De Nieuwe Taalgids. Jaargang 76
(1983)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Over de zgn. absolute met-constructieM. Klein0. InleidingHet is een algemeen bekend feit dat een bepaling van gesteldheid zoals in (1) en (2a) met een subject of met een object verbonden kan zijn: (1) Jan kwam boos de kamer binnen In het algemeen kan men zeggen, dat het voor een dergelijke relatie een noodzakelijke voorwaarde is dat de NP de gesteldheidsbepaling c-commandeert.Ga naar voetnoot1 Als aan deze voorwaarde niet wordt voldaan, resulteert in bijna alle gevallen een onwelgevormde zin: (2)bGa naar voetnoot*Jan at [PP van [NP de croquetten]] altijd koud In (2b) c-commandeert de NP de croquetten de bepaling koud niet: de eerste vertakkende knoop boven deze NP is de PP-knoop en deze domineert koud niet. De onwelgevormdheid van (2b) staat duidelijk in contrast met de welgevormdheid van de zinnen in (3), die ogenschijnlijk structureel niet verschillend zijn:
Zo op het eerste gezicht zou men zeggen dat in (3) zijn mond en het raam respectievelijk vol en open niet c-commanderen. Maar schijn bedriegt de taalonderzoeker ook in dit geval. De structuur van de met-constructie in (3) blijkt bij nader toezien anders en gecompliceerder dan de PP van de croquetten in (2b). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Van Riemsdijks analyseIn zijn proefschrift over The Binding Nature of Prepositional Phrases geeft Van Riemsdijk (1978, 62-86) een analyse van met-constructies als de gecursiveerde PP's in (4): (4)a Met Einstein voor ogen begon hij aan zijn onderzoek Van Riemsdijk meent dat het hier gaat om een absolute constructie, te vergelijken met de bekende Latijnse, Griekse en Gotische constructies (o.c., 68). Voorts verdedigt hij de opvatting dat deze PP's niet dienen te worden afgeleid van een zinsachtige structuur, ‘but rather that its surface structure is essentially its deep structure.’ (o.c., 64-65). Voordat hij tot deze conclusie komt, vergelijkt Van Riemsdijk de volgende twee mogelijke bronnen voor de bewuste met-constructie: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder hypothese (5b) zouden de PP's in (4) respectievelijk de volgende structuren toegekend krijgen:
Een grammatica met hypothese (5a) zou aan dezelfde met-constructies een structuur toekennen als in (7), zo meent Van Riemsdijk:
De belangrijkste overweging voor Van Riemsdijk om te kiezen voor hypothese (5b) is gebaseerd op zijn veronderstelling dat het werkwoord dat in hypothese (5a) aanwezig geacht wordt nu eens hebben dan weer zijn zou moeten zijn. Er zou geen systematiek zijn. Daarmee correspondeert, aldus Van Riemsdijk, het feit dat de NP in (5a) soms object (zie bijvoorbeeld (7a)), soms subject is (zie (7b) en (7c)). Het komt mij voor, dat Van Riemsdijk ten onrechte hypothese (5a), waarin aan de bedoelde met-constructie een zinsachtige status wordt toegekend, geheel verworpen heeft. Er is wel degelijk systematiek. In de opvatting die ik hier zal verdedigen hebben de PP's in (4) alle dezelfde structuur:
De NP in (5a) is in deze visie dus altijd een PRO-subject (een schimonderwerp in Paardekoopers terminologie (Paardekooper 1977)). Over de lege V-knoop kom ik nog te spreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Argumenten voor (5a)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Paardekooper (1977, 387) en Van Riemsdijk (1978, 77) hebben beiden opgemerkt, dat een soortgelijke inversie ook voorkomt in met de met-constructies corresponderende zinnen. Van Riemsdijk vergelijkt bijvoorbeeld de verplaatsingsmogelijkheid van de NP en de PP in (9) a en b met:
Van Riemsdijk wil hieruit echter niet een conclusie trekken ten gunste van een hypothese waarin de met-constructie als een zinsachtige structuur wordt beschouwd:
However, it is not necessary to assume that [(9b)] is derived from some sentential source like [(10b)] to which some inversion rule has applied. Instead, there is no reason why that rule, whatever its exact nature, should not apply to [(9a)] directly. Similar reasoning can be applied to other potential rules that might apply in the complement of the absolute P.
