De Nieuwe Taalgids. Jaargang 76
(1983)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |||||||||
Waarom ‘Vlaanderen’?G. Jo SteenbergenOnlangs noemde H.J. Verkuyl in dit tijdschrift de term Vlaams-België ‘dubbelzinnig omdat ze betrekking heeft op de provincie Vlaanderen maar ook op het gehele Nederlandstalige gebied in België’ (1982: 358). Die kritiek is gegrond, en gaat in feite nog niet ver genoeg, want er is geen ‘provincie Vlaanderen’, er zijn er twee: West-Vlaanderen met Brugge als hoofdstad, Oost-Vlaanderen, hoofdstad Gent. Toch wordt het Nederlandstalige deel van België in Noord én Zuid ‘Vlaanderen’ genoemd, en iedereen vindt dat evident. In de grond is het echter helemaal niét evident, zodat de vraag zich opdringt, hoe men tot die terminologie gekomen is. In de Winkler Prins Encyclopedie van Vlaanderen vinden we onder het trefwoord ‘Vlaanderen (3)’ de nuchtere toelichting: ‘In de 19e eeuw werd, in het kader der Vlaamse Beweging, de term Vlaanderen uitgebreid tot de Nederlands sprekende gebieden in België’. De term heeft dus (1) een betekenisuitbreiding ondergaan, die (2) iets te maken heeft met de Vlaamse Beweging. Er is dus wel degelijk iets aan de hand met die term, en nu kan men zich afvragen: (a) waarin die betekenisuitbreiding dan wel bestaat, (b) hoe het komt dat die bepaalde semantische wijziging ingang heeft gevonden, en (c) wat de Vlaamse Beweging daarmee te maken heeft. In standaardwerken over ‘Vlaanderen’ wordt er geen verklaring voor gegeven. H.J. Elias (1963-1965) besteedt heel wat aandacht aan terminologie, b.v. I, 314-318; II, 102-107, 276-282. Hij geeft veel bijzonderheden over de aanvankelijke terminologische verwarring, maar hij verklaart niét hoe men ertoe gekomen is, dat deel van België ‘Vlaanderen’ te noemen. Hetzelfde stellen we vast in Van Roosbroeck (z.j.). In de Inleiding is er voor de hoofdredacteur blijkbaar geen enkel probleem dienaangaande. Hij schrijft zelfs: ‘En dan de Brabantsche Omwenteling, de eindelijke uiting van die eigendommelijkheid der Vlaamsche gewesten, de uiting, waarin zich het Vlaamsche wezen in een betrekkelijke gebondenheid, in zijn volksbestaan openbaart [...]’ (I, 14). ‘Brabants’ en ‘Vlaams’ worden blijkbaar op gelijke voet gesteld, maar ‘gewest’ gebruikt hij toch in het meervoud, en hij heeft het over een betrekkelijke gebondenheid. In het laatste deel, verschenen in 1949, gaat M. Lamberty evenmin op de gangbare benaming in. Voor hem is de ‘Vlaamsche nationaliteit’ een ‘ethnische nationaliteit’ (VI, 182), zonder dat hij preciseert wat hij daaronder verstaat. In de paragraaf over ‘Benaming en beteekenis van de Vlaamschgezindheid’ (VI, 263-264) worden de termen ‘Vlaanderen’ en ‘Vlaams’ ook niet toegelicht. In Broeckx e.a. (1957-1960) vond ik evenmin een verklaring, maar eigenlijk verwachtte ik er ook geen, omdat dit werk helemaal anders is opgevat dan de bovenvermelde: ‘Niet politieke feiten [...] vormen de basis van deze studie, maar de mens’ (Inleiding, I, 9). Toch lijkt het mij de moeite waard hier even bij stil te staan. De genoemde historici wisten natuurlijk wat er achter die termen schuilgaat, maar dat neemt niet weg dat er een verklaring voor die betekenisuitbreiding dient te worden gezocht. Met de gebrekkige | |||||||||
[pagina 132]
| |||||||||
historische vorming van tegenwoordig is het voor de niet-vakman zéker niet duidelijk hoe de vork in de steel zit. Het is immers een feit dat een Antwerpenaar taalkundig gezien helemaal geen ‘Vlaams’ spreekt, maar een vorm van Brabants, en de zo heftig omstreden Voerstreek ligt niet in Vlaanderen, maar is een deel van Limburg. Historisch moeten we in Nederlandstalig België inderdaad drie gewesten onderscheiden: Vlaanderen, dat de huidige provincies West- en Oost-Vlaanderen omvat; Brabant, niet alleen de huidige Belgische provincie met die naam, maar ook de provincie Antwerpen, en historisch