De Nieuwe Taalgids. Jaargang 76
(1983)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |||||||||||
‘Foute’ spelling; een spellingregeling uit 1941G.P. van der StroomGedurende het interbellum heeft Nederland verscheidene spellingsystemen gekend: onder andere de spelling-De Vries en Te Winkel, De Vries en Te Winkel zonder naamvals-n, de spelling-Kollewijn, de spelling-Terpstra, de spelling-Marchant, diezelfde spelling zonder de sexuele -n, en de spelling-Slotemaker de Bruïne.Ga naar voetnoot1 Vooral sedert 1891, toen Kollewijns artikel ‘Onze lastige spelling. Een voorstel tot vereenvoudiging’ verscheen,Ga naar voetnoot2 had de spelling de gemoederen van de Nederlanders beziggehouden. Voor- en tegenstanders polemiseerden zonder einde; adressen, pamfletten, brochures en artikelen vlogen over en weer. Er was een ‘Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Spelling’ en er was er een die zich beijverde voor ‘orde en eenheid in de schrijftaal’. Deze laatste wenste de spellingregels van De Vries en Te Winkel te behouden. Vanaf juli 1934 was de situatie in grote lijnen als volgt: op school werd de spelling-Marchant, ook wel de ‘examenspelling’ genoemd, onderwezen, terwijl de overheid De Vries en Te Winkel trouw bleef. Wie van school afkwam en aspiraties in de richting van een overheidsbetrekking koesterde, moest zich eerst De Vries en Te Winkel nog eigen maken. (De gemeente Den Haag nam hierin aan jonge ambtenaren zelfs een examen af.) Dat dit een onhoudbare toestand was, was duidelijk. De minister van Onderwijs G. Bolkestein, in 1939 aan het bewind gekomen, was oud-lid van de ‘Vereniging tot Vereenvoudiging’ en tegenstander van de naamvals-n. De vereenvoudigers leken aan het langste einde te gaan trekken. Ook die hoop werd de bodem ingeslagen toen in mei 1940 koningin en regering na de Duitse overval naar Engeland uitweken. De kwestie van een herziene regeling van de schrijfwijze der Nederlandse taal werd uit de aard der zaak naar de achtergrond gedrongen. De toestand op spellinggebied bleef vooralsnog ongewijzigd.
In de zomer van 1941 verschenen er evenwel berichten in de kranten dat de secretaris-generaal van het departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming (vreemd genoeg afgekort tot ‘OWK’) zich over het spellingvraagstuk had gebogen. De secretaris-generaal van dit nieuwe departement was prof. dr. J. van Dam, voorheen hoogleraar oud-Germaanse filologie en oudere Duitse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam, èn voorstander van de spellingvereenvoudiging. Van Dam had in mei of juni een vertrouwelijk memorandum inzake de Nederlandse spelling op- | |||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||
gesteld en dat binnen het college van secretarissen-generaal rondgedeeld.Ga naar voetnoot3 Een exemplaar berust bij het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam.Ga naar voetnoot4 In zijn nota stelde Van Dam dat er zo spoedig mogelijk één spelling moest komen, ten slotte mag men de taal ‘beschouwen tegelijk als het symbool en als belangrijkste draagster van de volkseenheid’. Worden er meerdere spellingstelsels toegelaten, dan komt die eenheid in gevaar, want de spelling wordt dan tot criterium voor een meer vooruitstrevende of meer behoudende levensovertuiging of zij gaat dienen ter onderscheiding van standsverschillen, aldus Van Dam, taal en spelling door elkaar haspelend. Een tweede argument was dat een abituriënt die ambtenaar wilde worden De Vries en Te Winkel nog moest leren. Verder voerde Van Dam nog aan dat ten gevolge van de onzekerheid over wat nu juist is, de mensen onverschillig zijn komen te staan ten opzichte van hun spelling en maar schrijven wat hun