Hier zou ik in de eerste plaats tegen in willen brengen, dat aan deze met-constructies wel een heel bijzondere status zou worden toegekend, als we de bedoelde inversieregel zouden laten werken binnen zulke PP-structuren als (5b). In geen enkele andere PP-constructie zijn dit soort inversies mogelijk. Wel kunnen twee PP's binnen een NP van plaats verwisselen:
Maar zo'n verwisseling van PP's is geheel anders van aard dan die binnen de met-constructie. Binnen de met-constructie in (9) kunnen de constituenten verplaatst worden tot vlak voor met; de prepositie met blijft steeds muurvast op haar plaats. In (11a) is verplaatsing van de PP over de Tweede Wereldoorlog tot vlak voor van volstrekt onmogelijk: (12) *Jan las het boek[PP van [PP over de Tweede Wereldoorlog] De Jong] Ook in andersoortige met-constructies kunnen constituenten nooit tot voor de prepositie met verplaatst worden:
In de tweede plaats zou ik erop willen wijzen, dat onder hypothese (5b) het volgende feit een toevalligheid blijft: (14) De verplaatsingsmogelijkheden binnen de met-constructie zijn exact dezelfde als die in tegenwoordig deelwoordconstructies eindigend op hebbend | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De generalisatie die door (14) wordt uitgedrukt vloeit voort uit hypothese (5a), de sententiële bron. (14) kan geïllustreerd worden met tal van voorbeelden:Ga naar voetnoot2
Onder hypothese (5b) blijft het ook onverklaarbaar waarom in een SVO-taal als het Engels dergelijke verplaatsingen niet mogelijk zijn, net als in corresponderende constructies met having:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. PartikelsGeneralisatie (14) drukt een relatie tussen het zelfstandig werkwoord hebben en het voorzetsel met uit die al veel eerder door grammatici is onderkend (bijvoorbeeld door Janssen (1976) en Paardekooper (1977)). Als deze generalisatie juist is, dan verwacht men, dat partikels die voor kunnen komen met het werkwoord hebben (zoals bijvoorbeeld omhebben, aanhebben, ophebben) ook kunnen voorkomen aan het eind van de met-constructie voor de lege V. Dit blijkt inderdaad zo te zijn:
Zoals gezegd gaat het hier om een relatie tussen het zelfstandig naamwoord hebben en de prepositie met. De met-constructie is onwelgevormd in het Nederlands als met gerelateerd wordt aan het hulpwerkwoord hebben:
Ook mislukt de met-constuctie als de samenstelling partikel + hebben een meer overdrachtelijke betekenis heeft: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In zijn artikel ‘Het Nederlands als SOV-taal’ toont Koster (1975; 1980) aan, dat ‘de distributie van partikels in hoofdzinnen gelijk is aan de distributie van gewone werkwoorden (zonder partikels) in bijzinnen.’ Met andere woorden: Het partikel geeft de plaats aan waar het werkwoord in de dieptestructuur (die de volgorde van de bijzin heeft) gestaan heeft. Dus in (25a) geeft het partikel op de plaats aan waar het werkwoord vandaan komt (vergelijk (25b), dezelfde zin met de volgorde van de bijzin):
Hetzelfde verschijnsel zien we, mutatis mutandis, in de met-constructie: (26) De distributie van het partikel in de met-constructie is gelijk aan de distributie van het zelfstandig werkwoord hebben in een participiumconstructie De juistheid van (26) kan met een reeks van distributionele feiten gestaafd worden. Ik zal er hier een drietal noemen. Objects-NP's kunnen in tegenwoordig deelwoordconstructies niet achter het werkwoord voorkomen:
Precies hetzelfde verschijnsel zien we in de met-constructie:
In tegenwoordig deelwoord-constructies kan PP-over-V toegepast worden, d.w.z. een PP kan over het werkwoord heen naar het zinseinde verplaatst worden:
Dezelfde verplaatsingsmogelijkheid zien we in de met-constructies:
Predicatieve complementen kunnen in het Nederlands niet over het werkwoord heen naar achteren verplaatst worden:
Hetzelfde kunnen we ook waarnemen in de tegenwoordig deelwoord-constructie (32) én in de met-constructie (33):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hierboven bij zin (29) en (30) besproken PP-over-V-verschijnselen komen ook voor bij tegenwoordig deelwoord-constructies waarin het werkwoord hebben te zamen met een adjectief een nieuw werkwoord vormt:
De met (31) a en b corresponderende met-constructies zijn:
Onder hypothese (5b), de niet-sententiële bron voor met-constructies, zijn deze feiten alleen te begrijpen als de grammatica de volgende drie regels bevat:
De drie regels die in (36) genoemd worden kunnen tot één gereduceerd worden (namelijk tot de al bestaande en onafhankelijk gemotiveerde regel PP-over-V) als we aannemèn dat de hier bedoelde met-constructies een S-achtige status hebben, zoals in (5a). Het bijzondere van het in deze constructies optredende met is dat het het werkwoord hebben overbodig maakt. Het voorzetsel met en het werkwoord hebben kunnen niet tegelijkertijd optreden: (37) *Met de band lek hebbend ging Cor naar zijn stamcafé Blijkbaar fungeert het voorzetsel met als een soort vervangend element voor het werkwoord hebben. Zulk soort vervangingen komen wel meer voor. Een bekend voorbeeld is het kwantitatieve er dat alleen kan voorkomen als het onbepaalde en niet door prenominale adjectieven begeleide substantief (dat het vervangt) afwezig is:
(38) c en d zijn onwelgevormd als we er kwantitatief opvatten. Merkwaardig is dat het kwantitatieve er wel kan voorkomen als [N Δ] gevolgd wordt door een postnominale bepaling:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Het probleem rond r-movementVan Riemsdijk constateert in zijn proefschrift een voor hem onoplosbaar probleem ten aanzien van r-movement, de regel die bijvoorbeeld [PP met het] omzet in [PP ermee]. Binnen de hier besproken met-constructies kan deze regel niet toegepast worden:
Van Riemsdijks grammatica zou aan de PP in (39a) de volgende structuur toekennen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aangezien [PP met dat] normaliter altijd daarmee wordt, zou men nu ook verwachten, dat (39b) welgevormd zou zijn. Dit is echter niet het geval. Van Riemsdijk merkt op (o.c. 78): ‘We have no explanation for these facts, except to note that the absolute met is by no means the only exception in this respect. Some other exceptions are the following [Engelse vertalingen laat ik weg, MK]:
What must be assumed, then, is that a number of prepositions do not select a [ + R]-position on the P level, and that the absolute met is among these (as opposed to the instrumental and comitative met). Notice, by the way, that this difficulty arises within hypothesis [(5a)] as well. Therefore, the facts in [(39)], embarrasing though they are, cannot be used against the phrase structure account [(40)] of absolute constructions.’ De laatste stelling lijkt mij dubieus. Onder hypothese (5a) wordt aan de PP in (39) een structuur toegekend als (42): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De r-suppletieregel die Van Riemsdijk geeft: (43) [ + PRO, -HUM] → [ + R] / [P̅ P -] is in (42) niet van toepassing op de NP dat, omdat deze NP geen zusterconstituent is van P(rep). Om die reden is Van Riemsdijks r-movement ook niet van toepassing, waarmee de onwelgevormdheid van [PP daarmee voor de boeg] verklaard is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Het kwantitatieve erDe distributie van de kwantitatieve er is een buitengewoon ingewikkelde kwestie. Niettemin kan men met zekerheid stellen, dat het alleen kan voorkomen in een VP of S, en nooit binnen een PP:
Maar in de hier bedoelde met-constructie kan wel een kwantitatief er voorkomen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Het PRO-subject van de met-constructieUit de zinnen: (47) Jan zag Karel [PP met PRO een hoed in de hand] blijkt dat het werkwoord in de zin waartoe de met-constructie behoort, bepaalt hoe het PRO-subject in de met-constructie geïnterpreteerd moet worden. In (47) is Karel het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
