De Nieuwe Taalgids. Jaargang 76
(1983)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
Geerten Gossaert niet het enige dichters-pseudoniem van prof. dr. F.C. GerretsonP. van Hees en J.J. van HerpenVanaf het begin van de tweede wereldoorlog hadden Geerten Gossaert (1884-1958) en prof. mr. P.N. van Eyck (1887-1954) of liever gezegd Querculus (eikje), zoals Gossaert hem meestal noemde, nauw contact met elkaar over Gossaert's poëtisch werk. De vriendschap, waarin zij elkaar vooral als dichters ontmoetten, dateerde van rond 1911.Ga naar voetnoot1 De verhoudingen waren zodanig dat Gossaert al in 1924 Van Eyck voorstelde ‘je contractueel te maken tot mijn litterairen boedelberedderaar, aan wien ik alle nagelaten papieren van litterairen aard nalaat, en die het recht heeft de editio ne varietur vast te stellen’.Ga naar voetnoot2 Tot een formele afwikkeling is het toen niet gekomen, maar in het najaar van 1940 werd de zaak weer actueel. Gossaert vreesde, zoals op 7 oktober 1940 met zijn vrienden en collega's dr. P.H. Ritter jr., prof. dr. P. Geyl en prof. dr. B.C. de Savornin Lohman was gebeurd, ook te zullen worden gegijzeld.Ga naar voetnoot3 Hij schreef in verband daarmee op 12 oktober 1940 aan Van Eyck: ‘Het is niet zeker of ik ook niet geteld zal worden onder hen, die als Henoch worden “weggenomen”, zij het dan naar een andere plaats dan hij. Voor dat geval machtig ik je bij dezen, de nieuwe uitgave van Experimenten in overleg met Van Dishoeck te bezorgen. Gossaert's vrees voor arrestatie was niet ongegrond. In november 1940 werd hij enige tijd in de gevangenis te Scheveningen vastgehouden door de Duitse bezetters. Eenmaal uit zijn hechtenis ontslagen, nam hij weer contact met Van Eyck op en nu werd er ernstig gepraat, niet alleen over een herdruk van Experimenten, maar ook over een herziene en aangevulde uitgave. Beide plannen werden verwezenlijkt. Uitgeverij Van Dishoeck te Bussum had grote haast met deze uitgave, aangezien de zesde druk van 1930 geheel was uitverkocht. Zo verscheen in 1941 een ongewijzigde zevende druk. In 1943 verscheen er een achtste aanzienlijk uitgebreide druk, weer bij Van Dishoeck. Er waren in deze druk twintig nieuwe gedichten opgenomen, voor een deel al eens eerder in een tijdschrift verschenen, maar er waren ook een aantal nog nimmer gedrukte gedichten bij. Deze uitgave was het resultaat van nauw en intensief overleg tussen Gossaert en Van Eyck in de late zomer en herfst van 1942, toen Van Eyck op Gossaert's buitenhuis De Koekenberg bij Epe (Gld.) logeerde. Zo schreef Gossaert op 25 november 1942: | |
[pagina 126]
| |
‘De nieuwe druk van Experimenten zal van je verblijf op de Koekenberg het blijvende teken zijn! --- Ook na 1942 bleven Van Eyck en Gossaert nog corresponderen over wijzigingen en aanvullingen in de bundel om zo tot een editio ne varietur te geraken. Zo schreef Gossaert op 17 augustus 1944: ‘Ook de reeds gedrukte, onlangs hervonden dingetjes, waarover ik je schreefGa naar voetnoot4 komen in aanmerking. --- In het maandblad Europa (Dordrecht), 72 (1909) afl. 1, p. 25-27 staan drie gedichten onder de hoofdtitel ‘Kleine gedichten van W. van Geer’.Ga naar voetnoot5 Het eerste gedicht is getiteld ‘Mortuus’, het tweede ‘Pervigilium Memoriae’ en het derde ‘Mors Thesaurus’. Deze drie gedichten zijn tot op heden in het oeuvre van Geerten Gossaert onbekend gebleven. J. Haantjes meldt ze niet in zijn in Opwaartsche Wegen, 1924/1926 verschenen ‘Gossaert Studiën’, in de bibliografie van Gossaert's werk in Opwaartsche Wegen, 5 (1927-1928) afl. 1, p. 45-48 zijn ze niet opgenomen en ook J. de Gier noemt ze niet in zijn dissertatie Stichtelijke en onstichtelijke experimenten. Een onderzoek naar Geerten Gossaerts