goeddunkt. Er moest, ongeacht het feit dat Oost- en West-Indië niet gehoord konden worden en dat het contact met België bemoeilijkt was, zo snel mogelijk één spelling komen. Maar welke? Dit was een vraag die slechts door taalkundigen adequaat beantwoord kon worden, omdat alleen zij ‘kunnen beoordelen, of een spelling doelmatig is en of zij een goede ontwikkeling van de taal waarborgt’. Er zijn, aldus Van Dam, drie verschillende tendenties die op de spellingregels van een taal inwerken: de systematische (‘kleed’ met een d vanwege ‘kleden’ enzovoort) laat Van Dam in het stuk buiten beschouwing; iedere Nederlandse spelling heeft met dit beginsel gerekend. Het historische principe beheerst de spelling van het Engels en van het Frans. ‘Een hervorming van de Engelse spelling zou alleen in de vorm van een totale revolutie mogelijk zijn’ en deze spelling ‘bewijst ten volle, waartoe het nalaten van hervormingen in de spelling leidt!’, merkte Van Dam op. Daarentegen heeft de Nederlandse spelling in de loop der eeuwen steeds wijzigingen ondergaan. Ook de laatste wezenlijke spellingherziening, de spelling-Marchant, was van het historische principe afgeweken door zich naar het fonetisch beginsel te richten: het verschil tussen e en ee, c.q. o en oo in open lettergreep en de schrijfwijze sch waar s wordt uitgesproken, werden opgeheven. Het verschil tussen ij en ei, alsmede dat tussen ou en au bleef niettemin gehandhaafd. Nu is er volgens Van Dam geen verschil in uitspraak voor wat betreft de vocalen tussen ‘leeren’ en ‘meren’ of tussen ‘loonen’ en ‘zonen’ of, met betrekking tot de consonanten, tussen ‘mos’ en ‘bosch’. Wie meent van wel, ‘laat zich door de spelling misleiden en bedriegt zichzelf’. De nieuwe spelling maakte dus minder onderscheid in spelling voor klanken die gelijk worden uitgesproken en belastte daardoor het onderwijs en het geheugen van de Nederlands schrijvenden in mindere mate dan met De Vries en Te Winkel het geval was. Van Dam kwam dan ook tot de slotsom dat de vereenvoudigde spelling als de officiële Nederlandse spelling moest worden ingevoerd. Ook aan de voornaamwoordelijke aanduiding en de daarmee samenhangende | |||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||
naamvals-, c.q. sexuele -n besteedde Van Dam aandacht. Vóór de oorlog waren dit de heetste hangijzers geweest. De kwestie van de voornaamwoordelijke aanduiding deed hij eenvoudig af door te stellen dat deze ‘geheel buiten de spelling’ stond en zich voorts aan een strikte regeling onttrok. Moeilijker lag het ten aanzien van het vraagstuk van de uitgangs-n. Gegeven het feit dat deze -n voor de meeste Nederlanders niet meer tot de levende taal behoorde, ‘moet men streven naar een regeling waarbij slechts in een beperkt deel der gevallen de n wordt geplaatst’. Van Dam wenste haar dus niet zonder meer af te schaffen, de oplossing die, ook in de jaren 1940/'45, de ‘Vereniging tot Vereenvoudiging’ wèl voorstond. Hij nam, naar eigen zeggen, zijn toevlucht tot de regeling die hiervoor op 18 juli 1936 bij Koninklijk Besluit op voordracht van minister J.R. Slotemaker de Bruïne was getroffen. Van Dam stelde voor de regeling van het KB ‘ten dele’ over te nemen. Het relevante artikel van het KB luidde aldus: ‘De naamvalsuitgang -n bij lidwoorden, voornaamwoorden, bijvoegelijke naamwoorden of daarmede gelijkstaande verbuigbare woorden mag worden weggelaten, behalve: Deze regel week op twee punten af van de spellingregeling van minister H.P. Marchant: de naamvals-n was bij Marchant niet verplicht gesteld voor woorden die het suffix -in kenden om het vrouwelijke individu aan te duiden. Van zulke woorden was in 1934 niet gerept. Verder werd met het KB van 1936 de -n