De Nieuwe Taalgids. Jaargang 75
(1982)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 506]
| |
Jacques Perks ‘Zonnegloed’ en ‘Hemelvaart’PH. van de NieuwegiessenIn de verhandeling De kosmische zelfvergroting van de dichter bij Bilderdijk, Perk en Marsman bespreekt Jacob Smit onder andere de zijns inziens diepgaande en duidelijk omlijnbare invloed van Willem Bilderdijks ‘Napoleon. Ode’ en diens ‘De kunst der poëzy’ op Jacques Perks ‘Zonnegloed’, dat aanvankelijk vele tientallen jaren slechts in handschrift bewaard is gebleven, terwijl de nog tijdens het leven van de dichter in druk verschenen omwerking daarvan tot ‘Hemelvaart’ zijdelings ter sprake komt.Ga naar voetnoot1 Hoewel deze bijdrage met name wordt vermeld door achtereenvolgens W.A.P. Smit,Ga naar voetnoot2 P. Minderaa,Ga naar voetnoot3 Gerard Knuvelder,Ga naar voetnoot4 J.D. Meerwaldt,Ga naar voetnoot5 C. de Deugd,Ga naar voetnoot6 Jacob Smit,Ga naar voetnoot7 René Breugelmans,Ga naar voetnoot8 Jan Brandt Corstius,Ga naar voetnoot9 Walter van Hemeldonck,Ga naar voetnoot10 Hannemieke PostmaGa naar voetnoot11 en | |
[pagina 507]
| |
Jaap Goedegebuure,Ga naar voetnoot12 maar ongenoemd blijft bij Garmt Stuiveling,Ga naar voetnoot13 A. van DuinkerkenGa naar voetnoot14 en Frans C. de Rover,Ga naar voetnoot15 heeft alleen J.D. Meerwaldt als toegift een verhelderend licht geworpen op enkele onderdelen van de twee sonnetten. Aan de hand van meerdere voorbeelden, die een opvallend gelijke woordkeuze tussen beide gedichten laten zien, bewijst Smit ten volle overtuigend de niet te onderschatten betekenis van de derde en vijfde strofe van ‘Napoleon. Ode’ - in de loop der jaren echter bekend geworden als de ‘Ode aan Napoleon’, welke gangbare aanduiding hier in het vervolg eveneens zal worden aangehouden ten einde mogelijke verwarring te vermijden - voor de zich vormende gedachtenwereld van ‘Zonnegloed’.Ga naar voetnoot16 Om althans de bekendheid van Jacques Perk met dit breedvoerige gedicht aan te tonen, beroept hij zich op een mededeling van Willem Kloos uit 1907, volgens welke deze het gedurende een gesprek in de zomer van 1880 verrukt aan hem heeft voorgelezen.Ga naar voetnoot17 In nauwe samenhang hiermee had Smit ter staving van zijn betoog echter nog naar voren kunnen brengen, dat Willem Kloos in de ‘editio princeps’ van Jacques Perks Gedichten eigener beweging ‘Hemelvaart’ voorziet van de aantekening ‘augustus 1880’,Ga naar voetnoot18 daarbij blijkbaar steunend op zijn herinneringen aan hun ontmoetingen van ongeveer twee jaar geleden. Aangezien dit sonnet ontbreekt in hs. I (V) en hs. II (K), die beide zonder enige twijfel volledig bewaard zijn gebleven, maar wel voorkomt in het onvoltooid nagelaten hs. III (P), waarmee met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid een begin is gemaakt in de zomermaanden van 1880,Ga naar voetnoot19 lijkt deze datering inderdaad aanvaardbaar, vermits dit gegeven pleit voor een tamelijk late ontstaanstijd in vergelijking met de andere sonnetten van de ‘Mathilde’-krans, welke immers bijna alle werden geschreven in de zomer, herfst en winter van 1879.Ga naar voetnoot20 Verder vraagt Smit terecht aandacht voor de krachtige ritmiek en de kleurigheid in sommige regels van Bilderdijks ode, die naar zijn mening verklaren waarom dit gedicht veelvuldig in letterkundige bloemlezingen is opge- | |
[pagina 508]
| |
