| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Achtste Colloquium Neerlandicum
Van 30 augustus tot 4 september 1982 vond te Leuven het driejaarlijkse Congres van de I.V.N. (Internationale Vereniging voor Neerlandistiek) plaats. Het merendeel van de ca. 150 deelnemers waren docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten (in 22 verschillende landen), maar ook uit de beide binnenlanden waren veel belangstellenden opgekomen. Het programma was veelzijdig van opzet: forumgesprekken (over bv. Inhoud en vorm van de neerlandistiek buiten België en Nederland); lezingen (o.m. ‘Vlaamse film, wel en wee’ door Roland Verhavert; ‘Enkele toepassingen van kommunikatief taalonderwijs’ door drs. F. Geelen; ‘Taalvarianten en normbewustzijn’ door Prof. Dr. R. Willemyns; ‘Geschreven en gelezen. Parallellen tussen literatuur en literatuurstudie na 1945’ door Prof. Dr. M. Janssens); een filmvoorstelling (Pallieter, van R. Verhavert) en een optreden van het ensemble Henric van Veldeke.
Speciaal ter gelegenheid van dit colloquium had de Leuvense gastuniversiteit een tentoonstelling ingericht met als thema ‘De Nederlandse Letteren in de Leuvense Universiteitsbibliotheek’. Iedere congresdeelnemer kreeg als welkomstgeschenk een exemplaar van de uitvoerig geïllustreerde, meer dan 250 pp. tellende catalogus.
Het tentoongestelde was een ‘harmonische combinatie van stukken die niet alleen mooi of zeldzaam, maar tevens literair-historisch belangwekkend zijn’. In de catalogus (samenstelling en eindredactie: Marcus de Schepper) worden niet alleen bibliofiele en bibliologische gegevens verstrekt, maar ook toelichtingen van literair-historische aard. Daardoor is dit boek véél meer geworden dan alleen maar een degelijke wegwijzer voor de bezoeker van een tentoonstelling.
ria janssen-sieben
| |
Register van plaatsnamen
Van J.J.M.F. Kokkelmans, werkzaam aan de Faculté Universitaire Catholique de Mons (Q'90',6), is verschenen het Registre des noms de lieux du sud de la Belgique, du Luxembourg et du nord de la France. Het bevat een systematisch en een alfabetisch register van plaatsnamen ten behoeve van dialectisch onderzoek: het voorziet elke erin voorkomende plaats van een codenummer. Het coderingssysteem is dat van de Deutscher Wortatlas, dat werkt met een coördinatensysteem: Mons is de zesde plaats in een vak aangegeven door Q'90'. Kokkelmans probeert met zijn Registre een einde te maken aan de huidige situatie waarin met verschillende coderingssystemen wordt gewerkt. Het is een uitgave in eigen beheer. Men kan het 133 blzz. tellende werkje voor f8, - (= BF 160) verkrijgen bij J. Kokkelmans, Fucam, Chaussée de Binche, 151 B7000 Mons.
h.j.v.
| |
Termen uit het moedertaalonderwijs
Door C.M. Bolle, R.J.M. Plattel en J.J. Vos is een Wolters' lexicon samengesteld met als titel Termen uit het moedertaalonderwijs. Men kan daarin vaktermen op het terrein van het moedertaalonderwijs opzoeken en geïnformeerd worden over de namen en de inhoud van methodes, projecten en modellen en veel gebruikte technische termen als latitudinaliteit en longitudinaliteit, en vele andere. Handig is ook dat afkortingen als ACLO, CITO, LPC e.d. opgenomen zijn.
| |
| |
Het idee dat aan dit lexicon ten grondslag ligt is goed, maar bij de uitwerking kunnen wel wat vraagtekens geplaatst worden. Niet duidelijk is mij bijvoorbeeld welke motieven achter de keuze van de verschillende lemmata schuil gaan. Waarom termen als contaminatie, hypercorrectie, pleonasme, homonymie, idiolect opgenomen, maar weer niet synonymie, purisme, diglossie, bilinguïsme (welke twee laatste termen zeker onder het lemma tweetaligheid vermeld hadden kunnen worden). Is het geen onderschatting van de moedertaalleraar syntaxis en morfologie op te nemen, of leerpsychologie (in vier regels!), poppenkast en video? Is het echt nodig om sacrosanct te verklaren? Ik zie niet in dat dit woord in de moedertaaldidactiek in een van de gangbare betekenis afwijkende zin gebruikt wordt. Waarom wordt er soms literatuur vermeld, soms niet?