verplicht gesteld ‘bij woorden die een kennelijk mannelijke zelfstandigheid aanduiden’. Deze lekenformulering van Slotemaker de Bruïne, waarbij sexus en genus werden vereenzelvigd, had in 1936 en volgende jaren tot aanzienlijke problemen geleid. Wat moest men onder een ‘kennelijk mannelijke zelfstandigheid’ verstaan? Er zou een nieuwe geslachtslijst moeten komen, maar die is nooit verschenen. Van Dam liet de gewraakte slotregel dan ook wijselijk weg. Het onderwijs zou zich volgens Van Dam tot de bovengenoemde gevallen a en b moeten beperken. (Hij meende dat te overwegen zou zijn het gebruik van de -n in geval b facultatief te stellen.) In ‘hogere schrijftaal’ en ambtelijke taal kon men desgewenst ook in andere gevallen de uitgangs-n schrijven, aldus Van Dam. Het probleem waar schoolverlaters die in rijks- of gemeentedienst wilden mee werden geconfronteerd, werd dus door de nota in het geheel niet opgelost. Het kwam er op neer dat Van Dam de spelling-De Vries en Te Winkel over de gehele linie wilde vervangen door de spelling-Marchant, met ten aanzien van de naamvalsuitgang de, wezenlijk beknotte, variant van Slotemaker de Bruïne. Ten slotte besteedde Van Dam aandacht aan verschillende bezwaren die waren ingebracht tegen de vereenvoudiging van de spelling. Er waren er die de nieuwe spelling onesthetisch vonden, ‘een belediging voor het oog’. Van Dam kon ‘dit argument in het geheel niet waarderen’. Verder werd wel tegen de vernieuwde spelling ingebracht dat de spelling-De Vries en | |||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||
Te Winkel een hulpmiddel vormde om betekenissen te onderscheiden: het werkwoord ‘toonen’ tegenover het substantief ‘tonen’ enzovoort. Nu levert homonymie in de praktijk weinig problemen op omdat uit de context de betekenis wel blijkt. Daar komt nog bij dat ook De Vries en Te Winkel talloze woorden gelijk spelden die qua betekenis wel degelijk verschilden: ‘ras’ als substantief en als adjectief, ‘loten’ als meervoud van ‘lot’ en ‘loot’ èn als werkwoord. Ook dit bezwaar was in de ogen van Van Dam amper geldig. Deze en andere bezwaren waren al voor de oorlog te berde gebracht, maar er bleek nu, tijdens de bezetting, een nieuw element opgedoken te zijn dat vernieuwing van de spelling in de weg stond: de moderne spelling zou ‘democratisch’ zijn en niet passen ‘in de geest van de nieuwe tijd’. Dit ideologische argument werd aangevoerd door lieden die de ‘nieuwe orde’ niet slecht gezind waren. Zo kon men in het pro-Duitse blad De Waag in een artikel van hoofdredacteur mr. A.F. Zwaardemaker lezen dat het succes van de school van Kollewijn te wijten was aan de ‘nationale onverschilligheid voor de handhaving van alle echt-Vaderlandsche traditiën’ en ook dat het dan ook allerminst verwonderlijk was dat de tijd waarin de vereenvoudiging vaste voet aan de grond had gekregen samenviel met die waarin: ‘het gebroken geweertje [...], de Volkenbonds-illusie, het philo-semietisme, het Americanisme, de verheerlijking der democratie en dergelijke symptomen van een wegkwijnend nationaal besef de innerlijke kracht van ons Nederlandsche volk trachtten te sloopen.’Ga naar voetnoot6 ‘Dr.’ Alfred A. Haighton schreef in de op dat moment door hem gefinancierde Nieuwe Gids over de ‘cultuurbolsjewiek R.A. Kollewijn’ en dat het ‘geen wonder’ was ‘dat juist internationale joden, rooden en andere vaderlandlooze gezellen deze Kolderwijnsche taalontucht toejuichen!’Ga naar voetnoot7 De hoofdredacteur van het blad van de Nationaal Socialistische Beweging (NSB) Volk en Vaderland, L. Lindeman, dacht er hetzelfde over: ‘De geheele Terpstra-Slotemaker-Marchant schande is geboren uit de verziekte geesten der allesneerhalende democratische en marxistische heeren, die in Nederland alles hebben kapot gemaakt wat het eigendom was van héél het volk.’Ga naar voetnoot8 Toch waren niet alle nationaal-socialisten en fascisten in Nederland tegen de nieuwe spelling gekant. SS-Onderstormleider J.C. Nachenius schreef in het blad van de Nederlandse SS Storm SS dat hij een spelling wilde die niet ingewikkelder was dan strikt noodzakelijkGa naar voetnoot9; de neerlandicus (en NSB'er) dr. J. van Ham betoogde in Het Nationale Dagblad dat het onzin was ‘de spelling De Vries en Te Winkel voor te stellen als een N.S.B.-spellingGa naar voetnoot10 en elke vereenvoudigde als rotte vrucht der democratie.’Ga naar voetnoot11 In 1944 | |||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||
verscheen van de hand van dezelfde Van Ham de brochure Taalpolitiek. Hierin stelde hij dat het de Sociaal-Democratische Arbeiders-Partij (SDAP) was geweest die de spellingkwestie in politiek vaarwater had doen belanden door de spelling-De Vries en Te Winkel voor te stellen als een standenspelling die het arbeiderskind toch nooit onder de knie kon krijgen. Aan de gehanteerde spelling kon men derhalve zien ‘wie voor en wie tegen den arbeider was.’Ga naar voetnoot12 Prof. dr. C.G.N. de Vooys, lid van het hoofdbestuur van de ‘Vereniging tot Vereenvoudiging van onze Spelling’, was het er niet mee eens: ‘Dit is onjuist. Spellingkonservatisme kwam en komt voor in elke politieke partij: onder de sociaal-demokraten waren b.v. Troelstra, Schaper, H. Polak besliste tegenstanders van spellingswijziging. Ook de partij van Dr. Van Ham kent vóór- en tegenstanders, al is het niet zeker of dáár de politiek na 1940 niet een rol gespeeld heeft.’Ga naar voetnoot13 Van Dam meende dat de nieuwe spelling niet democratisch was, maar daarentegen juist ‘volks’. Dit evident nationaal-socialistische adjectief betekent (hier) zoveel als eigen aan het volk (het volk dan wel opgevat als ondeelbaar geheel en niet gezien als opgebouwd uit, verschillend geaarde, individuen).Ga naar voetnoot14 ‘Die spelling is de beste, die op de beste wijze als vorm kan dienen voor al wat in het Nederlandse cultuurleven aanwezig is. Het spreekt daarbij van zelf, dat dit cultuurleven des te beter wordt gediend, naarmate de vorm minder moeilijkheden oplevert en een nauwkeuriger aansluiting aan de inhoud waarborgt. Hoe helderder en overzichtelijker de spelling is, des te nauwkeuriger is die aansluiting, des te gemakkelijker komt iedere volksgenoot tot een juiste, ook in de vorm juiste weergave van zijn gedachten.’ Ten slotte zou er nog een bezwaar zijn gelegen in het feit dat de oude spelling beter dan de vernieuwde als hulp kon dienen bij het onderwijs in het Duits. De al genoemde mr. Zwaardemaker had dit aspect al in oktober 1940 besproken. Het Duits zou volgens hem het Engels en het Frans in de wereld verdringen. Daarom werd een grondige kennis van het Duits ook voor Nederland van groot belang. ‘Een ding is echter o.i. noodzakelijk, wil men onze jeugd ooit eenige kennis van het Hoogduitsch kunnen bijbrengen: herstel van de spelling De Vries en Te Winkel en wederinvoering van den verplichten manlijken geslachtsuitgang in den derden en vierden naamval.Ga naar voetnoot15 De funeste werking van de spelling-Marchant en die van zijn democratischen medestrijder Slotemaker de Bruïne is immers, dat elk gevoel voor een taalkundig geslacht wordt uitgeroeid.’Ga naar voetnoot16 Dit was, aldus Van Dam in zijn nota, een ‘merkwaardig argument’, aangezien de spelling van de ene taal afhankelijk werd gesteld van die van een - weliswaar verwante - maar toch andere taal. Hij achtte dit onjuist en verwierp het argument. | |||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||