nomen, aan welke omstandigheid het te danken zou zijn dat eerst Willem Kloos en in zijn voetspoor Jacques Perk het onder ogen hebben gekregen.Ga naar voetnoot21 Hoewel deze veronderstelde gang van zaken allerminst als weinig aannemelijk of zelfs volstrekt uitgesloten is te beschouwen, had Smit er verduidelijkend en volledigheidshalve tevens op kunnen wijzen, hoe Kloos in de zomer van 1880 met zijn grote waardering niet alleen staat, daar zich ten aanzien van de ‘Ode aan Napoleon’ een traditie van bewondering laat beschrijven. Deze begint met Nicolaas Beets' uitvoerig vertoog ‘Bilderdijk’,Ga naar voetnoot22 zet zich voort in Cd. Busken Huets lezing ‘Van der Palm en Bilderdijk’,Ga naar voetnoot23 E.J. Potgieters ‘Herinneringen en mijmeringen’Ga naar voetnoot24 en de nabeschouwing bij C. Vosmaers verhandeling ‘Geëtste bladren’,Ga naar voetnoot25 om te eindigen bij de jeugdige P.C. Boutens.Ga naar voetnoot26 Wanneer Willem Kloos in de zomermaanden van 1880 tijdens een gedachtenwisseling met Jacques Perk zijn verrukking over de ‘Ode aan Napoleon’ tot uitdrukking brengt, dan moet deze derhalve gezien worden tegen een achtergrond van aanzienlijke waardering in de negentiende eeuw, welke vrijwel eenstemmig is te noemen. Na verloop van enige tijd hebben zijn dichterlijke opvattingen zich echter verder ontwikkeld en heeft hij bijgevolg duidelijk afstand genomen van het enkele jaren tevoren nog zo hoog geschatte gedicht, wat blijkt uit een opmerking over Bilderdijks retoriek uit december 1885: ‘Men moet zelf, als knaap, onder de bedwelming zijn geweest van den rollenden woordenrommeling, den ratelenden rijmenvloed der “Ode aan Napoleon”, om later met volle bewustheid te kunnen gevoelen, hoe ontzettend grof en allerjammerlijkst onontwikkeld de Bilderdijksche rhythmiek is.’.Ga naar voetnoot27 Op zijn reeds eerder vermeld gesprek met Jacques Perk in de loop van augustus 1880 komt Willem Kloos in 1911 nog eens terug met de volgende mededeling, die zijn vroegere uitlatingen van 1907 bevestigt en bovendien met kleine wetenswaardigheden aanvult: ‘Eens toen hij mij lang uit Vondel had voorgelezen, waarbij ik kon merken, dat hij er heelemaal in was, wees ik hem, na afloop, op de Ode aan Napoleon van Bilderdijk, die ik pas had genoten, vol van bewondering over de rhythmische kracht, waar de dichter destijds mijn jeugdigen geest door had gepakt. “Dat kan wel wezen,” zei hij toen, nadat hij, op mijn verzoek, óók die meesleepend-zwierende ontboezeming had | |
[pagina 509]
| |
doorgeloopen;“maar ik houd daar niet van: er zit geen natuur in, en Bilderdijk doet mij veel te druk.” ’Ga naar voetnoot28. Hoewel de niet geringe en wezenlijke bezwaren tegen het dichterschap van Bilderdijk, die Jacques Perk met redenen omkleed in het bovenstaande ontvouwt, inwerking van Bilderdijk op Perk minder waarschijnlijk doen lijken, maakt Smit door nauwgezette tekstvergelijking toch uitermate aannemelijk, dat de ‘Ode aan Napoleon’ een diepgaande invloed heeft uitgeoefend op vs. 9b-14 van ‘Zonnegloed’. Deze blijkt voornamelijk uit het beeld van de trotse en verheven dichter die de wereld met al het geschapene onder zich veracht en derhalve wegtrapt in de oneindige ruimte.Ga naar voetnoot29 Op grond van Smits beschouwingen licht J.D. Meerwaldt enkele jaren later toe, dat het begin van deze topos is aan te wijzen in het verhaal van Perseus en Andromeda in Ovidius' Metamorfoses, dan ten onzent voorkomt in de ‘Ode aan Napoleon’ en ‘Zonnegloed’, om althans voorlopig zowel zijn eindpunt als schitterende bekroning te vinden in Geerten Gossaerts ‘De metamorfose van Icarus’.Ga naar voetnoot30 In zijn reeds eerder genoemde verhandeling wijst Smit vervolgens wat betreft vs. 1-9a van ‘Zonnegloed’ op enkele overeenkomstige plaatsen in Bilderdijks destijds misschien iets minder bekende ‘De geestenwaereld’ en ‘De kunst der poëzy’ met betrekking tot het kosmische besef van de dichter.Ga naar voetnoot31 Voor deze laatste regels kan echter zinvoller worden gewezen op een ander gedicht van Bilderdijk, dat in verband met ‘Zonnegloed’ tot dusver weliswaar onopgemerkt is gebleven, maar met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid voor het ontstaan daarvan veel belangrijker en zelfs van doorslaggevende betekenis is geweest. Geloof, Hoop, en LiefdeGa naar voetnoot32
Geloof teelt Hoop; en Hoop, vertrouwen
'tGeen zijn verwachting aan doet schouwen,
En opbruist in den Liefdegloed,
Die 't enge hart zich doet verwijden
En om zich grijpt naar alle zijden,
En Hemel schept in 't aardsch gemoed.
