| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Neerlandistiek buiten Nederland en België
De IVN - de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek - heeft een publikatie het licht doen zien onder de titel Neerlandistiek buiten Nederland en België, waarin een overzicht te vinden is van het onderwijs in de Nederlandse taal, letterkunde, geschiedenis en cultuur aan universiteiten en enkele andere onderwijsinstellingen in het buitenland sinds ongeveer 1967. De auteurs zijn docenten en oud-docenten in de neerlandistiek aan buitenlandse universiteiten, terwijl de redactie werd gevoerd door enkele bestuursleden van de IVN, t.w. J. de Rooij, J.W. de Vries en J.G. Wilmots, en een oud-bestuurslid, F.P. Thomassen.
Na het woord vooraf volgen overzichtsartikelen betreffende de neerlandistiek in de Bondsrepubliek Duitsland, Bulgarije, Duitse Democratische Republiek, Frankrijk, Groot-Brittannië, Hongarije, Italië, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Scandinavië, Sovjet-Unie, Spanje en Portugal, Tsjechoslowakije, Zwitserland, en daarna Australië, Canada, Indonesië, Japan, Korea, Verenigde Staten en Zuid-Afrika. Deze artikelen lopen nogal eens uiteen in opzet en informatieve waarde, beknoptheid en zakelijkheid, een gevolg van het feit dat zoveel verschillende auteurs verantwoordelijk zijn voor de bijdragen. Niettemin bevat het boek een interessante staalkaart van de extramurale neerlandistiek, een gebied van het vak dat in kringen van de binnenlandse neerlandistiek lang niet altijd de aandacht krijgt die het verdient.
Dit boek is de opvolger van het in 1967 verschenen werk De nederlandistiek in het buitenland, dat onder redactie van W. Thijs en J.M. Jalink tot stand was gekomen en dat was uitgegeven door de ‘Werkcommissie van hoogleraren en lectoren in de nederlandistiek aan buitenlandse universiteiten’, de voorloper van de IVN. Dat boek was langzamerhand flink verouderd en bovendien niet meer te krijgen, zodat de tijd gekomen was voor een nieuw werk met samenvattende informatie.
Het nu verschenen boek is gratis verspreid onder de leden en donateurs van de IVN, alsmede onder een aantal instanties die bij de buitenlandse neerlandistiek betrokken zijn. Zolang de voorraad strekt, kunnen voor f 15,- (inclusief verzendkosten) exemplaren besteld worden bij het secretariaat van de IVN, Postbus 84069, 2508 AB 's-Gravenhage, gironummer 3314917, banknummer 43.00.66.260 RS bij de AMRO-bank, Kneuterdijk 8, Den Haag.
m.c.v.d.t.
| |
Voortgang van het werk aan de ANS
Twee keer is in dit tijdschrift expliciet aandacht gevraagd voor de ANS, de Algemene Nederlandse Spraakkunst. In 1974 (Ntg 67, 340-41) heeft J. de Rooij melding gemaakt van de ontworpen plannen, en in 1977 (Ntg 70, 184-86) heb ikzelf gerapporteerd over het begin van de werkzaamheden. Het is nu zover dat het geplande werk in grote trekken gereed is, maar het persklaar maken van het gehele typoscript zal zeker nog ruim een jaar werk vergen. Dat persklaar maken betekent namelijk meer dan een wakend oog laten gaan over het geschrevene, maar het komt dikwijls neer op een herschrijven van gedeeltes die bij nader inzien te moeilijk geformuleerd zijn.
