De Nieuwe Taalgids. Jaargang 75
(1982)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Metrische fonologie - de representatie van klemtoon in Nederlandse monomorfematische woordenGa naar voetnoot*Anneke Neijt en Wim ZonneveldInleidingEen abstractie die het fonologen mogelijk maakt zich met hun vak bezig te houden is de indeling van een voortdurende en aaneengesloten stroom spraak in afzonderlijke partjes. Dit betekent niet dat alle fonologisch relevante informatie per definitie in zulke partjes kan of moet worden opgeslagen: fonologische theorieën verschillen onder andere naar de mate waarin dit gebeurt. Fonologische informatie die onderdeel uitmaakt van de partjes kunnen we segmenteel noemen, in tegenstelling tot de informatie die ‘over de partjes heenligt’, en die we prosodisch kunnen noemen. De indeling van fonologische verschijnselen in segmenteel versus prosodisch is theoriegebonden. Binnen de generatieve fonologie van Chomsky en Halle (1968) is het lange tijd gebruikelijk geweest zo diep mogelijk de kracht te onderzoeken van een segmentgerichte benadering van verschijnselen die voor andere theorieën vaak prosodisch waren. Het succes van deze benadering was op zich een sterke rechtvaardiging voor deze strikte aanpak. Een bekend voorbeeld is Chomsky en Halle's beschrijving van de Engelse klemtoon, die een aantal universele principes van regeltoepassing, regelordening, formele generalisaties en dergelijk blootlegde, die later met succes zijn toegepast bij het verklaren van andere fonologische (en soms ook syntaktische) verschijnselen, zowel in het Engels, als in andere talen. Maar behalve theoriegebonden is de indeling in segmenteel versus prosodisch binnen een theorie natuurlijk ook empirisch. Dat wil zeggen, het feitenmateriaal moet uitmaken of de binnen een theorie bestaande indeling gehandhaafd kan worden. De generalisaties mogelijk gemaakt door een theorie kunnen bijvoorbeeld bij nader onderzoek onjuist blijken, of het kan zijn dat ze aangevuld moeten worden met onaanvaardbaar veel ad hoc-assumpties. De laatste jaren heeft een aantal linguisten beargumenteerd dat de strikt segmentele aanpak van Chomsky en Halle op een aantal terreinen te veel van de laatst genoemde negatieve eigenschappen bezit (zie: Liberman en Prince 1977, Vergnaud en Halle 1978 en Safir 1979). We zullen deze nu al tamelijk uitgebreide literatuur hier niet uitvoerig bespreken, maar ons ter illustratie van deze recente ontwikkelingen in de generatieve fonologie richten op het al genoemde verschijnsel van klemtoontoekenning, dat deel uitmaakt van het gebied waarop deze nieuwe beweging, de zogenaamde ‘metrische’ fonologie, zich met name richt. In de metrische fonologie wordt bij het beschrijven van klankverschijnselen gebruik gemaakt van boomstrukturen, te vergelijken met die in de syntaxis. Deze bomen zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij uitstek geschikt voor het weergeven van klemtoonpatronen. De reden daarvoor is het best uit te leggen aan de hand van een voorbeeld. Bekijk daartoe de metrische representatie van het klemtoonpatroon van ranonkel:Ga naar voetnoot1
De topknoop heet M, de afkorting van ‘mot’. De drie syllabes (o) van het woord zijn in een binair-vertakkende struktuur geplaatst. Eén van beide takken krijgt het label s (‘strong’, dat wil zeggen sterk beklemtoond), de andere tak krijgt het label w (‘weak’, zwak beklemtoond). Die s-w-toekenning is relatief: de constituent die door s gedomineerd wordt is meer beklemtoond dan de zusterconstituent die door w gedomineerd wordt. (1) geeft derhalve weer dat non de sterkst beklemtoonde lettergreep is: dat is de lettergreep die zowel ten opzichte van kel als ten opzichte van ra als s gemarkeerd is. De klemtoonsterkte van ra- en -kel komt later aan de orde. In het fonologische kader van Chomsky