Een tweede bedenking kan men inbrengen tegen sommige opvattingen van de samenstellers die naar mijn mening de doelstelling van een lexicon te buiten gaan. De behandeling van het lemma boekenlijst geeft geen definitie van het fenomeen zelf of zelfs maar een beschouwing over het ontstaan van dat instituut, maar het dient de schrijvers om kritiek te uiten en alternatieven te vermelden. Bij strip wordt ervan uitgegaan dat de lezer al weet wat een strip is (wie zou dit woord trouwens onder termen uit het moedertaalonderwijs gaan zoeken!), en meer speciaal wordt verteld wat men in het moedertaalonderwijs zoal met strips kan doen. Zo doorgaande zou men ook krant, tijdschrift, encyclopedie, woordenboek mogen verwachten. De behandeling van de term grammatica-onderwijs geeft vrijwel uitsluitend kritische commentaren te zien die apodictisch verkondigd worden, terwijl de kritiek op normale functionaliteit (blz. 119-120), op structuuranalyse (blz. 158), op voorlezen (blz. 187) veel objectiever verwoord wordt doordat voor- en tegenargumenten aan de orde komen. Bij de behandeling van taalbeschouwingsonderwijs is de voorkeur van de schrijvers voor deze vorm van onderwijs eveneens evident, en nu mag het zo zijn dat de samenstellers het goede recht op een eigen mening zullen claimen, maar van een lexicon - dat uiteindelijk ‘wetenschappelijk woordenboek’ betekent - mag men objectieve informatie verwachten.
Een derde opmerking betreft de omschrijving van enkele taalkundige termen die soms ronduit fout of misleidend is. De omschrijving van oppervlaktestructuur als ‘het weergeven van de relaties tussen de verschillende zinsdelen die in de zin zelf optreden’ is kryptisch, terwijl de verklaring van dieptestructuur als ‘elementaire structuur van een zin’ al evenmin duidelijk is voor een buitenstaander. Verder is het ongelukkig alleen transformatieregels te noemen en daarvan te zeggen: ‘dit proces heet genereren’ (blz. 175), terwijl op blz. 31 de hardnekkige gelijkstelling van competence en langue weer opduikt. Bernstein wordt tekort gedaan door zijn restricted code alleen van toepassing te verklaren op een bepaalde sociale klasse. Afasie is duidelijker te karakteriseren als taalgebruiksstoornis dan als taalstoornis en redundantie wordt naar mijn mening beter verklaard met ‘overbodig’ dan met ‘overvloedig’.
Een herdruk van dit lexicon - het is handig genoeg om veel gebruikers te gerieven - zou zeker veel winnen bij een grondige heroverweging van een aantal lemmata. Termen uit het moedertaalonderwijs is een uitgave van Wolters-Noordhoff; de prijs is f 24,95.
m.c.v.d.t.
| |
Een Duitse vertaling van de Reynaert
Het heeft de Reynaert nooit ontbroken aan belangstelling van de zijde van de Duitse ge- | |
| |
leerden. De traditie begint al zeer vroeg met F.D. Gräter, de ontdekker van het Comburgse handschrift en bezorger van de editio princeps van A, en loopt via Jakob Grimm en Ernst Martin in de negentiende eeuw door tot Foerste, Jauss en Menke in onze dagen. Duitse germanisten van de oude stempel lazen Middelnederlands zoals zij ook Gotisch, Oudnoors, Oudsaksisch en Oudengels lazen - omdat vertrouwdheid met deze talen vanzelfsprekend tot hun vakkennis behoorde. Hoevelen van hen zich de lectuur van de Vlaamse tekst hebben vergemakkelijkt met de vertaling van Reynaert I + II door A. Fr. H. Geyder, uit 1844 (!), laat zich moeilijk vaststellen. Hoe dit ook zij, de tijden zijn veranderd. ‘Lehrveranstaltungen zum Thema Tierepik in Marburg und Giessen haben immer wieder gezeigt, dass eine neue Übersetzung, die die Forschungsergebnisse der jüngeren niederländischen Reynaert-Philologie allgemein zugänglich macht, unentbehrlich geworden ist.’ Dit citaat is ontleend aan de voorrede bij een nieuwe vertaling van Reynaert I, die in 1982 is verschenen als produkt van de samenwerking tussen een neerlandicus extra muros en een germanist: Van den vos Reynaerde/Reinart Fuchs, Mittelniederländischer Text und deutsche Übertragung, Herausgegeben und übersetzt von Amand Berteloot und Heinz-Lothar Worm, Marburg (N.G. Elwert Verlag), 1982, Marburger Studien zur Germanistik, Band 2 (Prijs: DM 30, -).