dichterlijke ontwikkeling en de samenstelling van zijn poëziebundel. Utrecht 1982. De twee manuscripten met gedichten van Gossaert in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag bevatten onuitgegeven werk, maar de titels en eerste regels geven geen indicaties over de genoemde drie gedichten.Ga naar voetnoot6 Dit alles maakt de bewijsvoering dat de gedichten toch van Gossaert zijn niet eenvoudiger. Ook de opmerking van Gossaert dat het eerste gedicht ‘Mortuus’ verband zou houden met het overlijden van zijn broer Sierk sticht meer verwarring dan dat zij klaarheid brengt. Sierk Gerretson overleed op 21 februari 1924.Ga naar voetnoot7 Een relatie tussen de | |
[pagina 127]
| |
figuur in het gedicht ‘Mortuus’ en Gossaert's broer Sierk kan gezien de data moeilijk worden gelegd. Het sluitende bewijs dat W. van Geer en Geerten Gossaert identiek zijn kon pas geleverd worden na contact in 1982 met J.J. van Herpen uit Hilversum. Hij heeft van een der zonen van dr. P.H. Ritter jr. (1882-1962) een groot aantal brieven ter inzage gekregen, die Gossaert en Ritter elkaar in de jaren 1907-1912 hebben geschreven. Zij kenden elkaar sedert 1905, toen Gossaert Ritter ontmoette op een college van de Utrechtse hoogleraar wijsbegeerte prof. jhr. B.H.C.K. van der Wijck. Deze kennismaking leidde tot een vriendschap voor het leven, een vriendschap die echter spoedig werd onderbroken door Gossaert's zwerftocht naar Amerika in de jaren 1906-1907.Ga naar voetnoot8 Terug in het vaderland besloot hij in Brussel aan het Instituut Solvay te gaan studeren. De vriendschap met Ritter werd echter vastgehouden door ontmoetingen en briefverkeer. Deze brieven zijn vermoedelijk door Gossaert zelf in een klein boekje met een zwart linnen band bijeengehouden en later aan Ritter gegeven. Deze heeft er enkele brieven van Gossaert zelf aan toegevoegd. Afgezien van het hier behandelde onderwerp zijn de brieven in hoge mate boeiend en ook literair gezien van belang. Gossaert werkte in Brussel niet alleen hard voor zijn licentiaat in de sociale wetenschappen, maar verkeerde ook in een periode waarin het meeste van zijn werk als dichter tot stand kwam.Ga naar voetnoot9 Ritter, die in Utrecht zwoegde aan zijn studie in de rechten en zich veel liever bezig hield met de schone letteren dan met wetteksten, was Gossaert's contactpersoon met de redacties van verschillende tijdschriften waar zij beiden in publiceerden. Een van die redacteuren was Johan de Meester (1860-1931) van het tijdschrift Europa, waarin Gossaert en Ritter nog al eens publiceerden. Ritter zond, na toestemming, Gossaert's werk aan verschillende personen en redacties ter beoordeling. Dit is ook gebeurd met de drie genoemde gedichten die samen met ‘Surgunt Nubila’Ga naar voetnoot10 onder de ogen van Frans Mijnssen (1872-1954) zijn geweest. Mijnssen was in die tijd een bekend toneelschrijver en dichter en medewerker aan De Nieuwe Gids, Europa en De Groene Amsterdammer. Zijn oordeel luidde, zoals Ritter aan Gossaert schreef op 3 april 1908: ‘Hierbij de nieuwe verzen van Gossaert terug. Ik vind in het eerste gedicht meer dat er m.i. niet heelemaal is. Zoo ‘Drink uit uw oogen, geluk in diepe toogen’ [Mors Thesaurus]. En die drie laatste verzen. Het tweede gedicht lijkt mij als geheel beter. Van het groote gedicht [Surgunt Nubila] heb ik zeer genoten. Ik kende het gedeeltelijk, zooals je weet. Ik vind het puur en nobel’. Ritter vervolgt dan: ‘Zooals je ziet verschilt zijn oordeel van mijne, schuchtere, meening. | |
[pagina 128]
| |