en Halle (1968) ontbrak de mogelijkheid deze essentiële eigenschap van klemtoon, de relativiteit, weer te geven, omdat een binaire ordening van de syllabes ontbrak (zelfs de notie syllabe is afwezig). Er moest gebruik gemaakt worden van regels met tamelijk grove effecten om het relatieve karakter van klemtoon uiteindelijk in de output van een woord gerepresenteerd te krijgen. Een gevolg van de relatieve klemtoontoekenning in de metrische fonologie is, dat een éénlettergrepig woord, zoals ham niet een echt hoofdaccent krijgt. Op het woordniveau zal de klemtoonboom van zo'n woord als volgt zijn:Pas in combinatie met andere woorden zal zo'n woord een s-of w-label krijgen, vgl. het zinsdeel (ϕ, ‘phrase’) een ham en het samengestelde woord achterham. Het voordeel van deze representaties is dat de betrokken regels strikt lokaal zijn: de regels zeggen feitelijk dat van twee naast elkaar liggende constituenten de een meer (s) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of minder (w) beklemtoond is dan de ander. Om welke constituenten het gaat, en welke van beide s wordt, moet gespecificeerd worden. Klemtoonpatronen kunnen per taal verschillen, en per taal moet dan ook beregeld worden hoe boomstrukturen gebouwd worden, en welke knopen sterk of zwak beklemtoond zijn. Er moeten voor het Nederlands dus regels ontworpen worden die zeggen: (a) op welke manier de klemtoonrelevante eenheden (de lettergrepen) tot binaire strukturen worden gegroepeerd, en (b) welke van de twee takken s of w is. Met andere woorden: welke regels zorgen er voor dat ranonkel niet struktuur (5) krijgt, met een s-w-toekenning die het spiegelbeeld is van (1). Argumenten voor struktuur (1) worden in paragraaf 2 gepresenteerd. In paragraaf 1 worden allereerst de logische mogelijkheden van het metrische systeem op een rij gezet. Paragraaf 3 laat zien, hoe een klemtoongevoelige fonologische regel, zoals vokaalreductie, geformuleerd kan worden binnen de metrische theorie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. De vier logische mogelijkhedenBoomstrukturen kunnen binair of n-air vertakkend gemaakt worden. Voor klemtoon ligt het voor de hand een binaire boom te ontwerpen, gezien de oppositie tussen beklemtoond en onbeklemtoond. Er zijn dan twee manieren om binaire boomstrukturen te vormen: rechts- of linksvertakkend. De relatieve klemtoon kan consequent volgens (7a) of (7b) toegekend worden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vier mogelijkheden schijnen ook daadwerkelijk voor te komen; de voorbeeldtalen staan in (8) genoemd (vgl. Stowell 1979, 68-9).Ga naar voetnoot2 Zowel het Fins (8a) als het Tsjechisch (8c) heeft het hoofdaccent op de eerste syllabe (die uitsluitend door s-knopen gedomineerd wordt), maar de talen verschillen in de verdeling van de overige accenten. Idem dito maar dan gespiegeld bij het Pools en het Passamaquoddy. Dit kan verduidelijkt worden door het klemtoonpatroon met cijfers aan te geven, waarbij de volgende conventies gebruikt worden (cf. Vergnaud en Halle 1978; voetnoot 3 bevat hun voorschrift letterlijk):
Ga naar voetnoot3 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De strukturen verschillen dus wat belrefl de plaats van het hoofdaccent en/of wat betreft de plaats van het secundaire accent. Er zijn (natuurlijk) ook talen die een ingewikkelder klemtoonpatroon hebben dan de hierboven genoemde vier. Veel voorkomend zijn talen met het hoofdaccent op de tweede syllabe of op de voorlaatste syllabe. Zo'n patroon kan niet zonder meer met de hierboven geschetste regels worden gegenereerd. Een mogelijke uitbreiding is het toevoegen van een extra niveau, met een eigen vertakkings- en s-w-toekenningsvoorschrift. Zo'n niveau wordt het niveau van de voeten genoemd (Σ) (cf. Vergnaud en Halle 1978, 6-7 e.v.). De syllabes worden nu