De weg van de ANS is niet over rozen gegaan. Op het personele vlak hebben zich diverse mutaties voorgedaan, wat de continuïteit van de werkzaamheden nadelig beïnvloed heeft. Teamwork is tijdrovend door noodzakelijk overleg, zodat het werk langer
| |
| |
heeft gebleken dat de gereed gekomen hoofdstukken soms te duidelijk de hand van een bepaalde redacteur verraden, wat de uniformiteit van de presentatie schaadt. Om dat laatste euvel te verhelpen is het werk aan de eindredactie meer omvattend geworden dan gewoonlijk onder persklaar maken verstaan moet worden. Naast deze strubbelingen die men nog tot de externe factoren zou kunnen rekenen, zijn er ook interne factoren geweest die een rol gespeeld hebben bij het vertragen van het ANS-werk. Tot dit laatste ontbreken van voorstudies. Telkens bleek weer hoe weinig we nog weten van een heleboel morfologische en syntactische vraagstukken in het Nederlands, een gebrek dat ook buitenlandse taalkundigen opvalt (ik herinner aan de woorden van Donaldson, die ik in Ntg 74, 466-67 met instemming heb aangehaald). Woordvolgorde in de Nederlandse zin is, ondanks het pionierswerk van Paardekooper, een onderzoeksgebied dat nog vrijwel onbetreden is, afleidingen van aardrijkskundige namen in het Nederlands zijn nooit systematisch beschreven, het gebruik van de werkwoorden hoeven en moeten ten opzichte van elkaar is nooit voldoende onderzocht, om slechts een paar onderwerpen te noemen die tijdrovend vooronderzoek vereist hebben. Hulp van andere vakgroepen in den lande was vrijwel niet te verwachten, want de linguïsten in Nederland zijn vooral geïnteresseerd in theoretisch onderzoek, dat slechts beperkt praktisch nut heeft voor een werk als de ANS. Met die laatste constatering is niets kwaads bedoeld; theoretische linguïstiek is nuttig, noodzakelijk en belangwekkend, maar het is jammer dat de descriptieve taalkunde in Nederland nogal te kort komt.
Deze typisch Nederlandse ontwikkeling verklaart denkelijk ook de geringe interesse voor de ANS in Nederlandse universitaire kringen. Dat is wel anders in België, waar de behoefte aan een werk als de ANS veel duidelijker gevoeld wordt. De medelezers van de preprints van de ANS bevinden zich dan ook vooral onder de beoefenaars van de buitenlandse neerlandistiek in het buitenland en - voor een deel - in Nederland. Daar komt nog bij dat Nederland geen echte grammaticale traditie kent zoals die in Duitsland in Duden en in Frankrijk in het werk van Grevisse een neerslag heeft gevonden. De strijd om het grammatica-onderwijs op school is bovendien nog steeds niet uitgewoed en het is te begrijpen dat tegenstanders van grammatica ook niet veel heil zien in een ANS. Toch is dat een misverstand, zoals er überhaupt veel misverstand over de ANS bestaat. Dat varieert van de behoudende dogmaticus die zich al jaren zorgen maakt over het voortschrijdende verval van de Nederlandse taal, tot uiting komend in toenemend gebruik van als na een comparatief, een misstand waaraan de ANS nu maar eens voorgoed een eind moet maken! - tot de sociaal bewogen onderwijskundige die in de ANS een dreigend middel ziet ter onderdrukking van de schrijvende klasse die in haar creativiteit gefnuikt zal worden door het repressief gezag van de ANS-norm! Beide soorten bezorgden zullen tot de conclusie komen dat ze dwalen: de ANS is primair descriptief en niet normatief in de zin die angst oproept in geheel verschillende lagen van de taalbewuste bevolking. Voorzover men een norm wil hanteren is die uit het gebruik af te leiden en de ANS is dan ook uiterst terughoudend in beoordeling (laat staan veroordeling) van allerlei varianten. Moeilijk is daarbij dat van bijna al die varianten niet is aan te geven welke de meest gebruikelijke is: ook frequentie-onderzoek is op dit gebied in
Nederland vrijwel niet verricht, en ook hier heeft de redactie ondervonden hoezeer haar werk door dit ontbreken van voorstudies bemoeilijkt wordt.
| |
| |
Nog een andere moeilijkheid - en niet de geringste - vormt de omstandigheid dat de ANS een grammatica moet worden voor algemeen gebruik. Dat wil zeggen dat een breed publiek van geïnteresseerden (maar niet noodzakelijk taalkundig geschoolden) gebruik moet kunnen maken van het boek. Zoiets stelt specifieke eisen aan de schrijvers. Natuurlijk veronderstelt het raadplegen van een grammatica enige grammaticale kennis. Een gebruiker van een woordenboek moet tenminste de volgorde van het alfabet kennen en de gebruiker van een atlas dient enig benul te hebben van lengte- en breedtegraden als hij iets wil opzoeken via een register en hij moet symbolen, lettertypes en kleuren kunnen interpreteren. Maar iemand die iets in een grammatica wil vinden moet op z'n minst een basiskennis van woordsoorten en zinsdelen bezitten. Een dilemma voor de redactie is steeds geweest hoe ver men mag gaan bij het aanwezig veronderstellen van die basiskennis. Het bleek onvermijdelijk toch een vrij groot aantal termen te gebruiken (meestal nederlandstalig), die voor alle zekerheid in een aparte lijst met definities zullen worden opgenomen. Met dat al wordt de ANS natuurlijk niet een populair werkje, niet een soort uitgebreide Charivarius, verre van dat, maar een nogal lijvig naslagwerk dat onmogelijk erg goedkoop zal kunnen zijn.