Berteloot en Worm hebben de tekst van A, diplomatisch, op de linkerpagina's van hun boek afgedrukt, vergezeld van een beknopt variantenapparaat. Op de rechterpagina's geven zij een prozavertaling met verklarende aantekeningen. Een korte inleiding, een beknopte bibliografie en een kaartje van ‘Ostflandern um 1300’ lijken uitstekend afgestemd op de doelgroep. De vertaling is, voor zover ik dat op grond van een enkele steekproef kan beoordelen, zorgvuldig en prettig leesbaar. Natuurlijk valt er over nuances te twisten. De verzen 1244-45 zijn weergegeven met : ‘Der Pfarrer sprang ans Feuer und griff den Spinnrocken seiner Lebensgefährtin’. Zou Willem om dat laatste woord niet hebben gegrinnikt? De vertalers hebben hun werk uitdrukkelijk bedoeld als hulpverlening bij het lezen van de Middelnederlandse tekst. Daardoor hebben zij niet alleen Duitse, maar ook Nederlandstalige Reynaerdisten een dienst bewezen.
w.p.g.
| |
Ruimte voor De Roovere
In Vlaanderen is men niet vergeten dat in 1982 het sterfjaar van Anthonis de Roovere, 1482, op passende wijze herdacht behoorde te worden. Onder redactie van de Leuvense hoogleraar Lode Roose is een speciaal nummer van het tijdschrift Vlaanderen (nr. 188 (1982), p. 129-73) aan De Roovere gewijd, waarin negen specialisten op voor leken bevattelijke wijze hun visie geven op de persoon, het werk en de culturele context van de Brugse dichter. Het resultaat is veel meer dan een plichtmatige buiging in de richting van het verleden; integendeel, mij lijkt dat deze artikelen tesamen de beste inleiding tot De Roovere vormen die op het ogenblik voorhanden is. De standaardeditie van J.J. Mak uit 1955 is een monument van geleerdheid, maar heeft ons ook opgescheept met een wel zeer persoonlijke visie op De Roovere's dichterlijke persoonlijkheid. Mak meende in hem ‘een arme sukkelaar, die er buiten staat, wie niets is gelukt’ te herkennen, een ‘zuurpruim’, een dichtende metselaar, die van stadswege werd afgescheept met ‘een steungeldje’. De Brugse archieven spreken andere taal, zoals blijkt uit de bijdragen van N. en D. Geirnaert in dit Vlaanderen-nummer. De rol die De Roovere heeft
| |
| |
gespeeld als ontwerper en organisator van stedelijk feestvertoon en als gevierd dichter laat zich redelijk documenteren, en het honorarium dat hij op voorspraak van hogerhand voor zijn werk heeft ontvangen, is beslist niet schriel geweest. Men wist in Brugge wat zijn talent waard was en waartoe de tradities van het Bourgondische mecenaat verplichtten. Misschien maakt deze nieuwe visie op een maatschappelijk geïntegreerde De Roovere (een visie waartoe A. Viaene overigens al in de jaren zestig de aanzet heeft gegeven) de bittere, de wereld totaal afwijzende verzen waarop De Roovere's reputatie berust, nog indrukwekkender.
De historicus J.A. van Houtte schetst een beeld van ‘Welvaart en politiek te Brugge ca. 1430-1482’; de Brugse archivaris N. Geirnaert behandelt ‘Kunst en geestesleven in de schaduw van de Bourgondische hertogen’; Mevrouw Cl. Lemaire-De Vaere geeft een overzicht van ‘Nederlandse wereldlijke literatuur in de laat-Bourgondische tijd’; Dirk Geirnaert bespreekt de tot nu toe bekend geworden ‘feiten rond leven en werk’ van De Roovere. Dan is het woord aan de litteratuurhistorici: W. Waterschoot over de uitgave van de Rhetoricale werken, Fl. van Vinckenroye over de religieuze poëzie, Dirk Coigneau over De Roovere als wereldlijk dichter, Lode Roose over het dramatische werk. R. Lievens sluit de rij met een beschouwing over De Blijde Inkomst van Margaretha van York, waarvan het handschrift onlangs door de Leuvense universiteitsbibliotheek is verworven. Lievens betwijfelt overigens of het auteurschap van deze tekst wel aan De Roovere mag worden toegeschreven.
Het zou mooi zijn als dit aantrekkelijke, goed-geïllustreerde bundeltje artikelen ook als afzonderlijke uitgave in de handel zou kunnen worden gebracht.
w.p.g.
| |
Haagsche Broedermoord
Joachim Oudaan, Haagsche Broedermoord of Dolle Blydschap: Treurspel. Ingeleid en voorzien van annotatie door een werkgroep van Utrechtse neerlandici. Utrecht, 1982.
Op het instituut De Vooys is aan de serie ‘Ruygh Bewerp’, een reeks voorstudies en werkteksten op het gebied van de neerlandistiek, een nieuw boekwerkje toegevoegd: Joachim Oudaans Haagsche Broedermoord. De Utrechtse werkgroep heeft zich als doel gesteld om de tekst uit 1672 in een moderne uitgave weer ter beschikking te stellen en zodanig te annoteren en in te leiden dat een publiek van tweedejaars neerlandici er mee uit de voeten zou kunnen.
