dàt ook de belangrijkste boodschap in de Walewein: de held, die qua deugden en ridderschap al ‘uutvercoren’ was, wordt (evenals Chrétiens helden) pas door zijn welbewuste keuze voor de liefde de volmaakte hoofse ridder. Het is alleen die door en tijdens de queeste verworven hoedanigheid, die hem in staat zal stellen om in de toekomst Arthurs rol als leider en normdrager van de hoofse wereld over te nemenGa naar voetnoot36. Ik hoop hiermee aannemelijk te hebben gemaakt, dat de Walewein niet zomaar een ‘avonturenroman’ is, die ‘enkel geïnterpreteerd (kan) worden op het vlak van de ‘sensus litteralis’’ (Janssens, Structuur en verhaaltechniek, blz. 647)Ga naar voetnoot37, maar daarentegen een zeer bewust tot een hoofse liefdesroman omgewerkt sprookje!
Vijverlaan 104
|
|