eerst tot voeten gegroepeerd. Hoeveel, en welke syllabes samen één voet vormen, hangt af van fonologische kenmerken of van de links-rechts-volgorde van de syllabes in het woord. Stel dat in bepaalde talen alle syllabes twee aan twee voeten vormen, en dat binnen de voeten een w-s-verhouding geldt. Als dan niet de syllabes, maar de voeten gegroepeerd worden op de manier van (8), dan ontstaan de volgende vier mogelijkheden:In (11a) en (11c) ligt het hoofdaccent op de tweede syllabe, in (11b) en (11d) ligt het hoofdaccent op de laatste syllabe. Als de klemtoonverhouding binnen de voeten omgekeerd wordt (de linkertak s, en de rechtertak w), ontstaan bij (11b) en (11d) klemtoonpatronen met het hoofdaccent op de voorlaatste syllabes. Op deze manier kan dus verantwoord worden dat er talen zijn met het hoofdaccent op de voorlaatste of op de tweede syllabe. In de voorbeelden (11) worden eenvoudige, bisyllabische voeten gebruikt. Voor sommige talen zijn er echter ingewikkelder voeten voorgesteld. Samenvattend: er zijn talen waarin syllabes direkt tot woorden worden gegroepeerd; er zijn ook talen met twee niveaus: één niveau groepeert syllabes tot voeten, en een ander niveau groepeert voeten tot woorden. Op één niveau wordt of het s-w- of het w-s-patroon gebruikt, maar niet beide. Op één niveau is de struktuur of rechts- of linksvertakkend, maar niet beide. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Het NederlandsVoor het Nederlands is niet direkt uit de beschikbare taalfeiten duidelijk of de hoofdklemtoon het begin of het eind van het woord markeert. Ook de meningen van taalkundigen lopen ver uiteen. Zie voor een overzicht Van Marle (1980), die overigens zelf van mening is dat er zowel een begin- als eindmarkerend klemtoonpatroon bestaat voor Nederlandse woorden. Bij een eerste blik op de zeer talrijke monomorfematische bisyllabische woorden blijkt dat in vergelijkbare fonologische omgevingen (minimal pairs of near minimal pairs) zowel hoofdaccent op de eerste als hoofdaccent op de tweede (laatste) syllabe voorkomt:
In woorden met drie syllabes is de situatie vergelijkbaar:
Toch is de klemtoontoekenning niet geheel willekeurig: vrijwel alle woorden hebben het hoofdaccent op de laatste of voorlaatste syllabe. Hoofdaccent op de voor-voorlaatste syllabe is zeldzaam, en hoofdaccent op andere syllabes komt eigenlijk niet voor. Er is ons maar één groep woorden met initieel accent bekend (en dat zijn geen monomorfematische woorden): de spraakkunstige termen op -ief, zoals ac'cusatief no'minatief, in'finitief. Gaarenstroom (1897, 77) beschouwt het accent van deze vormen echter als de zogenaamde ‘rhetorischen’ klemtoon, de contrastieve klemtoon die ook gebruikt wordt in bijvoorbeeld ge'kocht, niet ver'kocht. We laten deze vormen verder buiten beschouwing. Verschillende taalkundigen hebben opgemerkt dat de vorm van de laatste of de voorlaatste syllabe de plaats van het hoofdaccent bepaalt, zie Gaarenstroom (1897, 78-84), Evers en Huybregts (1972, 29), Van Marle (1980, 99 e.v.) en anderen. Zo hebben alle woorden met een lange ei in de laatste syllabe een finaal klemtoonpatroon:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een dergelijk soort regelmaat is er niet voor het begin van het woord: het is bijvoorbeeld niet zo dat alle woorden met een lange a in de eerste syllabe het hoofdaccent zus of zo hebben.Ga naar voetnoot4 Het blijkt dat met name de vokaal van de laatste syllabe bepaalt welke syllabe het hoofdaccent krijgt. Als de laatste syllabe een diftong bevat of een lange vokaal gevolgd door één of meer consonanten, dan ligt het hoofdaccent op die laatste syllabe, vgl. (15). Als de laatste syllabe een korte vokaal bevat of een lange vokaal die niet gevolgd wordt door enige consonant, dan ligt het hoofdaccent op de voorlaatste syllabe, vgl. (16).