De inleiding bevat een uitgebreid overzicht van de historische achtergronden, een beknopte biografie en een hoofdstuk waarin een aantal letterkundige aspecten aan de orde komt.
Particulieren kunnen het boekje (145 p.) bestellen bij Mevr. M. Davidse, Instituut De Vooys, Padualaan 14, Postbus 80.091, 3508 TB Utrecht. Betaling na toezending d.m.v. een accept-girokaart. De kosten: f 11, - (excl. portokosten).
edwin venema
| |
Max Havelaar in Scandinavië
In oktober 1982 presenteerde de Nederlandse ambassadeur in Noorwegen de eerste Noorse vertaling van Max Havelaar aan de pers. Het bemoedigende gevolg van deze
| |
| |
reclame-activiteit ten behoeve van de Nederlandse cultuur was dat belangrijke kranten de volgende dagen aandacht schonken aan Multatuli's roman, ‘een van de weinige boeken die alle Nederlanders kennen en die meer met plezier dan uit plicht gelezen worden.’ Met deze vertaling van Tove Tryti en Tove Alkan is een Scandinavische trilogie voltooid.
Denemarken beet in 1901 al het spits af met een vertaling die echter een weinig authentieke indruk maakt, met name omdat de Indische couleur locale erin is weggewerkt. Gelukkig hebben Grete Bentsen en Gerard Cruys (winnaar van de Aleida Schot-prijs) in 1981 voor een nieuwe vertaling gezorgd. Zweden kreeg door de goede zorgen van Ingrid Wikén Bonde (winnaar van de Nijhoff-prijs) zijn eerste adequate Max Havelaar in 1979 (de eerste Zweedse druk van 1902 was gebaseerd op de Deense vertaling).
Het succes van het boek is aan dat van de film niet vreemd: de productie van Fons Rademakers heeft met name in Denemarken grote toeloop gehad. In Noorwegen wordt de film door een kleurige folder vergezeld waarin Karl Langvik-Johannessen de verdiensten van de roman voor een breed publiek uiteenzet.
Publicaties als deze trekken in Nederland weinig aandacht, begrijpelijk ook wel omdat de meesten van ons ze niet kunnen lezen, maar dat neemt niet weg dat het werk van al deze ‘Neerlandici extra muros’ grote waardering verdient.
M.A.S-v.d.D.
| |
Oudere tijdgenooten
Een van de aardigste essaybundels uit de 19de eeuw is Oudere tijdgenooten (1888). Dat oordeel vel ik niet alleen op het historische, godsdienst-historische en literair-historische belang van de essays, ooit voor De Gids geschreven over figuren van het Réveil. Het is ook gebaseerd op ironische passages die aan actualiteit weinig hebben ingeboet. Ik denk aan Piersons beschrijving van het Nederlands gebrek aan hartstochtelijkheid tot uitdrukking komend in de afwezigheid van doopnamen als Messalina, Fredegonde hier te lande, en van de overmaat aan goedaardigheid die openbaar is in de vele verkleinwoorden die wij gebruiken: ‘Gevoed door een stukje vleesch, gelaafd door een kopje thee, rookt men, onder het genot van een glaasje wijn, zijn sigaartje [...].’ Ik denk ook aan Piersons beschrijving van de maatschappelijke, d.i. menselijke zijde van het Réveil, waar hij spreekt van de verdwijning der omgangsvormen onder druk van ‘de amerikanisering van omgang en gezellig verkeer. De wereld raakt te vol, om plaats te laten voor de wellevendheid. Weert u flink, wanneer gij niet onder den voet wilt komen. Treedt wie naast u staan, als gij kunt, op de teenen; anders doet men het u! Waartoe hebt gij uwe elbogen gekregen, indien niet om ruimte voor uzelf te maken?’
Dr. P.L. Schram legt in de Nabeschouwing van de door hem verzorgde vierde druk van Oudere tijdgenooten (Uitg. Ton Bolland, Amsterdam, prijs f39,50) vooral de nadruk op de theologische aspecten van de essays. Hij doet dat soms in bewoordingen die niet zouden misstaan in de verklarende woordenlijst, want wanneer ‘simplicitas’ uit Piersons tekst verklaring krijgt, waarom dan niet ‘laudator’, ‘pater spiritualis’ door Schram gebezigd? Behalve de nabeschouwing, de verklarende woordenlijst en een naamregister bevat de fotografische herdruk annotaties: ‘Het gaat om namen, toespe- | |
| |
lingen, waar nodig vertalingen [maar Latijnse en Griekse citaten werden meestal niet vertaald, vreemd genoeg], diverse malen kritiek [?].’
r.l.k. fokkema
| |
Tussen droom en dood
Als deel acht van de Zilverschoonreeks verscheen bij Van Walraven de verhalenbundel Tussen droom en dood. In dit boekje verzamelde Sjaak Hubregtse twaalf hoofdzakelijk negentiende-eeuwse verhalen van Vosmaer, Van Koetsveld, Kneppelhout, Multatuli, Aletrino, Arij Prins, Van Groeningen, Hartog, Heijermans, Emants, Couperus en Van de Woestijne.