hoorde de Nederlandse provincie Noord-Brabant er ook bij; Limburg: Belgisch en vroeger ook Nederlands Limburg; over historische complicaties betreffende Limburg en Loon stappen we maar heen. Dat waren verschillende gewesten, doordat zij tot verschillende staten behoorden. Hun geschiedenis is bijzonder ingewikkeld: elk van die drie gewesten bestond uit allerlei kleine staatjes, die nu eens verenigd waren, dan weer niet. Vlaanderen was een graafschap dat onder de Franse kroon hoorde; in de 13e eeuw was het a.h.w. een Franse provincie geworden (Verdrag van Melun, 1226). Het hertogdom Brabant, daarentegen, was een deel van het Duitse Rijk. De huidige provincie Limburg was oorspronkelijk het graafschap Loon, dat ook onder het Duitse Rijk viel. Die deelstaten gedroegen zich vrij zelfstandig, zelfs in die mate, dat Loon onder druk van Brabantse aanvallen - nota bene: een deel van hetzelfde Rijk! - in de 12e eeuw steeds meer overhelde naar het prinsbisdom Luik, waarvan het tegen het eind van die eeuw het leenheerschap erkende, en waaraan het in de 14e eeuw zelfs werd toegevoegd. Van enige vorm van onderlinge eenheid was er in die tijd geen sprake: die gewesten voerden herhaaldelijk oorlog tegen elkaar. In 1356-1357 was er de Vlaamse successie-oorlog tegen Brabant, waardoor Mechelen en Antwerpen onder Vlaamse heerschappij kwamen te staan. Trouwens, hoeveel oorlogen zijn er in het ingewikkelde graafschap Vlaanderen zélf niet gevoerd! Brabant van zijn kant veroverde tijdelijk Limburg in de slag van Woeringen (1288), en in 1484 raakte het betrokken in de oorlog die Maximiliaan van Oostenrijk tegen Vlaanderen voerde. Historisch stellen we dus een fundamentele verdeeldheid vast, en als die drie gewesten tot hetzelfde geheel behoorden, was het in perioden dat zij min of meer toevallig een gemeenschappelijke vorst hadden, zoals onder de hertogen van Bourgondië. Was er staatkundig geen eenheid, dan is het niet te verwonderen dat er ook taalkundig verschillen waren - en dan beperk ik mij uitsluitend tot de z.g. Dietse gewesten; de Waalse delen van Vlaanderen en Brabant laat ik buiten beschouwing, omdat zij ook nù niet onder de term ‘Vlaanderen’ vallen. De Dietse dialecten die men in die gewesten sprak (spreekt) waren natuurlijk met elkaar verwant: de Vlaamse en de Brabantse behoren tot de Westnederfrankische tak, de Limburgse tot de Oostnederfrankische. Zij waren (zijn) echter niet identiek: zelfs nù kunnen we dat nog duidelijk horen; vroeger was het niet anders. Filologen kunnen nog altijd aan de taal merken, of een manuscript in het éne dan wel in het àndere gewest geschreven is. Het huidige gebruik van de termen ‘Vlaanderen, Vlaams’ is dus allesbehalve evident; historisch gezien is het zelfs bepaald onjuist. Taalkundigen proberen de klip te omzeilen door ‘Zuidnederlands’ voor de taal van Nederlandstalig België te gebruiken, ‘Noordnederlands’ voor die van Nederland. Op de keper beschouwd zijn die termen goed gekozen, maar het probleem is daar niet mee op- | |||||||||
[pagina 133]
| |||||||||
gelost. Taalkundigen in Noord en Zuid weten wat zij onder die benamingen moeten verstaan, maar voor de niet-vakkundigen zijn zij helemaal niét duidelijk, om de eenvoudige reden dat die termen nooit tot de taalgemeenschap(pen) zijn doorgedrongen. De gewone man in Mechelen voelt zich ‘Vlaming’, maar niet ‘Zuidnederlander’. Op de koop toe geven die termen in Nederland zelfs aanleiding tot misverstand, doordat de Nederlanders het gebied ten zuiden van de Moerdijk ‘Zuid-Nederland’ noemen (zie o.a. Verkuyl 1982: 358); bij ‘Noord-Nederland’ denken zij spontaan aan de pronvincies Friesland en Groningen. Een afdoende oplossing is er dus niet, en toch zijn ‘Vlaanderen, Vlaams’ voor iedereen in Noord en Zuid perfect duidelijk. Hoe zijn die termen met hun huidige betekenis dan ontstaan? Vlaanderen heeft wel nooit een dominerende positie in