Het geluk van de papaver
Zóó als een bloem van zomerrood, papaver,
Rustig vol rood staat, midden in gedaver
Van zonnevuur dat valt den grond in stuk
En smoort en schroeit het gras: maar zijn geluk
Blijft even groot; hij laat zijn roode vaan
Wapp'ren op wind of in de zon stilstaan -
De herkomst van de vermoedelijk meest bekende vergelijking in Gorter's Mei (41921, pp. 185 v.) is beschreven door A. Rutgers van der Loeff in Het sterven van de rode bloem (Hermeneus 24, 1952-'53, pp. 41-43, 62-65, 89-93); ze is gereleveerd door M.F. Fresco (in G. Stuiveling e.a., Acht over Gorter, 1978, pp. 141-149), en het is onvermijdelijk dat ze ook hier opgehaald wordt.
Bij Homerus sneuvelt een Trojaanse prins (Ilias VIII 302 vv.; wat in deze bijdrage aan ‘vertalingen’ wordt geboden pretendeert niet meer dan zo letterlijk mogelijk de oorspronkelijke teksten weer te geven): ‘Zijn hoofd knakte opzij als van een papaver in een tuin, zwaar van eigen vrucht en lenteregens; zo zakte zijn hoofd neer, bezwaard door de helm’. Dan hebben we een fragment van Sappho (117 D, 105 LP, V): ‘Zoals herders in de bergen een hyacinth vertreden; op de grond... de purperen bloem’ (het is niet geheel onmogelijk dat het hier niet de bloem betreft die wij hyacinth noemen, maar een ridderspoor; verder dient opgemerkt te worden dat ‘purperen’ zowel in het Grieks als in het Latijn kan slaan op het stralende van een kleur die niet beslist rood moet zijn). Catullus (c.XI) zegt dat zijn liefde voor Lesbia ‘door haar toedoen geknakt op de grond ligt, zoals een bloem aan de rand van de wei, wanneer de ploeg er langs gestreken is’. De ploeg komt terug bij Vergilius. Die heeft ‘purperen’ stellig opgevat als rood: hij beschrijft hoe het bloed over het lichaam van Euryalus stroomt en zegt dan (Aeneïs IX 435 vv.): ‘Zoals wanneer een purperen bloem, afgesneden door de ploeg, stervend verkwijnt, of papavers met moede hals het hoofd laten zakken, als de regen ze neerdrukt’. Ovidius geeft nog een variatie, die niets nieuws brengt (Metam. X 190 vv.). En dan duurt het tot Gorter voor de papaver weer verschijnt (verg. Fresco, p. 386); en bij hem eerst in volle glorie prijkend, voor ze neerzijgt.
Vergilius heeft uit de vergelijking van Homerus ‘de tuin, waarin de papaver bloeit, en de helm, die het hoofd van de gewonde bezwaart,... weggelaten als elementen zonder gevoelswaarde, terwijl zij bij Homerus de realiteit als zodanig door toevalligheden versterken’, en hij heeft ‘de uit het eigen gevoel van de Romeinse dichter afkomstige moede hals der papavers... toegevoegd’ (Rutgers van der Loeff). De beschrijving van Homerus (en van alle klassieke poëzie, niet alleen de griekse) is zakelijk in de beste zin van het woord; de romantiek projecteert sentiment - en Vergilius vertoont onmiskenbaar romantische trekken.
Fresco poneert dat in de vergelijking van de papaver de inspiratie Homerisch is, terwijl de meest onmiddellijke ‘bron’ Vergilius moet zijn. Het laatste is vrij zeker juist. Of men de inspira-