zaait, waaruit clan krijgers oprijzen, eerst de helm, dan de schouders en armen: ‘crescitque seges clipeata virorum’ - er groeit een gewas van mannen met schilden, (vs. 110). Rijst bij Ovidius het gewas van mannen, bij Leopold zijn dezen ‘rijzende gestalten’, die - punt in verschil - niet oprijzen maar staan. Rijzend heeft hier wel de betekenis van ‘rijzig’, maar werd mogelijk gekozen vanuit de herinnering aan de situatie bij Ovidius. -
Het slot van Cheops blijft intrigerend. ‘Hij is geboeid door de symbolen / van het voormalige en hij hangt er in.’ Ik vermoed, dat de laatste, in het Nederlands zo mysterieuze woorden (dr. R.F. Lissens zei zelfs: ‘zij blijven mij generen’, SpdL 12, 1969/70, 290), in het Latijn zouden kunnen luiden: ‘et haeret in illis’. Ik denk aan Ovidius, Metam. X 359, waar van Myrrha wordt gezegd ‘... patriisque in vultibus haerens / aestuat’: geboeid ziende naar het gelaat van haar vader brandt zij van liefde. Bij Petronius - en Leopold kende ook hem, getuige bijv. zijn bijdrage over de Plaats van handeling van de Cena Trimalchionis in het Program van het Erasmiaansch Gymnasium voor de cursus 1895/96 - vinden we (cap. 89): ‘sed video te totum in illa haerere tabula, quae Troiae halosin ostendit’ - maar ik zie, dat ge geheel geboeid zijt in de beschouwing van dat schilderij dat de inname van Troje afbeeldt. Dit ‘haerere’ duidt aan het geboeid, verslonden kijken, een zich niet kunnen losrukken ook. Van Wageningen heeft in zijn Latijns Woordenboek als voorbeeld ‘oculis... haerere (sc. in puero)’, uit Vergilius, Aeneis I, 718: hij geeft dat weer met ‘met de oogen hangen aan’. Inderdaad, niet met: hangen in; dat voorzetsel kan Leopold echter vanuit het Latijn voor de geest hebben gezweefd.
Sterke overeenkomst in situatie - het geboeid worden door schilderingen - is er met Vergilius, Aeneis I, 446-495. Aeneas is, voor anderen onzichtbaar, in Carthago aangekomen, de door Dido nieuw gebouwde stad. Hij ziet daar de tempel van Iuno met de muren, waarop zijn afgebeeld de hoofdpersonen in het drama van de strijd om Troje en hoogtepunten als het verslaan van de jonge Troilus, het rondslepen van Hector's lijk en de verkoop ervan aan Priamus. De beschrijving wordt besloten met vss. 494/5:
‘Haec dum Dardanio Aeneae miranda videntur, / dum stupet obtutuque haeret defixus in uno’...
‘Terwijl Aeneas deze dingen bewonderde en zijn verbaasde blik geheel hierdoor was gevangen’ (naderde Dido - tegen ‘deze dingen’ weegt het ‘was gevangen’ van Schwartz' vertaling wel op).
Leopold koos voor ‘en hij hing er in’, sterk, en temidden van al wat hem aan klassieks voorzweefde geheel van hem. Niettemin geven de aangehaalde teksten een mogelijk verband. Vooral de overeenkomst in situatie met de tempelschilderingen in Carthago - trouwens, ook Petronius' ‘tabula’ had een verwant onderwerp - frappeert me. Met alle verschil tussen de droefstemmende taferelen van Troje's doodsstrijd, met de troost dat deze schilderingen doen zien dat in Carthago ‘lacrimae rerum’ worden gevonden - tranen om leed -, en anderzijds de herinnering, in het graf in de pyramide, aan ‘rijke namen en verheven roem / des godenzoons’, beide worden verbonden doordat het gaat om ‘de symbolen van het voormalige’. -
Voor
‘Gedronken is wat van den wijn
de klare opperbloesem is,
Er rest mij nu nog ééne slok,
een slok die niets dan droesem is’
zie men Seneca, Ad Lucilium Epistulae I,1, slot.
2661 JJ Bergschenhoek, 15-9-1981
Hendrik Chabotlaan 45
N. van der Blom