Ik zou juist geneigd zijn het gedicht ‘Pervigilium Memoriae’ mooier te vinden, wat de beide lezingen betreft.’ Nauwelijks een week later, op 8 april 1908, schreef Ritter: ‘Dat ge, bij uitzondering, als W. van Geer op-treedt, - men moet er vrede mee hebben. Maar de Historie eischt U op als G. Gossaert. Blijf bij dien naam, (nogmaals) om werk dat Uw tevredenheid en die Uwer gelijken draagt, meê te sieren’. Drie maanden later, op 6 juli 1908, bevestigde Ritter dat hij de drie gedichten naar Europa zou zenden, maar hij vroeg expliciet: ‘Maar meld mij even s.v.p. of de Meester mag weten, dat van Geer = Gossaert is? Tot zoo lang wacht ik’. Gossaert's antwoord is niet bewaard gebleven. De publicatie heeft nog even op zich laten wachten. Eerst op 22 december 1908 kon Ritter mededelen dat hij ‘de verzen van de Heer van Geer’ gecorrigeerd en naar De Meester teruggezonden had. De verschijning volgde in het januari-nummer van Europa. De opmerking van Gossaert aan Van Eyck (brief van 17-8-1944) dat hij het manuscript van de gedichten niet meer terug kon vinden, lijkt ons eenvoudig te verklaren. De verzorging van deze publicatie is geheel via Ritter verlopen. Deze heeft het manuscript gehad - vgl. ook zijn opmerking over de correctie van de gedichten, en het niet meer aan Gossaert teruggezonden. Vermoedelijk heeft Gossaert ook geen kopieën gemaakt en zijn de varianten waarvan in Ritter's brief van 3 april sprake is, niet in het Letterkundig Museum terechtgekomen. Een verklaring voor het nieuw gekozen pseudoniem is noch in de briefwisseling met Van Eyck noch in de brieven aan Ritter te vinden. De mogelijkheid dat juist brieven over deze zaak verloren zijn gegaan niet uitsluitend, heeft hij misschien de gedichten van geringere kwaliteit gevonden dan de poëzie die hij onder de naam Geerten Gossaert gewoon was in het licht te geven. Gezien de waarde die hij echter aan zijn letterkundig werk hechtte, zouden wij van hem dan toch eerder verwacht hebben dan dat hij de gedichten in het geheel niet gepubliceerd zou hebben. De meest voor de hand liggende verklaring lijkt ons dat Gossaert van mystificaties rond zijn werk hield en zijn critisch en journalistiek werk en zijn historische bijdragen nog al eens anoniem of onder een andermans naam publiceerde en dat hij dit voor zijn poëtisch werk ook eens heeft willen doen. De latijnse titels passen geheel in de stijl van Gossaert. Hij karakteriseerde deze gewoont zelf eens als ‘een hebbelijkheid om Latijnse titels te gebruiken als een soort aphrodisiaca’.Ga naar voetnoot11 Afgezien van het feit dat zowel de briefwisseling Gossaert - Van Eyck als de briefwisseling Gossaert - Ritter nog veel andere belangwekkende informatie over de drie schrijvers bevatten, is het belang ervan niet in de laatste plaats dat uit deze correspondentie met zekerheid kan worden vastgesteld dat het gedrukte oeuvre van Geerten Gossaert met een drietal gedichten moet worden uitgebreid. Het ware te wensen dat Uitgeverij Van Dishoeck, thans Unieboek, een volgende druk Experimenten uitbrengt, aangevuld met deze drie gedichten en de verdere door dr. | |
[pagina 129]
| |
J. de Gier bijeengebrachte wel gedrukte, maar nog niet, of soms in een enkele druk, in Experimenten gepubliceerde gedichten.Ga naar voetnoot12 | |
Bijlage
| |
[pagina 130]
| |
Houdt mijn hand
De tijdlooze uren;
Met uwe oogen
Zie mij aan:
Zonder woorden
Als 't ver-leden
Zeggen en
Verstaan.
Maar als morgen
Door herdenkens
lorie straffer
Stralen zicht:
Sluit de venstren
Uwer oogen
Voor de pijn
Van 't licht...
III. Mors. thesaurus.
't Getij der nacht begint te stijgen
't Licht is gedoofd
Ik zie uw hoofd
In teeder zwijgen
Langsaam naar 't mijne neigen.
Dicht aan uw somber hart gebogen
Dieper bewust
Hervind ik rust.
Drink, uit uw oogen,
Geluk in diepe toogen.
Een nieuwe jeugd? een beter weten?
Die ken ik niet.
Mijn laatste lied
- Na veel vergeten -
Zal maar ú welkom heeten.
|
|