antecedent van PRO en in (48) is dat Jan. Van Riemsdijk (o.c., pag. 68) laat zien, dat PRO in deze PP geen controlerend element hoeft te hebben: (49) [PP Met Cruijff als libero] kan er niets verkeerd gaan Naar mijn mening is deze laatste conclusie gebaseerd op een verkeerde interpretatie van de feiten. Ook als we zin (50) zodanig interpreteren dat Cruijff deel uitmaakt van de tegenpartij, is het subject wij de controller van PRO in de met-constructie. De zin betekent dan zoveel als: ‘Als wij Cruijff als libero bij de tegenstander hebben, zijn wij verloren’. Zinnen waarin in de met-constructie écht een ander subject geïmpliceerd wordt dan in de matrix-S aanwezig is, zijn beslist onwelgevormd: (52) *Met een hoed in de hand reed de auto door het stoplicht Het is niet in te zien waarom de oorzaak van de onwelgevormdheid van de zin in (52) een andere zou zijn die die in (53), waarin het PRO-subject van het tegenwoordig deelwoord zingend gecontroleerd moet worden als er een controlerende constituent aanwezig is, net als in de gerund-zinnen (51): (53) *Zingend zette de bus zich in beweging | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Zich in met-constructiesHet is een bekend feit dat pronomina als hij, zij, hem, haar etc. op het niveau van de logische vorm vrij moeten zijn in hun Minimaal Goevernerende Categorie (MGC; MGC's zijn S en NP. Zie voor een inleiding in de theorie van goevernement en binding Scholten, Evers en Klein 1982). Dat verklaart de onwelgevormdheid van zin (54): (54) *[S̄ [S Jani zag hemi niet]] en de welgevormdheid van (55): (55) [S̄ [S Jani zag [NP die vriend van hemi] niet]] In (54) is het pronomen hem niet vrij in zijn MGC (= S); in (55) is hem wel vrij in zijn MGC (= NP). Vergelijk (55) ook met (56): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(56) *[S̄ [S Jan zag [NP Karelsi foto van hemi] niet]] waarin hem wel gebonden is binnen zijn MGC (NP), hetgeen de zin in de bedoelde betekenis onwelgevormd maakt. hem mag uiteraard wel gebonden worden door Jan. Gebonden anaforen als zichzelf en elkaar gedragen zich in vele opzichten tegengesteld aan pronomina; zo moeten deze anaforen juist wel in hun MGC een antecedent vinden: (57) [S̄ [S Jani zag zichzelfi niet]] (verg. (54)) Zich neemt in distributioneel opzicht een positie in tussen pronomina en gebonden anaforen als zichzelf. Zo heeft zich met pronomina gemeen, dat het niet binnen zijn MGC gebonden kan zijn: (60) *Jani schoot op zichi maar het heeft met gebonden anaforen gemeen, dat het een antecedent moet hebben, wat niet noodzakelijk is voor gewone pronomina: (61) *Ik loop naast zich In Vat (1980) wordt onder meer de volgende hypothese voor het gedrag van zich ontwikkeld:
De onwelgevormdheid van (60) wordt door hypothese (63) verklaard: zich is een pronomen, dus moet het vrij zijn binnen zijn MGC; het is niet vrij (de PP is geen locatieve), dus is de zin onwelgevormd. Ook de zinnen (64) en (65) worden door (63) verklaard:Ga naar voetnoot3 (64) [S̄ [S Jani [S mij op zichi schieten]]] Zich in (64) is vrij in zijn MGC (S), maar wordt door Jan gebonden binnen zijn minimale S̄; in (65) is zich vrij in zijn MGC (locatieve PP), maar vindt in zijn minimale S̄ het antecedent Jan. Hypothese (63) sluit niet uit, dat er in een zin meerdere NP's als binder van zich kunnen dienen. Zo kan in (66) zowel de hond als Jan ‘de pronominale anafoor’ zich binden: (66) [S̄ [S Jan liet [S de hond het bot [PP naast zich] neerleggen]]] Maar verrassend genoeg kan in (67), waarin naast zich gelezen moet worden als onderdeel van de NP een man met een hond naast zich, slechts één NP het antecedent zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zich, en wel een man en niet, zoals men zou verwachten onder hypothese (5b), de NP Jan.