De samensteller legde, zoals de titel reeds aanduidt, bij zijn keuze het accent op de begrippen droom en dood, aldus de inleidende tekst. Waarom nu juist deze thema's gekozen zijn als uitgangspunt wordt niet vermeld. Evenmin wordt iets gezegd over de wijze waarop droom en dood in de verhalen gethematiseerd zijn. Verder valt het op dat iedere literair-historische toelichting achterwege is gelaten. Wèl kan het ‘ruime publiek’ voor wie het boekje bestemd heet te zijn in de Verantwoording lezen dat de samensteller bij zijn selectie zich geen beperking heeft opgelegd ten aanzien van ‘een genre, thema, stijl, of periode’. Het lijkt me voorstelbaar dat dat publiek, denkend een verzameling teksten met thematische overeenkomsten voor zich te hebben, enigszins verbaasd op die mededeling reageert. Nu moet worden toegegeven dat de onduidelijkheid over de inhoudelijke samenhang door de verhalen zelf niet wordt weggenomen; daarvoor is de diversiteit mijns inziens te groot.
Men kan zich afvragen waarom deze bloemlezing werd samengesteld. In de kwaliteit van de teksten kan nauwelijks een rechtvaardiging daarvoor gevonden worden, want die is over het algemeen gering. Enkele verhalen zijn de moeite van het lezen alleszins waard, zoals ‘Waanzinnig Truken’ van Kneppelhout en ‘Een zieltje’ van Couperus. Maar juist deze twee novellen waren al eerder, in 1980, in andere verzamelbundels opgenomen. Ten slotte, Tussen droom en dood zou moeten aantonen ‘dat het korte verhaal ook in de vorige eeuw een niet te verwaarlozen bestanddeel vormde van ons verhalend proza’. Was het nodig deze evidentie met een dergelijke uitgave aan te tonen?
Sjaak Hubregtse: Tussen droom en dood. Verhalen uit de negentiende eeuw. Zilverschoonreeks. Apeldoorn, 1981. ISBN 90 6049 318 4.
h. anten
| |
Plautus/Couperus De tweelingbroeders
In de serie Nieuwe vormen. Vertalingen en bewerkingen van Griekse en Latijnse teksten (Mart. Nijhoff, 's-Gravenhage) is als deel zeven verschenen de jambische bewerking van Plautus' Menaechmi, die Couperus onder de titel De tweelingbroeders publiceerde in Groot Nederland 14 (1916). In het nawoord van deze herdruk (prijs f22,50) wijst de bezorger Rudi van der Paardt er terecht op dat de bewerking en de inleiding die Couperus hield bij opvoeringen gezien kunnen worden als voorstudies van Couperus' antieke roman De komedianten (1977), waarin de avonturen van de jonge acteurs Cecilius en Cecilianus in het laatste jaar van keizer Domitianus, 96 na Chr., geïnspireerd zijn door de intrige van de Menaechmi. Met dit stuk dat draait om de volstrekte gelijkenis van de
| |
| |
broers en de daaruit onstane misverstanden, en met Plautus' Bacchides vieren de jongens triomfen.
Niet juist is Van der Paardts opmerking dat de roman in de eigentijdse kritiek om zijn gewaagde thematiek ‘vrijwel algemeen is neergesabeld’. Henri Borel noemt de roman een harmonisch kunstwerk en Van Eeden prijst de uitnemende structuur, algemeen is er lof voor de beschrijving van het oude Rome: ‘Couperus' gloedvolle en suggestieve beschrijving van Rome maakt verleden tot heden’, schrijft Borel. Het is de recensenten niet ontgaan dat in De komedianten eigentijdse kunstopvattingen in de mond gelegd worden van Romeinen. Zo vertolkt de dominus gregis een Tachtigerstandpunt wanneer hij zegt: ‘Wat ik meen, is dit: kunst mag eigenlijk voor mij niets anders zijn dan kúnst.’ Over een gewaagde thematiek reppen de recensenten niet.