In bovengenoemde voorbeelden valt het hoofdaccent steeds op de laatste of op de voorlaatste syllabe. Ook hoofdaccent op de voor-voorlaatste syllabe komt wel voor, en dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klemtoonpatroon lijkt zelfs regelmatig op te treden als de laatste syllabe klem-toonafstotend is (type 16), en de voorlaatste syllabe een -i- bevat, vgl. (17) (Gaarenstroom 1897, 79). (17) loem'pia, harmo'nika, a'libi, do'minee, gera'nium, ... Er zijn talloze uitzonderingen op de hierboven voorgestelde regels. Zo hebben de meeste woorden met ε in de laatste syllabe het hoofdaccent niet op de voorlaatste, maar op de laatste syllabe. Misschien zijn er voor die vormen morfologische of fonologische subregelmatigheden aan te wijzen. Opmerkelijk zijn overigens in dit opzicht de letterwoorden, die vrijwel alle het hierboven genoemde regelmatige patroon volgen, vgl. (17) Ven'det, A'MEV, FOE'GIN, DE'MAG, l'kor, Coc'ma, Fira'to, A'ZU, GE'VU. Helaas ontbreken zulke voorbeelden met een diftong in de laatste syllabe, en van de voorbeelden met een lange vokaal en consonant kunnen we alleen aniem' en Benelux' noemen. Ook hier is overigens weer een uitzondering bekend: teleac'. Voor de lezer die geïnteresseerd is in de voor- en tegenvoorbeelden hebben we een appendix toegevoegd. Keren we terug naar de metrische representatiemogelijkheden, dan valt op dat het klemtoonpatroon van de Nederlandse monomorfematische woorden niet past in één van de vier kanonieke patronen van (8). De klemtoon valt niet steeds op de laatste syllabe. Daarom is het, gezien de klemtoonbeschrijvingsmethode van paragraaf 1, nodig een niveau van voeten aan te nemen. Er is evenwel toch al een reden om dit te doen: in lange woorden valt een trocheïsch ritme waar te nemen, een afwisseling van sterk- en zwakbeklemtoonde lettergrepen, vgl. áutentícitéit, mýthológiséer (deze woorden zijn overigens morfologisch geleed, maar gedragen zich wat klemtoon betreft als ongelede woorden, zie Neijt en Zonneveld (1981). Nemen we aan dat beide verschijnselen, de variatie van de plaats van het hoofdaccent, én het trocheïsche patroon, door voeten worden verantwoord, dan bepalen de volgende regels de struktuur van voeten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorlopig is de driedeling van (19) volledig ad hoc. De theorie ‘voorspelt’ niet dat juist deze drie voeten nodig zijn voor het beschrijven van het Nederlands. Nader onderzoek vermag wellicht de reden te onthullen. De volgende vormen illustreren de werking van deze regels:Merk op dat binnen een monosyllabische voet, zoals in (21b), (d), (e) en (g) geen s of w wordt toegekend aan de syllabe. Zoals hierboven al genoemd, is de reden dat s en w de relatieve klemtoon weergeven op één niveau, een s kan dus niet bestaan zonder een w als tegenhanger, en omgekeerd. Voor het construeren van de woordstruktuur staan twee mogelijkheden open: de voeten kunnen tot een rechtsvertakkende of een linksvertakkende struktuur met w-s-toekenning gegroepeerd worden, s-w is natuurlijk uitgesloten, omdat de klemtoon in het Nederlands aan het einde van het woord ligt. Nemen we het voorbeeld abracadabra, dan doen de verschillende strukturen verschillende voorspellingen: Het klemtoonpatroon verschilt voor deze beide strukturen: 23515 voor rechtsvertakkend,en 32414 voor linksvertakkend. De eerste is juist: het secundaire accent van abracadabra ligt op de eerste syllabe. Andere voorbeelden waaruit dat blijkt zijn Constantinopel en fotografie (Eijkman, 1955, 129): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De regels voor het woordniveau zijn derhalve:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Metrische fonologie tegenover haar voorgangerZoals gesuggereerd in de inleiding is de metrische klemtoonaanpak binnen de generatieve fonologie een onderdeel van de prosodische helft van die theorie. Dit blijkt ook uit de niet-segmentele boompjes die in de voorgaande