ô God! ô schenk ons 't waar gelooven,
In dit daalt Englenvreugde neêr:
In dit heft zich de ziel naar boven,
En geeft U 't Aardrijk roem en eer!
Eenmaal zal 't Geloof verdwijnen
Bij het hemelsch lichtdoorschijnen,
| |
[pagina 510]
| |
Als we voor Gods aanzicht staan;
Eenmaal zal de Hoop vervallen
Bij der Englen heilig schallen;
Liefde-alleen zal nooit vergaan.
Dat op aard en in den hooge
Alles voor ons oog verschiet';
Liefde, wat verdwijnen moge,
Gaat, als de Almacht, nooit te niet.
1827
ZonnegloedGa naar voetnoot33
De ronde ruimte blauwt in zonnegloed
En wijkt ver in de verte en hoog naar boven.
Als lied en leeuwrik stijgt mijn ziel naar boven
Tot boven 't licht, haar lichter licht gemoet.
Zij baadt zich in den lauwen aethervloed
Vol goddelijk, onkristelijk gelooven;
Het floers is weg van de eeuwigheid geschoven;
De Godheid troont... diep in mijn trotsch gemoed.
De hemel is mijn hart en met den voet
Druk ik loodzwaar den schemel mijner aard',
Waar 't krielt van wriemlend menschen-worm-gebroed.
Ik zie er onverstand en zielevoosheid....
Verachting lacht, ik lach... en met een vaart,
Trap ik de wereld weg in de eindeloosheid. -
Hoewel ‘Geloof, hoop, en liefde’ een waarachtig godsdienstig gevoel tot uitdrukking brengt en zonder enig denkbaar voorbehoud als orthodox-christelijk is te kenschetsen, heeft ‘Zonnegloed’ duidelijk een onchristelijk karakter. Bij nauwkeurig toezien blijken de volgende woorden letterlijk aan de eerste strofe van Bilderdijks gedicht ontleend te zijn: ‘gloed’, ‘hart’, ‘gemoed’, ‘gelooven’ en ‘de ziel naar boven’, en aan de tweede ‘licht-’. Hoeveel belang de dichter hechtte aan rijtjes rijmwoorden in verband met de mogelijkheden die deze boden voor het schrijven aan een sonnet, bewijst wel het kladhandschrift van ‘Deine theós’.Ga naar voetnoot34 De door middel van cursivering aangegeven overeenkomsten tussen beide gedichten zijn dermate opvallend, dat het waarschijnlijk verantwoord is hier te denken aan een welbewust vervaardigd ‘contrafact’: ‘[eine] geistliche Umdichtung eines weltlichen Liedes, seltener umgekehrt, unter Beibehaltung der Melodie, doch Ersetzung der inhaltlich wichtigen Wörter durch entsprechende andere | |
[pagina 511]
| |
bis entgegengesetzte, so dass die Beziehung nur locker ist.’Ga naar voetnoot35 Het is hoogst opmerkelijk, hoe Jacques Perk onderdelen van ‘Geloof, hoop, en liefde’ heeft overgenomen en verbonden met zowel de onchristelijke uitlatingen in vs. 6 en 8, als de nog te bespreken Bijbelplaats Jesaja 66:1Ga naar voetnoot36 en het zich verheven voelen boven wereld en mensen in de ‘Ode aan Napoleon’, en daarmee een volslagen onchristelijk gedicht heeft gemaakt. De vraag op welke wijze hij ertoe gekomen is, bestanddelen van zo verschillende oorsprong en strekking met elkaar te verenigen tot een nieuw geheel, voert naar de ontstaansgeschiedenis van ‘Zonnegloed’. Over de gang van zaken tijdens het dichten is helaas nauwelijks meer iets te achterhalen, daar geen brieven met mededelingen, voorlopige aantekeningen of kladjes bewaard zijn gebleven, en het oudste thans bekende handschrift eigenlijk reeds is bedoeld als een netversie.Ga naar voetnoot37 In aanmerking genomen wat Willem Kloos in 