Wat is er verder met de vertrouwelijke nota gebeurd? Van Dam stuurde zijn memorandum in december 1941 aan de president van de Nederlandsche Kultuurraad (NKR) prof. dr. G.A.S. SnijderGa naar voetnoot17 met het verzoek het stuk van commentaar te voorzien. De NKR, niet te verwarren met de Kultuurkamer, ook al overlapten de doelstellingen van beide instanties elkaar in niet geringe mate, was in de herfst van 1941 door Snijder in nauwe samenwerking met Reichskommissar Dr. A. Seyss-Inquart opgericht en diende ter bevordering van de ontwikkeling van het ‘Nederlandsche kultuurleven en van de verzorging van de Nederlandsche kultuur’, aldus de (Duitse) verordening waarbij hij werd ingesteld.Ga naar voetnoot18 Volgens dezelfde verordening moesten de secretarissen-generaal van het departement van OWK en van Volksvoorlichting en Kunsten de president van de NKR tijdig van hun meer belangrijke plannen in kennis stellen.Ga naar voetnoot19 Twee maanden na de toezending door Van Dam zond de dagelijks bestuurder van de NKR, dr. W. Zwikker, de nota aan verschillende leden van de NKR en vroeg hun of zij van mening waren dat het wenselijk was tot eenheid inzake de spelling te komen, voorts of zij in dat geval De Vries en Te Winkel, dan wel een vereenvoudigde spelling voorstonden en wat hun oordeel was over het bijgevoegde voorstel van secretaris-generaal Van Dam.Ga naar voetnoot20 De hier al eerder genoemde SS'er Nachenius antwoordde per omgaande dat hij het met het voorstel van Van Dam eens was. Hij had één kanttekening: liever nog zag hij ‘dat aan het fonetische, zoo mogelijk, nog meer ten offer werd gebracht’.Ga naar voetnoot21 Lid van de NKR waren ook de pro-Duitse taalkundigen J.M.N. Kapteyn, F. Muller en J. de Vries. Ook hun werd verzocht de drie vragen te beantwoorden. De Leidse germanist prof. dr. Jan de Vries meende dat het ‘niet alleen wenschelijk, maar zelfs noodzakelijk’ was tot een afdoende regeling inzake de spelling te komen. De hele spellingkwestie was per slot van rekening ‘een bedroevend bewijs, hoe zeer het Nederlandsche volk zijn aandacht van waarachtige volksbelangen [...] afgewend heeft.’ Van een opnieuw invoeren van De Vries en Te Winkel kon z.i. eenvoudigweg geen sprake zijn ‘nadat de spelling Kollewijn, die op rationeeler grondslagen berust, en de daaruit voortgekomen min of meer officieele spellingen, reeds zoo langen tijd door een groot deel der intellectuele, dus bij uitstek schrijvende Nederlanders gebruikt zijn’. Het voorstel van Van Dam verdiende dan ook ‘in alle opzichten aanbeveling’. De Vries voegde hier nog aan toe dat naar zijn idee met de nieuwe regeling tegelijkertijd de spelling van de bastaardwoorden in overeenstemming met ‘de nieuwe volksche beginselen’ zou moeten worden gebracht, het woord ‘cultuur’ bijvoorbeeld, moest met een k gespeld worden.Ga naar voetnoot22 | |||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||
De germanist prof. dr. J.M.N. Kapteyn, sedert september 1940 rector-magnificus van de Groningse universiteit, paste zelf de spelling-De Vries en Te Winkel nog toe, maar achtte desalniettemin een vereenvoudigde spelling ‘wel gewenscht’. Met de beschouwingen van Van Dam was hij het ‘in hoofdzaak wel eens’. Maar het was onjuist de nieuwe spelling ‘volks’ te noemen; ‘Zij heeft met “volks” niets te maken, integendeel zoals het hier gebruikt wordt is het woord eerder een opvatting van “volks” door een “democraat”’, orakelde Kapteyn.Ga naar voetnoot23 Prof. dr. Fred. Muller, classicus te Leiden, bepleitte in zijn antwoord aan de president van de NKR de toepassing, ‘ook door officiële instanties’, van een vereenvoudigde spelling. Het memorandum van Van Dam vond hij ‘een