paragrafen hebben gefigureerd boven de gegeven woorden. We zullen in deze laatste paragraaf nog kort ingaan op een aantal eigenschappen van de metrische aanpak, waarbij we haar eerst vergelijken met haar voorganger. Het is een bekend idee dat stamt uit het werk van Jakobson binnen de Praagse School dat fonologische eigenschappen binair zijn, dat wil zeggen weer te geven zijn door een formalisme dat alleen de aan- of afwezigheid van die eigenschappen kan vatten. Dit formalisme bestaat uit de bekende fonologische kenmerken die óf met + óf met - voor de aangegeven fonologische eigenschap kunnen worden gespecificeerd, en niet anders. Dit idee wordt aangehangen door Chomsky en Halle (1968), zoals op elke pagina van dat boek blijkt, maar het kenmerk klemtoon is een uitzondering. De eigenschap [-klemtoon] bestaat wel degelijk, en leidt in de praktijk altijd tot reductie tot schwa van de zodanig gespecificeerde klinker. De eigenschap [+klemtoon] echter bestaat in de praktijk niet, en wordt weergegeven met behulp van een schaal die loopt van l tot en met n, van hoofdklemtoon tot zeer zwakke klemtoon. De vraag naar het waarom van deze situatie blijft in hun werk onbeantwoord, waarschijnlijk omdat Chomsky en Halle er op dat moment ook nauwelijks een interessant antwoord op wisten, en omdat ze desondanks de mogelijkheden zagen een interessante fonologische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
theorie te ontwikkelen. We zien nu dat de metrische aanpak de vraag beantwoordt: klemtoon is relatief aanwezig, en kan beschreven worden in termen van de oppositie s w als er constituenten boven de segmenten gecreëerd worden. Een bekende eigenschap van de klemtoonregels van Chomsky en Halle is dat een aantal ervan disjunctief zijn, d.w.z. áuto krijgt zijn klemtoon via een andere regel dan buró, en de regels mogen niet allebei op deze woorden werken, zie *aútó en *búró. Helaas is deze eigenschap niet interessant uitbreidbaar gebleken buiten de klemtoonregels, en de vraag rijst dus waarom klemtoonregels in dit opzicht uniek zouden zijn. De metrische fonologie lost dit op door de klemtoonregels in de zin van Chomsky en Halle af te schaffen. Dit zijn twee illustraties van de voordelen van een metrische klemtoonaanpak boven een segmentele. Er zijn ook verschillen, waarvan het op dit moment nog niet duidelijk is, of ze wel voordelig zijn. Een opvallend verschil is de wijze waarop het hoofdaccent wordt aangegeven. In een segmentele beschrijving wordt het hoofdaccent strikt lokaal gedefinieerd, als de syllabe of vokaal met het cijfer 1 erboven. Dezelfde notie wordt binnen de metrische representatie indirect door de struktuur gedefinieerd als ‘de syllabe die uitsluitend door s-knopen gedomineerd wordt’. Deze definitie is niet lokaal. In principe kan er immers een onbeperkt aantal s-knopen boven die syllabe zitten. Sluiten we ons aan bij de gangbare opvatting, dat taalkundige regels uitsluitend gebruik kunnen maken van lokale informatie, dan volgt uit de metrische weergave van klemtoon, dat de notie hoofdaccent niet in regels kan voorkomen. De voorspelling binnen dit systeem is dan ook dat zulke regels niet bestaan. Nader onderzoek moet uitwijzen of deze voorspelling juist is. Opvallend is ook dat de metrische representatie gebruik maakt van voeten. De introductie van deze notie doet vermoeden dat er meer regels bestaan die van deze nieuwe notie gebruik maken. Een mogelijke kandidaat is vokaalreductie, en ter illustratie zullen we dat verschijnsel onder handen nemen. Onbeklemtoonde vokalen hebben de neiging te reduceren tot schwa, vgl. probleem - pr∂bleem, gêne - g∂nant, formule - f∂rmule en relateren - r∂latie. De mogelijkheid tot reductie hangt af van minstens twee factoren: klemtoon en de aard van de onderliggende vokaal. Een i bijvoorbeeld wordt (vrijwel) nooit als schwa uitgesproken, maar een e in woorden met een vergelijkbaar klemtoonpatroon kan steeds reduceren, vgl.