1907 en 1911 echter opmerkt betreffende zijn gesprek met Jacques Perk over de ‘Ode aan Napoleon’ in augustus 1880, zijn de bij die gelegenheid besproken wereldverachting en het wegtrappen van de aardbol in de oneindige ruimte waarschijnlijk het beginpunt van ‘Zonnegloed’ geweest, die hij vervolgens heeft verbonden met de reeds besproken andere ontleningen. Er bestaat geen enkele aanwijzing, of Jacques Perk daarbij geheel op zijn geheugen vertrouwde, dan wel het gedicht van Bilderdijk op zijn schrijftafel voor zich had liggen om te raadplegen, wat gezien de opvallende overeenkomsten trouwens geenszins ondenkbaar is. In verband hiermee kan vanzelfsprekend gepoogd worden met behulp van bewaard gebleven gegevens bij benadering vast te stellen, in hoeverre de jonge dichter het werk van Bilderdijk gekend heeft. Volgens de reeds aangehaalde mededelingen van Willem Kloos had Jacques Perk daartegen weliswaar allerlei grote bezwaren, maar toch bestaan er dienaangaande nog twee verdere uitlatingen van zijn hand die een enigszins andere indruk lijken te maken. In een brief aan Carel Vosmaer schrijft hij: ‘[...] en bij Bilderdijk geen enkel sonnet heb kunnen vinden.’,Ga naar voetnoot38 terwijl hij even later toevoegt: ‘Heine, Ovidius, de Musset en Bilderdijk zijn degenen bij wie ik troost zoek als ik mij door speling met klank en woord en gedachte wil opfleuren.’.Ga naar voetnoot39 Uit de eerste aanhaling blijkt, dat Jacques Perk het gehele oeuvre van Bilderdijk belangrijk genoeg oordeelde om het althans op de aanwezigheid van de sonnetvorm te onderzoeken; uit het tweede volgt, dat hij ondanks zijn brede critiek toch waardering voor sommige denkbeelden, woorden en klankwerkingen in diens gedichten kon opbrengen en daarin naar eigen inzicht wijzigingen aanbracht. Een soortgelijke opmerking over het spelen met woorden maakt Jacques Perk in een brief aan Charles M. van Deventer: ‘Ik, arme, meet helaas! zoo vaak mijn vrien- | |
[pagina 512]
| |
den af naar mij zelven, en daarbij is mij het combineeren en permuteeren met woorden een tweede ongelukkige natuur geworden...’.Ga naar voetnoot40 Naar aanleiding hiervan schrijft Van Deventer over Perks verliefdheid op ‘het woord’ onder meer: ‘Combineeren en permuteeren met woorden, en klanken ook, tot in het gezochte en valsch vernuftige,- hij was er voortdurend mee bezig; het kan niet anders of hij hinderde en ergerde anderen er meê, en toch, hij kon het niet laten, zij was hem te sterk, die liefhebberij.’.Ga naar voetnoot41 Het is dan ook uitermate aannemelijk, dat Jacques Perk enige tijd later tijdens het dichten van zijn ‘Mathilde’-krans trouw bleef aan deze gewoonte en woorden met elkaar verbond of verplaatste in gedichten waaraan hij een en ander ontleende. Tijdens het schrijven is Jacques Perk zich stellig bewust geweest van de in het bovenstaande besproken omwerking van ‘Geloof, hoop en liefde’ tot ‘Zonnegloed’. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid doelt hij namelijk op dit zeer kenmerkende en niet te veronachtzamen onderdeel van zijn werkwijze in dit sonnet met de volgende openhartige en veelbetekenende zin in een brief aan Carel Vosmaer: ‘Bij nauwlettend toezien zult u zeker in mijn sonnetten t een of ander vinden dat aan mijn godheden ontleend is met of zonder erg’.Ga naar voetnoot42 Daar deze uitspraak bezwaarlijk voor tweeërlei uitleg vatbaar is, geeft de dichter hiermee zowel bewuste als onbewuste invloed en wellicht zelfs navolging in zijn werk toe. Voortgezet onderzoek zal vrijwel zeker nog meer dergelijke gevallen aan het licht brengen, die misschien de grondslag kunnen vormen voor een nadere beschouwing over de belangwekkende vraag hoe Jacques Perk de ontleningen heeft veranderd ten behoeve van zijn eigen gedichten. In zijn bespreking van het veronderstelde verband tussen ‘De kunst der poëzy’ en ‘Zonnegloed’ vraagt Smit volkomen terecht aandacht voor de doorwerking van Mattheüs 5:34-35 op vs. 9b-10, waar de aardbol eveneens wordt voorgesteld als een voetbank.Ga naar voetnoot43 Naar aanleiding van deze regels in ‘Hemelvaart’ heeft Van Duinkerken echter betoogd, dat hier zinvol is te wijzen op Jesaja 66:1: ‘Zo zegt de Here: De hemel is mijn troon en de aarde de voetbank mijner voeten; [...]’.,Ga naar voetnoot44 wat Jacques Perk waarschijnlijk door toedoen van ‘Geloof, hoop, en liefde’ heeft gewijzigd tot ‘De hemel is mijn hart [...].’. Deze Bijbelplaatsen, die zeker in Protestantse kringen zeer bekend zijn, hebben overigens meer invloed uitgeoefend, daar dit beeld reeds voorkomt in de letterkunde van de Renaissance. In Jacobus Revius' ‘De claechlieden Jeremiae’ is hij als volgt onder woorden gebracht: ‘Hy heeft aan sijn beminde voetschabel//Niet eens gedacht, [...].’.Ga naar voetnoot45 Nagenoeg letterlijk verwerkt Vondel Jesaja 66:1 in zijn jeugddrama Het pa- | |
[pagina 513]
| |
scha: ‘Den Hemel is mijn troon, d'Aerd mynder voeten-banc, [...].’;,Ga naar voetnoot46 terwijl hij enkele tientallen jaren later Lucifer laat zeggen: ‘[...]; d'aertkloot blijft mijn steun en voetschabel.’.Ga naar voetnoot47 In 1669 schrijft Willem Sluyter zijn Lofsang der heylige maagd Maria en triomfeerende Christus: ‘Hoewel ick noyt als Paul ben van Gods voeteschemel//verruckt in 't Paradijs tot in den derden Hemel//[...]’.Ga naar voetnoot48 Over het dromen van Karel V naar de wereldheerschappij merkt E.J. Potgieter in ‘Het Rijks-museum te Amsterdam’ op: ‘[...]; - als de schaduw zich grijpen liet, de wereld ware vijfden Karel's voetschabel geworden.’.Ga naar voetnoot49 Hoewel vs. 9b-10 van ‘Zonnegloed’ naar alle waarschijnlijkheid onmiddellijk teruggaan op Jesaja 66:1, gezien Jacques Perks afkomst als domineeszoon, is op grond van bovenstaande aanhalingen tevens de slotsom gerechtvaardigd, dat zij ook een onderdeel vormen van een traditie in de Nederlandse letterkunde, die ongetwijfeld nog met meer voorbeelden kan worden aangetoond. In het raam van een vergelijking tussen Willem Kloos en Jacques Perk beklemtoont Smit terecht beider persoonlijke tegenstellingen en merkt vervolgens op: ‘Men krijgt dan ook de indruk dat het sonnet “Zonnegloed” voor Perk meer de literaire expressie is van een standpunt dat hij onder invloed van Kloos begrepen had dan een dieppersoonlijke uiting.’