het geheel van het Zuiden bekleed, maar sedert het ontstaan van België heeft het meer tot de verbeelding van de mensen gesproken dan Brabant en Limburg. Zo iets kan louter toevallig zijn, maar in dit geval zijn er m.i. wel degelijk objectieve factoren die dat kunnen verklaren. Een groot aantal leidinggevende figuren van de Vlaamse Beweging waren Vlamingen in de strikte zin het woord, b.v. Gezelle, Verriest, Rodenbach, Vuylsteke, Snellaert, De Bo - en dat is dan maar een willekeurige greep. Het toeval wil dat J.F. Willems, de ‘vader van de Vlaamse Beweging’, in Boechout bij Antwerpen geboren is, en dat hij een hele tijd in laatstgenoemde stad gewoond heeft. Een groot deel van zijn activiteit speelde zich echter in Gent af, waar hij in 1846 ook overleden is - en daarmee zijn wij dan weer in het oude graafschap Vlaanderen beland. Het is volkomen normaal dat die mensen zich ‘Vlamingen’ noemen, want dat wàren ze. Tevens wordt het begrijpelijk dat hun streven ‘Vlaams’ heet - Vlaamse Beweging - temeer daar de ‘wedergeboorte in de Vlaamse letterkunde’ (1834) in Gent gelocaliseerd wordt (Elias II, 40). Reeds in die beginjaren van het koninkrijk België blijkt de term ‘Vlaams’ voor iedereen duidelijk te zijn geweest, ook al werden er daarnaast nog andere gebruikt, zoals Nederduits, Nederlands, zelfs Belgisch. Na Gent was Antwerpen een belangrijk centrum van de Vlaamse Beweging - Conscience, Benoit, De Laet, Van Beers, Van Ryswyck - maar het was natuurlijk ondenkbaar van een ‘Antwerpse Beweging’ en van ‘Antwerpenaren’ i.p.v. ‘Vlamingen’ te spreken, evenzeer als ‘Gents’ onmogelijk was. Die benamingen waren immers veel te eng, en zouden door de overige medestanders geenszins aanvaard zijn, omdat Antwerpen - én Gent - maar één stad in het geheel van het ‘Vlaamse’ land was en is. Economisch speelde Antwerpen door zijn haven een grote rol, maar dat kon geen gewicht in de schaal leggen, omdat het zakenleven zó grondig verfranst was, dat we het nù nog merken in die milieus. Brabant is voor het cultureel leven in het Zuiden altijd van kapitaal belang geweest - Ruusbroec, talrijke humanisten en rederijkerskamers - en er waren ook mensen werkzaam in de Vlaamse Beweging, o.a.J.B. David, Emmanuel Hiel. In de 19e eeuw was het voor de ‘Vlaamsgezinden’ echter totaal in diskrediet gevallen, doordat het sedert de 18e eeuw veel meer verfranst was dan de andere ‘Vlaamse’ gewesten, een feit dat vooral geldt voor het belangrijkste centrum: Brussel. Van (Belgisch) Limburg kon er evenmin sprake zijn als toonaangevend gewest. Daar was het toen te arm voor, en er waren geen centra van literaire, economische of | |||||||||
[pagina 134]
| |||||||||
politieke betekenis. Tongeren mag dan de oudste stad van België zijn, een dominerende rol speelde het niet. Limburg was te afhankelijk van Luik, en dat al sedert eeuwen. Die afhankelijkheid heeft zelfs tot op onze dagen geduurd. Pas in 1967 werd Hasselt een eigen bisdom, los van Luik. Limburg heeft nog steeds geen Hof van Beroep, maar dat is geen teken van zwakte, denk maar aan het rijke West-Vlaanderen, dat deel uitmaakt van het rechtsgebied van het Hof van Beroep te Gent. Maar ook juridisch werd Limburg losgemaakt van Luik: sedert 1975 maakt het deel uit van het rechtsgebied van het Hof te Antwerpen. Daartegenover staat het vroeger machtige graafschap Vlaanderen, dat - in tegenstelling met het niet minder machtige Brabant - in de 18e eeuw beter weerstand had weten te bieden aan de verfransing. En dan komt daar in deze kritieke jaren Hendrik Conscience, een Brabander, van vaderszijde van Franse afkomst nog wel, die in 1838 De Leeuw van Vlaenderen publiceert, een boek dat hij bezwaarlijk een andere titel had kunnen geven - maar wéér kwam de term ‘Vlaanderen’ op de voorgrond. Bovendien was het voor die tijd zó meeslepend geschreven, dat wij ons moeilijk een idee kunnen vormen van de enorme invloed