Een tweede punt is of, zoals Van der Paardt zegt, de androgyne tweeling op een symbolisch niveau alleen maar ‘de charme, humor en onvergankelijke schoonheid van de klassieke oudheid, zoals Couperus zich die voorstelde’ vertegenwoordigt. Couperus ziet zelf in de ‘zenuwoverspannen’ laatste jaren van de eerste eeuw een fin-de-siècle, zoals men dat ervoer in het eind der 19de eeuw. Daarmee plaatst hij zijn roman in de decadente traditie voorzover daarvan het streven naar ontsnapping aan verveling en de androgynie motieven in de roman zijn. Mogelijk heeft Couperus in de androgyne tweeling ook ‘le sexe artistique par excellence’ willen uitbeelden. (vgl. Praz, The romantic agony, 1951, p. 320).
r.l.k. fokkema
| |
Historische Avantgarde
Onder redactie van F. Drijkoningen en J. Fontijn is met medewerking van M. Grygar, P. de Meijer en H. Würzner een bundel programmatische teksten verschenen onder de titel Historische avantgarde (Huis aan de drie grachten, Amsterdam 1982. Prijs f60,-). De teksten betreffen het Italiaans en Russisch futurisma, Dada, het constructivisme, het surrealisme en het Tsjechisch poëtisme. Elke rubriek wordt voorafgegaan door een korte inleiding en besloten met een bibliografie. Aan de rubrieken zelf gaat een Inleiding vooraf van Drijkoningen waarin een definiëring van het verzamelbegrip wordt beproefd, het ontstaan van de avantgarde wordt nagegaan, de relatie tot het publiek wordt behandeld en ten slotte het karakter van een avantgardistisch kunstwerk wordt aangestipt. De samenstellers onthouden zich van toelichtend commentaar op de teksten.
Dit boek voorziet in een lacune voorzover die manifesten en programma's nu in het Nederlands beschikbaar zijn die voldeden aan de selectie-criteria: scherpe formulering en kortheid van betoog. De teksten van Breton zijn bekort. De verschijning van het boek komt op een gelukkig moment, want de belangstelling voor de jaren twintig lijkt nog nauwelijks een hoogtepunt te hebben bereikt. Als gids voor een nadere verkenning van bewegingen die zich verzetten tegen de autonomie van de kunsten in het maatschappelijke bestel en een esthetisering van het leven beogen, kan dit boek uitstekend dienen.
r.l.k. fokkema
| |
| |
| |
Biografie van Achterberg
In de Zilverschoonreeks (uitg. Van Walraven, Apeldoorn, prijs per deel f12,90) is onlangs Wim Hazeu's biografische schets van Gerrit Achterberg verschenen. Deze schets is een aangevulde en herziene druk van de publikatie in Vrij Nederland (19 mei 1980). In vier hoofdstukjes: De Langbroekse jaren (1905-1924), Onderwijzer en dichter (1924-1936), Crisis en oorlog (1937-1945), Literaire erkenning en rust (1946-1962), worden de bekende feiten vermeld. De correcties betreffen enkele canards uit VN, de aanvullingen o.a. ook de uitgebreide lijst met secundaire literatuur die in de tweede druk van Dichter bij Achterberg (Den Haag 1981) is opgenomen.
Hazeu zegt vooralsnog af te zien van een theoretische beschouwing over de vraag of een biografie de verstaanbaarheid van Achterbergs poëzie ten goede komt. In de praktijk geeft hij er echter al een bevestigend antwoord op door hier en daar een directe relatie tussen leven en werk te leggen. Zo ziet hij in ‘Pastische III’ (VG 253) zonder meer een portret van dr. A.L.C. Palies, de geneesheer-directeur van het Rijksasyl voor psychopathen te Avereest, - iets wat mij in hoge mate betwistbaar voorkomt. Met deze psychiater, aan wie de cyclus ‘Zestien’ is opgedragen, stond Achterberg immers op goede voet, zodat het wel enige uitleg behoeft, wanneer hij de man aldus tekent: ‘Wandluis van God. Gebraden spek-gezicht. / En lege metselaarsogen, / die iedereen hebben belogen. / Een knevel groeit het prevelmondje dicht. [...].’ Dit te meer waar op de mij bekende foto van Palies (Schrijvers Prentenboek Gerrit Achterberg, 1981, p. 63) geen knevel te bespeuren is. Maar aan interpretatie van de feiten komt Hazeu al nergens toe, laat staan van gedichten.