.Ga naar voetnoot50 Deze hoogst belangwekkende uitspraak had Smit zeer aannemelijk kunnen maken, door er op te wijzen dat de onderlinge verschillen tussen ‘Zonnegloed’ en de latere omwerking ‘Hemelvaart’ daarvoor buitengewoo0n waardevolle gegevens bevatten. In een naschrift bij zijn opstel ‘Bilderdijk, klassieke oudheid en bijbel’ heeft ook J.D. Meerwaldt een opmerking gemaakt over de verhouding tussen beide gedichten,Ga naar voetnoot51. waarop hij in een brief van 12 februari 1964 uitvoeriger is teruggekomen met een toelichting, welke Smits bovenstaande opvatting verder uitwerkt.Ga naar voetnoot52 Wanneer hij enkele bezwaren tegen de beschouwing van P. MinderaaGa naar voetnoot53 naar voren heeft gebracht, vervolgt Meerwaldt: ‘Na voorlezing “in verrukking” en bespreking van dit gedicht heeft Perk natuurlijk een inspiratie gekregen, waarin de hem geheel nieuwe houding tegenover God en de wereld bij Kloos - zich ook voor een dove verradend in “De Godheid troont diep in mijn trotsch gemoed” - zich spontaan verbond met de hem zojuist als verrukkelijk krachtvoer toegediende “Ode aan Napoleon”, waarin - wat | |
[pagina 514]
| |
Minderaa blijkbaar ook vergeet - Bilderdijk als congeniaal ook zich “Held” wetend, als de “Held” die hij als het gansche Heelal doormetende bovenmenselijke verschijning in zijn mythische beelden voor ons oproept. Dat “Zonnegloed” was het product van een gepaarde inspuiting van twee roes van extase wekkende pharmaka. Noch Smit, noch Minderaa hebben oog gehad voor het verschijnsel dat “Zonnegloed” een totaal door Bilderdijkio-Kloosiaanse injectie verwekte en aan Perks-eigen-aard vreemde “hallucinatie” op papier is. Later in “Hemelvaart” is dit als het ware uitgespoeld, en deels sterkgetemperd, deels wee-versuikerd, met alleen onmiskenbaar nog achtergebleven relicten van de zèlf-opblazing in vroegere hybris. - Wie het ten volle tot zich wil laten spreken, dient juxta-paginair tegenover zich te hebben versie I en II op tableaux met spatiëringen van alle verschillen. Als dit niet zo is, dan zal menigeen om met wijlen Schmidt Degener te spreken meer kijken naar het telkens verspringend “stokje” van de museum-gids,Ga naar voetnoot54 dan, om het met eigen woorden af te maken, oog krijgen voor het latent-aanwezige stralenweb tussen de relevante punten op elk tableau. - Zoals het nu is, heeft Minderaa absoluut geen, en Smit althans niet ten volle het besef, dat voor de literair-historicus hier scherp te onderscheiden valt tussen “Zonnegloed”, een ònnatuurlijke vlaag van zelfopblazing, en “Hemelvaart”, een natuurlijke gemoeds-stemming van zelfverwijding.’.
ZonnegloedGa naar voetnoot55
De ronde ruimte blauwt in zonnegloed
En wijkt ver in de verte en hoog naar boven.
Als lied en leeuwrik stijgt mijn ziel naar boven
Tot boven 't licht, haar lichter licht gemoet.
Zij baadt zich in den lauwen aethervloed
Vol goddelijk, onkristelijk gelooven;
Het floers is weg van de eeuwigheid geschoven;
De Godheid troont... diep in mijn trotsch gemoed.
De hemel is mijn hart en met den voet
Druk ik loodzwaar den schemel mijner aard',
Waar 't krielt van wriemlend menschen-worm-gebroed
Ik zie er onverstand en zielevoosheid....
Verachting lacht, ik lach... en met een vaart,
Trap ik de wereld weg in de eindeloosheid. -
| |
[pagina 515]
| |
HemelvaartGa naar voetnoot56
Est deus in nobis.