die dat éne boek gehad heeft (zie o.a. Elias II, 55-56). Er was beslist één naam voor het hele gewest nodig, omdat de fundamentele problemen van Noord-België één zijn. Allerlei feitelijke en ook louter toevallige factoren - De Leeuw van Vlaenderen precies in dié tijd - hebben het veralgemeende gebruik van ‘Vlaanderen’ en ‘Vlaams’ in de hand gewerkt. Vandaar dan ook de vlag - eigenlijk het wapen van de provincie Oost-Vlaanderen - en het volkslied, de Vlaamse Leeuw. Als zij dan toch een leeuw in hun vlag wilden, hadden zij evengoed de Brabantse of de Limburgse kunnen kiezen - maar het is de Vlaamse geworden. In Nederland hebben de genoemde termen gemakkelijk ingang gevonden, waarschijnlijk mede doordat zij een duidelijk parallellisme vertonen met ‘Holland, Hollands’, benamingen die óók een betekenisuitbreiding hebben ondergaan, al is die historisch beter verantwoord dan die van ‘Vlaanderen, Vlaams’. Sedert de 17e eeuw bekleedt Holland immers een dominerende positie in de rest van Nederland: ‘Den Haag’ voerde een centraliserende politiek, net zoals Parijs en Brussel. Veel Nederlanders noemen hun land ‘Holland’ en hun taal ‘Hollands’, al wordt dat niet door iedereen in dank afgenomen. Ons noemen zij ‘Vlamingen’, in welk gewest wij ook wonen, en onze taal is voor de meesten onder hen ‘Vlaams’. Bij de grondwetsherziening in België (1970, uitgevoerd in 1980) werd de Zuidnederlandse terminologie a.h.w. officieel bekrachtigd, zij het na enige aarzeling. Binnen de Belgische staat vormen wij het Vlaamse gewest, met een Vlaamse gewestraad en een Vlaamse deelregering. Sommigen betreuren die benaming, omdat de officiële taal in dat gewest dan weer ‘Nederlands’ heet. Zij vinden dat wij tussen twee stoelen zijn komen te zitten, doordat de benaming van de taal eenheid met Nederland suggereert, terwijl de staatkundige termen (Vlaams gewest, enz.) aan een verschil met de Nederlandse cultuur doen denken. Dat alles heeft natuurlijk ook zijn weerslag op de spontane benaming van de taal, en dat niet alleen in Noord en Zuid, maar tot ver in het buitenland. Taalkundig gezien verdienen de termen Hollands en Vlaams echter geen aanbeveling, omdat zij te verstaan geven dat het over twee verschillende talen gaat. Veel Fransen en Duitsers denken er inderdaad zo over. Zelfs een bekend taalkundige - dus een vakman - als de Deen | |||||||||
[pagina 135]
| |||||||||
L.Hjelmslev (1968: 85) heeft het over ‘zwei Schriftsprachen: Holländisch - Flämisch’. Als hij het over spreektalen gehad had, was het nog te begrijpen, maar schrijftalen is fundamenteel onjuist. Ook Meier (1979: 85, 86) behandelt de taal van Noord en Zuid als twee aparte takken van het ‘Neuniederländisch’, en volgens Lyons (1981: 26) worden ‘Dutch, Flemish [...] frequently described as different languages’. Er zijn verschillen tussen beide varianten van het Nederlands, maar die zijn niet talrijk en niet grondig genoeg om van twee verschillende talen te spreken. Professoren uit Noord en Zuid hebben op die eenheid van taal speciaal de aandacht gevestigd (Leuvense Bijdragen 55 (1966) Bijblad 137-138). Eenheid betekent niet eenvormigheid; variatie tussen Noord en Zuid is er niet onverenigbaar meeGa naar voetnoot*. Het Frans van Parijs en dat van Zuid-Frankrijk heet toch ook ‘Frans’ zonder meer, hoe duidelijk o.a. het verschil in uitspraak ook is. Hetzelfde geldt voor het Engels en het Duits. De enige juiste benaming van de taal in Nederland en die in Noord-België is dan ook het ‘Nederlands’. Zelfs de literatuur van beide delen van het taalgebied vormt een eenheid (Sötemann 1974). Ook in dàt opzicht is het Taalunie-verdrag van 1980 een goede zaak. Het valt echter te betwijfelen of het in het buitenland veel indruk zal maken. Men wéét daar niet eens dat er zo'n verdrag bestaat. Trouwens, hoeveel van onze éigen mensen weten het?
Universiteit Antwerpen, UFSIA. Referenties
|
|