Binnen een ‘gewone’ NP kan zich niet gebonden worden door een c-commanderende NP:
Door Zwarts (1976) en Neijt (1979: 123) is aannemelijk gemaakt dat een NP als (i) (i) een jongen met rood haar als volgt gestructureerd is: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In beide structuren vindt zich een mogelijke antecedents-NP: in (70) wordt zich ge-c-commandeerd door Charlottes, in (69) door een man. Het blijft duister waarom dit zo is, onder hypothese (5b). In deze duisternis brengt hypothese (5a), de sententiële bron voor de hier besproken met-constructies, licht. (63) zegt immers dat zich vrij moet zijn in zijn MGC en gebonden moet zijn in zijn minimale S̄. Welnu, in (67a) is de locatieve PP de MGC voor zich (daarin is deze constituent vrij) en onder hypothese (5a) bevindt er zich inderdaad een S̄ in de met-constructie:PRO wordt in (71) gecontroleerd door een man en bindt op zijn beurt zich in diens minimale S̄.
III Conclusies We keren nu terug naar het probleem dat in de inleiding van dit artikel gesteld werd: waarom is zin (2b) onwelgevormd en (3b) niet? (2)b *Jan at [PP van de croquetten] altijd koudNa alle argumenten die ik hiervoor genoemd heb, is het antwoord op die vraag niet meer zo moeilijk te geven. De VP in (2b) heeft de structuur (72) en (3b) heeft de structuur (73): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan de in de inleiding genoemde voorwaarde dat de NP de gesteldheidsbepaling moet c-commanderen wordt alleen in (73) voldaan. Nu kan men terecht opmerken, dat dit ook het geval is onder hypothese (5b), de niet-sententiële bron voor de hier besproken constructie. Maar onder hypothese (5b) ontstaat er toch een probleem, dat te maken heeft met de vraag wat de XP nu precies is of kan zijn. Behalve door een gesteldheidsbepaling kan de NP namelijk ook nog gevolgd worden door een partikel of een adverbiale PP:
Moeten we nu aannemen, dat er twee XP's zijn? Dat is niet zo erg bevredigend, omdat we daarmee de bewuste PP nog uitzonderlijker maken dan hij al is. Bovendien, de reeks AP + partikel en AP + adverbiale PP komen we verder alleen tegen in S-en:
De conclusie kan niet anders zijn dan dat we onder hypothese (5b) tal van generalisaties missen: de verplaatsingsmogelijkheden binnen de met-constructie (paragraaf 1), de distributie van partikels (paragraaf 2), de problemen rond r-movement (paragraaf 3), de distributie van de kwantitatieve er (paragraaf 4), het verschil tussen de zinnen (47) en (48) (paragraaf 5), de distributie van zich (paragraaf 6), al deze verschijnselen zijn te begrijpen onder hypothese (5a), maar niet onder (5b). Tot slot wil ik nog het volgende naar voren brengen. In de theorie van goevernement en binding (Chomsky 1981; Scholten, Evers en Klein 1982) krijgt de oppervlaktestructuur van (75a) de volgende vorm:
Onder hypothese (5a) zou aan de met-constructie met zijn hoed gekreukeld op de volgende oppervlaktestructuur toegekend worden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder hypothese (5b) krijgt de referentiële NP zijn hoed geen thematische relatie toegekend, omdat het werkwoord dat die zou kunnen toekennen, ontbreekt. Dat lijkt mij een uiterst onbevredigende situatie, omdat een dergelijke relatie wel wordt toegekend aan deze NP in de beknopte bijzin zijn hoek gekreukeld ophebbend (ging Bertie naar het huis van Sir Archibald). Ook in dit opzicht lijkt hypothese (5a) te prefereren boven (5b).
Nijmegen, Instituut Nederlands Erasmusplein 1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|