Weinig zorgvuldig is trouwens ook Hazeu's stijl, waarvan ik dit bloempje geef: ‘Als het aan mij ligt, zal de biografie van Achterberg in ieder geval geen gesloten boek blijven, al beweren sommige wetenschapsmensen het tegendeel.’ De bedoeling van deze kromme formulering is wel duidelijk, maar is niettemin uit de lucht gegrepen, zoals Hazeu heeft moeten toegeven op de eerste Achterbergconferentie (Driebergen, november 1981). Overigens betwijfel ik of een biografie van Achterberg mogelijk is: de gegevens zijn voor een behoorlijk boek, - niet zozeer voor een journalistiek portret -, buitengewoon schaars. Eerder valt te denken aan een poëtografie waarin het accent ligt op de literaire feiten (zoals A.L. Sötemann die schreef over J.C. Bloem; zie Vier opstellen over J.C. Bloem (1979), p. 7-101), en waarvoor het Schrijvers Prentenboek alreeds meer dan een basis heeft gelegd.
r.l.k. fokkema
| |
Bundel voor W. Blok
Ter gelegenheid van de 60e verjaardag van prof. dr. W. Blok heeft de staf van het Nederlands Instituut te Groningen een bundel samengesteld, die als titel draagt: Regel voor regel. Vertalen en vertalingen: proeven en beschouwingen.
Deze bundel, waarin één thema centraal staat, kent en zeer gevarieerde inhoud. Sommige bijdragen hebben vooral betrekking op het zélf vertalen of hertalen: vanuit het Frans, Duits of Engels (poëzie) in het Nederlands, vanuit het Middelnederlands (Beatrijs van Nazareth) of 17e eeuws (Hooft) in hedendaags Nederlands, van uit het Nederlands (Lodeizen) in het Twents; in diverse gevallen is er dan bovendien nog sprake van begeleidende commentaren of gedegen beschouwingen. Andere bijdragen han- | |
| |
delen in de eerste plaats over de vertaalpraktijken of vertaaltheoriëen van ánderen; aan bod komen onder meer: de Reinaert, Huygens/Donne, Slauerhoff, Burgersdijk/Shakespeare, Caroll's Alice in Wonderland, Carry van Bruggen.
Men kan een exemplaar van het ongeveer 120 pagina's tellende boek bestellen door f 17,50 over te maken op postgirorekening 44.74.139, t.n.v. LEKR/Nederlands Instituut, te Groningen: onder vermelding van ‘Blok-bundel’. De oplage is echter beperkt.
j.m.j. sicking
| |
Huldebundel voor Galama
Bij zijn afscheid als bijzonder hoogleraar in het Fries aan de Rijksuniversiteit te Leiden en de Universiteit van Amsterdam is aan Professor Galama door collega's en vrienden een huldebundel aangeboden: Earefrissel foar Prof. Dr. E.G.A. Galama ta sijn santichste jierdei. Het boek bevat dertien bijdragen, waarvan ik er hier slechts enkele kan noemen. Van direct of zijdelings belang voor neerlandici lijken mij de volgende stukken: H.T.J. Miedema: ‘Prof. Dr. E.G.A. Galama as Nederlânsk en Frysk filolooch’ (met een bibliografie van G.'s wetenschappelijke publikaties); A. Bor: ‘An Aspect of Word Order in Frisian’ (over de volgorde van S, V en O, diachronisch beschouwd), en W. Hellinga: Friezen in de Reynaert (over de tekstgeschiedenis van B 2685 ‘Symonet die rike vriess’). De overige auteurs blijven binnen het domein van de Friese taal - en letterkunde in engere zin - wat niet wil zeggen dat een neerlandicus daar niets te zoeken zou hebben. Tenslotte is Galama-zelf als neerlandicus begonnen (met een proefschrift over Robert Lawet) om als frisist (met een studie over Gysbert Japiks) voorlopig te eindigen. Earefrissel foar Galama vormt jaargang XXXI (1982) van het tijdschrift Us Wurk; het boek is te bestellen voor f 15, - bij het Frysk Ynstitút te Groningen, Westersingel 28.
w.p.g
| |
Van beitel tot vulpen
Zo luidt de Nederlandse titel van het in 1980 in Engeland verschenen boek The Story of Writing van Donald Jackson. Dit fraai uitgegeven boek behandelt niet in de eerste plaats De geschiedenis van het schrift, zoals de ondertitel suggereert. Weliswaar wordt er, in een heldere en goed begrijpelijke vorm, de ontwikkeling van de kunst van het schrijven geschetst vanaf het eerste begin tot in onze tijd. Maar het ontstaan van de laat-middeleeuwse schriftsoorten bijvoorbeeld wordt slechts zeer beknopt weergegeven; bovendien ontbreken ook de benamingen of komen deze niet met het gebruikelijke systeem overeen. Het bijzondere van dit boek ligt echter op een ander gebied. Het is geschreven door een hartstochtelijke kalligraaf, die zijn kennis niet alleen put uit observatie, maar vooral uit eigen ervaring. Telkens legt hij er de nadruk op hoe een schrijver in vroeger tijden te werk ging, hoe hij zijn gereedschap en materiaal prepareerde, hoe dit materiaal de wijze van schrijven en illumineren beïnvloedde (gingen de Grieken van links naar rechts schrijven omdat de harde rietpen deze beweging begunstigde?) en hoe men zelf te werk kan gaan om bijvoorbeeld een ganzeveer te maken of een twaalfde-eeuwse initiaal te schilderen. Bovendien is het boek een lust voor het oog door zijn vele fraaie en vaak zeer sprekende afbeeldingen, waarbij eveneens de nadruk op het maken ligt: schriftsoorten en (onvoltooide!) illuminatie, beroemde handschriften en moderne
| |
| |
kalligrafie, schrijvers en schrijfgereedschap. (Dat de moderne vulpen zo veel ruimte heeft gekregen, hangt waarschijnlijk samen met het feit dat het boek tot stand is gekomen met medewerking van de Parker Pen Company.)