De ronde ruimte bkuiwi in zonnegloed
En wijkt ver in de verte en hoog naar boven:
Mijn ziel wiekt als een leeuwriklied naar boven
Tot bóven 't licht zij lichter licht ontmoet.
Zij baadt zich in den lauwen aethervloed
En hoort met hosiannaas 't leven loven;
Het floers is wèg van de eeuwigheid geschoven
En godd'lijk leven gloeit in mijn gemoed.
De hemel is mijn hart en met de voet
Druk ik loodzwaar den schemel mijner aard',
En nederblikkend is mijn glimlach zoet.
Ik zie daar onverstand en zielevooshcid...,
Genoegen lacht... ik lach... en met een vaart
Stóot ik de wereld weg in de eindeloosheid.
De in het bovenstaande brieffragment geschetste en door middel van schuin gedrukte woorden in de teksten zelf aangegeven verschillen tussen ‘Zonnegloed’ en ‘Hemelvaart’ zijn waarschijnlijk voor het merendeel mede te verklaren uit het beëindigen van zijn vriendschappelijke omgang met Willem Kloos door Jacques Perk op een overigens niet nader te bepalen dag in het voorjaar van 1881.Ga naar voetnoot57 Toen hij niet langer onder invloed van Kloos' denkbeelden stond, moet Jacques Perk bij herlezing zich bewust geworden zijn, hoe weinig ‘Zonnegloed’ zijn denkwereld weerspiegelde en is hij dit sonnet derhalve gaan herschrijven tot het ogenschijnlijk hetzelfde maar in wezen geheel nieuwe ‘Hemelvaart’, waaruit de hem vreemde gedachten zoveel mogelijk zijn weggewerkt en vervangen door zijn eigen opvattingen.Ga naar voetnoot58 In verband hiermee is het opmerkenswaard, dat Willem Kloos tijdens het persklaar maken van Jacques Perks Gedichten daarin ‘Hemelvaart’ weliswaar opneemt, maar vs. 8 vervangt door de eerdere versie in ‘Zonnegloed’. Hoewel hij in 1881 en 1882 alle handschriften van beide sonnetten lange tijd onder zijn berusting heeft gehad en de onderlinge tegenstellingen dus kon kennen, liet hij toch de andere vroegere lezingen buiten beschouwing en nam ze niet over in de bundel. Wellicht heeft hij in de genoemde regel zich zelf herkend en op grond van louter persoonlijke overwegingen besloten vs. 8 op te nemen, maar voor deze veronderstelling zijn geen bewijzen aan te voeren. In de al genoemde brief van 12 februari 1964 brengt Meerwaldt de invloed van Wil- | |
[pagina 516]
| |
lem Kloos op Jacques Perk eveneens ter sprake naar aanleiding van vs. 8 met de opmerking: ‘[...] waarin de hem geheel nieuwe houding tegenover God en de wereld bij Kloos, zich ook voor een dove verradend in het Kloos nagebauwd “De Godheid troont diep in mijn trotsch gemoed” [...].’. Zonder het sonnet van Kloos overigens met name te vermelden, doelt hij hier kennelijk op het in de loop der jaren overbekend geraakte ‘Ik ben een God in het diepst van mijn gedachten.’. Reeds tientallen jaren eerder is deze samenhang echter vermoed door P.N. van Eyck, als hij over ‘Hemelvaart’ schrijft: ‘Men moet na dit op vereenzelviging met God in de wijde lichte ruimte gerichte sonnet Kloos' verwante, maar naar vereenzelviging met God in het binnenst gerichte Ik ben een God lezen, [...]’, terwijl hij even later vervolgt: ‘Hemelvaart - maar met het toeschrijven van dergelijke directe invloeden moet men voorzichtig zijn - kán onder invloed van Kloos geschreven zijn.’.Ga naar voetnoot59 Deze in behoedzame bewoordingen naar voren gebrachte veronderstelling van Van Eyck, die uitsluitend berust op een indringend lezen en aandachtig vergelijken van de twee gedichten, wordt dankzij zowel het openbaar maken van ‘Zonnegloed’ door Stuiveling, als de verhandeling van Smit en de beschouwingen van Meerwaldt toch wel zeer waarschijnlijk gemaakt.
Past. Jacobsstraat 1 5751 JC Deurne (N.-Br.) |
|