Het verschil tussen (27a) en (27b) moet waarschijnlijk in de reductieregel verantwoord worden door de inputvokaal te specificeren (zie Trommelen en Zonneveld 1979, 61). We gaan er hier verder aan voorbij en richten ons uitsluitend op het belang van klemtoon in het reductieproces. Allereerst moet opgemerkt worden dat vokalen met het hoofdaccent nooit reduceren: de eerste vokaal van kof'fie en ta'fel, en de laatste vokaal van juweel' en tabak' bijvoorbeeld kan niet reduceren. Zoals hierboven al is opgemerkt, ontbreekt de notie hoofdaccent in de metrische fonologie. Daarvoor in de plaats zijn er sterk- en zwakbeklemtoonde syllabes. Stel dat vokaalreductie uitsluitend in zo'n | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zwakbeklemtoonde syllabe kan plaatsvinden. De regel zou dan luiden:
Deze regel voorspelt dat in alle zwakbeklemtoonde syllabes vokaalreductie kan optreden, en in alle sterkbeklemtoonde syllabes niet, dus dat bijvoorbeeld in rododendron, met klemtoonstructuur (29) de eerste en derde syllabe niet, maar de tweede en vierde syllabe wel kunnen reduceren. Deze voorspelling klopt niet helemaal. Terecht wordt voorspeld dat *r∂dodendron niet en rod∂dendron wel voorkomt, maar ten onrechte wordt voorspeld dat *rododendr∂an voorkomt. Bekijken we meer gevallen, dan blijkt dat vokalen in de laatste syllabe nooit reduceren:
Nu kan de regel aangepast worden door expliciet de eindsyllabe uit te sluiten zoals in (31).
Er is echter ook een andere mogelijkheid, namelijk, dat vokaalreductie niet binnen zwakbeklemtoonde syllabes, maar binnen zwakbeklemtoonde voeten werkt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vokaalreductie kan dan in zijn derde vorm blijven beslaan. Een aanwijzing dat die regel juist is, en (31) niet, vormen woorden met een monosyllabische eerste voet, zoals kanun'nik, en probleem'. In deze woorden kan de eerste vokaal reduceren: k∂nunnik, pr∂bleem, hoewel deze vokaal niet in een zwakbeklemtoonde syllabe zit; vergelijk de struktuur van bijvoorbeeld kanunnik in (34). Voor zulke vormen geeft (32) de juiste uitkomst. Ook in trisyllabische woorden met één voet doen (31) en (32) verschillende voorspellingen, vgl. (35). Als dit de juiste representatie is van dit woord, dan is er geen zwakke voet, en dus kan regel (32) niet werken.Ga naar voetnoot5 Regel (31) voorspelt dat er reductie kan voorkomen in de voorlaatste syllabe van zulke woorden, dus *tomb∂la. Ook in dit geval geeft (32) een beter resultaat. Als deze verantwoording van vokaalreductie juist is, dan is er nog wel een herziening nodig van bepaalde klemtoonstrukturen. Bekijk nogmaals de struktuur van abracadabra in (22a). Op basis van deze struktuur is reductie in de eerste en derde syllabe te verwachten, is reductie in de tweede syllabe uitgesloten door filter (33), en is reductie in de vierde en vijfde syllabe uitgesloten door de domeinspecificatie van (32). Dat laatste is geheel juist: de vierde en vijfde a kunnen nooit ∂ worden. Reductie in de derde syllabe is inderdaad mo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelijk (abrac∂dabra), maar reductie in de eerste syllabe is onmogelijk, terwijl de tweede syllabe juist wel kan reduceren, vgl. *abr∂cadabra en abr∂cadabra. Het lijkt ondoenlijk de reductieregel zodanig te wijzigen dat de hierboven genoemde reductiemogelijkheden én de mogelijke varianten van abracadabra erdoor gegenereerd worden. Daarom stellen we voor de klemtoonboom van abracadabra te wijzigen. Dit kan door regel (36) bewerkstelligd worden:
In woorden: een syllabe zonder klemtoontoekenning vormt samen met een volgende zwakbeklemtoonde voet één nieuwe voet. Het resultaat, een trisyllabische voet, is van de vorm die in (19) gedefinieerd is, en de struktuur van (22a) wordt dan ook die in (37). Uit deze struktuur volgt dat alleen de tweede en derde syllabe kunnen reduceren. Dat zijn immers de enige zwakbeklemtoonde syllabes in een ΣW-domein. Merk op dat ((3) moet specificeren dat de tweede voet zwakbeklemtoond is - anders zou de regel van bijvoorbeeld pia'no de vorm *pi'ano maken, cf. 38). De hierboven gegeven regels (33) en (36) behoeven natuurlijk nader onderzoek: het beschrijven van één regelmatigheid is niet voldoende aanwijzing voor de juistheid van een regel. Als ze juist zijn, dan vormen (32) en (36) een aanwijzing dat voeten waardevol zijn bij het verklaren van Nederlandse klankregelmatigheden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AppendixEr is een groot aantal woorden dat op grond van de gepresenteerde klemtoonberegeling een uitzondering moet heten. Om te laten zien, om welke aantallen het gaat, en om bovendien verder onderzoek te vergemakkelijken, is deze appendix met geordende woorden toegevoegd. Veel woorden zullen een uitzonderlijk klemtoonpatroon hebben, omdat ze met klemtoon en al uit een andere taal overgenomen zijn. Af en toe echter zijn er opvallende re- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelmatigheden aan te wijzen binnen de uitzonderlijke woorden. Bijvoorbeeld: alle woorden eindigend op -εl, behalve ulevel, en veel woorden eindigend op -on en -t hebben het hoofdaccent op de laatste lettergreep. Het is zeer goed denkbaar dat zulke regelmatigheden bij nader onderzoek verklaard kunnen worden. Zoals de woorden hier geordend zijn, is ongeveer 30 procent ‘onregelmatig’ (ongeveer 500 stuks). Voor het onderdeel van de grammatika waar het hier om gaat, is dat geen enkel probleem: de uitzonderlijke woorden kunnen in het lexicon gespecificeerd zijn voor hun klemtoonpatroon. Het gaat immers om een eindig aantal. De hierboven gegeven klemtoonregels kunnen dan ook nooit door aantallen gefalsificeerd worden, zelfs niet door een beregeling die slechts tien procent uitzonderingen heeft. Falsificatie is slechts mogelijk door een ‘produktief’ gedeelte van de grammatika, bijvoorbeeld door woordvorming. Als blijkt dat klemtoongevoelige morfologische processen, of het klemtoonpatroon van gelede woorden, niet te verenigen is met de voorgestelde regels, dan moeten ze verworpen worden. De data zijn verzameld met behulp van het Retrograde Woordenboek (Nieuwborg, 1969), Van Marle (1980) en Gaarenstroom (1897). Er is niet naar volledigheid gestreefd. Onvolledig is deze opsomming vooral wat betreft de eigennamen en letterwoorden. Gelede woorden zijn weggelaten, maar waar onzekerheid bestond over geleedheid, zijn de woorden opgenomen. Het probleem van het onderscheid tussen gelede en ongelede woorden is de argumentatie. Vaak is het enige argument om een woord geleed te noemen, zijn klemtoonpatroon, en bij gebrek aan een handboek over de Nederlandse morfologie, hebben we op onze eigen intuïties af moeten gaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Woorden met een diftong, of een lange vokaal plus consonant(en) in de laatste lettergreepAls regel hebben deze woorden het hoofdaccent op de laatste lettergreep.
Voorbeelden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Woorden eindigend op een lange vokaal of mei een korte vokaal in de laatste lettergreepAls regel hebben deze woorden hel hoofdaccent op de voorlaatste lettergreep.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Woorden mei -i- in de voorlaatste lettergreepHeeft een woord een klemtoonafstotende laatste lettergreep, en bevat de voorlaatste lettergreep een -i-, dan valt in de regel het hoofdaccent op de voor-voorlaatste lettergreep.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|