Afgezien van een korte lijst van geraadpleegde boeken en enkele summiere gegevens over de gereproduceerde handschriften e.d. bevat het boek geen documentatie. - Het is verschenen in 1981 bij Gaade in Amerongen en kost f 59,50.
g. gerritsen-geywitz
| |
De dood van koning Arthur
In verband met de belangstelling die nog steeds bestaat voor het boek HOE ARTUR SINEN INDE NAM, STUDIE OVER DE MIDDELNEDERLANDSE RIDDERROMAN ‘ARTURS DOET’, samengesteld door een werkgroep van Groninger Neerlandici die werd begeleid door de onlangs overleden mediaevist Dr. K.R. de Graaf, is nu een tweede druk van het boek in voorbereiding.
De publikatie (349 pp's en 22 illustr.) bevat een verzameling studies over het laatste boek van de zgn. Haagse Lancelot-compilatie, bestemd voor studenten, leraren en deels ook voor letterkunde-specialisten. Voor degenen die onbekend zijn met het verhaal is er een samenvatting in modern Nederlands opgenomen. Naast maatschappelijke en religieuze achtergronden van de tekst komen aan de orde: de verhouding tot het Ofr. voorbeeld, de oorspronkelijke Mnl. proloog, en de ingevoegde episode over de oorlog tegen de Romeinen. Bovendien is getracht de tekst toegankelijk te maken voor het middelbaar onderwijs. Een aantal dramatische fragmenten is opgenomen met een ruime keuze aan klassikale verwerkingsmogelijkheden.
Men kan zich van een exemplaar verzekeren door overmaking van f25, - (incl. f5,50 verzend- en verpakkingskosten) op postrekening 4474139 ten name van LEKR, p/a Nederlands Instituut, Grote Kruisstraat 21, 9712 TS Groningen onder vermelding van... exempl. AD. Een tijdige bestelling wordt zeer op prijs gesteld i.v.m. de nog vast te stellen grootte van de oplaag. Bestelde exemplaren worden begin februari 1983 toegestuurd. Inlichtingen: 050-716823.
j. hilbrands
| |
Docentengids voortgezet onderwijs
De tweedelige, losbladige Docentengids voortgezet onderwijs verschijnt onder auspiciën van de Vereniging Samenwerkende Landelijke Pedagogische Centra. Aflevering 21 van juli 1982 bevat de volgende nieuwe of gedeeltelijk nieuwe artikelen: Examens, HBO (toelating), Inrichting Scholengemeenschappen AVO/LBO I (leerlinglessen) en II (leraarlessen), LEAO, LHNO (in rubriek 2: Wettelijke regelingen); Voortgezet basisonderwijs (in rubriek 3: Macrostructuren en ontwikkelingen); CEVO, O&W, Onderwijsraad, Onderwijswinkels (in rubriek 4: Organisaties en commissies); Project Arbeidservaringsleren (in rubriek 7: Projecten); Diploma's (in rubriek 9: Schoolpraktijk); Informatica, Maatschappijleer, Muziek (in rubriek 10: Vakken). De DGVO is een uitgave van Van Loghum Slaterus te Deventer. Te bestellen bij de boekhandel (f160, -).
a.g. van balen
| |
| |
| |
Symposium over Nederlandse partikels
Op dinsdag 31 mei 1983 wordt aan de Universitaire Instelling Antwerpen een symposium georganiseerd over Nederlandse partikels. Wie op dat symposium een lezing wenst te geven (van ongeveer 30 minuten + 15 min. discussie), wordt verzocht een samenvatting van ten hoogste één bladzijde op te sturen naar Johan Van der Auwera, Partikelssymposium, Universitaire Instelling Antwerpen, Dept. Germaanse, Universiteitsplein 1, B-2610 Wilrijk. Publicatie van de lezingen wordt in het vooruitzicht gesteld.
j. van der auwera
|
|