verstandig stuk’. Ten aanzien van de regeling van de geslachten zag Muller graag een soepele regeling getroffen, ‘daar onze taal zich onweerstaanbaar beweegt in de richting van geheel afsterven van het gevoel voor de genera, in de richting van het Engels dus. In dìt opzicht verwydert het Nederlands zich onmiskenbaar van het Duits’.Ga naar voetnoot24 Over het algemeen genomen waren de gepolste leden van de NKR voor een vereenvoudiging van de spelling en geen bracht werkelijk steekhoudende argumenten in tegen het voorstel van Van Dam. Bijzonder veel waarde schijnt Van Dam overigens niet aan het oordeel van de NKR gehecht te hebben; begin mei 1942 namelijk, stuurde hij president Snijder een ontwerpbesluit betreffende de invoering van een nieuwe schrijfwijze van de Nederlandse taal.Ga naar voetnoot25 Op dat moment had hij nog niets naders van de NKR vernomen. Volgens het ontwerp moest met ingang van 1 september 1942 de schrijfwijze volgens De Vries en Te Winkel worden gebezigd met de volgende afwijkingen:
Men herkent in de vijf regels duidelijk de regels van Marchant. Alleen de zesde regel van Marchant - bij de voornaamwoordelijke aanduiding richt men zich naar het be- | |||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||
schaafde spraakgebruik - ontbreekt, maar deze kwestie stond dan ook, volgens Van Dam, geheel buiten de spelling. De aanvulling van Slotemaker de Bruïne betreffende het suffix -in en ‘woorden die een kennelijk mannelijke zelfstandigheid aanduiden’ had hij ook achterwege gelaten. Deze concept-verordening had Van Dam, zoals gezegd, opgesteld zonder het oordeel van de NKR over zijn nota uit 1941 af te wachten. Die reactie volgde namelijk eerste halverwege juni 1942. Na advies van de ter zake kundige leden te hebben ingewonnen was president Snijder tot de slotsom gekomen dat het ‘in hooge mate’ wenselijk was tot eenheid inzake de spelling te komen. De regeling zoals in de nota en in het ontwerp neergelegd, verdiende hierbij de voorkeur. Deze schrijfwijze leek Snijder ‘wetenschappelijk alleszins verantwoord’.Ga naar voetnoot26 In juni of juli 1942 stuurde Van Dam zijn ontwerpbesluit ter tekening aan de andere secretarissen-generaal. Zijn ambtgenoot van het departement van Justitie, de NSB'er prof. mr. J.J. Schrieke, wenste de kwestie eerst nog in het voltallige college van secretarissen-generaal te bespreken.Ga naar voetnoot27 Binnen dit college bleken tegenstrijdige meningen te bestaan.Ga naar voetnoot28 Het overgeleverde bronnenmateriaal bevat geen exacte gegevens, maar het is beslist niet ondenkbaar dat het vooral de NSB is geweest die de herziening van het spellingstelsel heeft geblokkeerd. Niet dat de Beweging nu als geheel tegen de invoering van de vereenvoudiging was, maar zij vond haar in bezettingstijd niet alleen niet opportuun, maar achtte het ook ongewenst ‘om in bezettingstijd zaken te regelen, die van zo'n uitgesproken volksbelang zijn als taal en spelling’. De leider van de NSB ir. A.A. Mussert achttte het niet juist dat ‘nationale beslissingen’ bij toelating of op initiatief van een bezettende overheid zouden worden opgenomen.Ga naar voetnoot29 Het herzien van de spelling tijdens de bezetting zou het gevaar met zich meebrengen dat de spelling (opnieuw) in politiek vaarwater zou verzeilen. Dit was niet de bedoeling. Van Dam zag geen kans zijn ontwerp door te voeren en moest de invoering van zijn regeling opschorten. De vereenvoudiging van de spellingregels was weer vastgelopen. Het zou nog tot 1 mei 1947 duren alvorens in Nederland een nieuwe spellingwet - waarbij overigens de naamvals-n facultatief gesteld werd - in werking zou treden.
Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie
|
|