Zoals de zaken er nu voorstaan moeten we rekenen met zeker nog een jaar afrondend werk, waarvoor twee redacteuren werkzaam zijn, beiden van het eerste uur, t.w. W. Haeseryn en J. de Rooij; de laatste is voor een halfjaar speciaal t.b.v. de eindredactie voor een deel van de week door zijn werkgever vrijgesteld van zijn normale werk aan het P.J. Meertens-instituut. Deze werkgever komt daarvoor grote dank toe, evenals de vele andere welwillende instanties, zoals ZWO en FKFO, en de Katholieke Universiteit Nijmegen die vanaf het begin belangeloos werkruimte en bureaufaciliteiten beschikbaar heeft gesteld.
m.c.v.d.t.
| |
Bijbel en Taal
Onder de titel De tale Kanaäns heeft J. van Delden een boek in het licht gegeven over de invloed die de bijbeltaal op het Nederlands heeft gehad. Na enkele inleidende hoofdstukjes waarin iets wordt verteld over de bijbel en oudere en meer recente vertalingen daarvan, volgt het hoofdbestanddeel van het boek, een alfabetisch geordende lijst van ‘Woorden, spreekwoorden en uitdrukkingen’ die iets met de bijbel te maken hebben. In het woord vooraf deelt de schrijver mee zich bij het vaststellen van de titel van zijn boek te hebben laten leiden door de omschrijving die Kramers Nederlands Woordenboek van de tale Kanaäns geeft, namelijk als een zeer ouderwetse, bijbels-getinte kerktaal of taal van vrome mensen. Gelukkig heeft Van Delden zich toch niet sterk aan deze omschrijving gebonden geacht, want anders zouden tal van uitdrukkingen die geheel en al tot het algemene Nederlands zijn gaan behoren, buiten het boek gebleven zijn: in goede aarde vallen, Abraham gezien hebben, om van de Adamsappel maar te zwijgen. Anderzijds is de zo karakteristieke in piëtistische kring gehanteerde tale Kanaäns slechts in zeer beperkte mate vertegenwoordigd.
Het boek geeft van de besproken woorden en uitdrukkingen de bijbelse vindplaats met vrij ruime context. Helaas ontbreken bewijsplaatsen voor het gebruik in het Nederlands, en soms kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat er ook zo iets als een ‘woordenboekenbijbeltaal’ bestaat, gebaseerd op bijvoorbeeld het werk van Zeeman,
| |
| |
en misschien wel berustend op vrijwel eenmalig gebruik. Maar wanneer men dergelijke gevallen uit de lijst zou elimineren, en dan ook nog de uitdrukkingen waarvan de bijbelse afkomst niet zo zeker lijkt, dan blijft er genoeg over om eens te meer te demonstreren hoe groot de bijdrage is die de bijbel aan het Nederlands heeft geleverd.
De tale Kanaäns telt 280 blz., is uitgegeven bij G.F. Callenbach te Nijkerk en kost gebonden f 42,50.
m.a.s.-v.d.d.
| |
F. Schulz von Thun: ‘Hoe bedoelt U?’ Een psychologische analyse van menselijke communicatie. Groningen, Wolters-Noordhoff 1982.
In deze korte studie bespreekt de Duitse psycholoog Schulz von Thun uit Hamburg, leerling van Tausch, de vier aspecten die naar zijn mening aan menselijke communicatie inherent zijn: het zakelijke aspect (de referentiële inhoud van de boodschap), het expressieve aspect (de wijze waarop de spreker zichzelf in het proces van interactie manifesteert), het relationele aspect (het beeld dat de interactiepartners van elkaar hebben), en het appellerende aspect (de invloed die de spreker op de hoorder wil uitoefenen). Voor hen die enigszins met de wat oudere taalpsychologie en met de gevestigde theorieën over menselijke interactie bekend zijn, zal het niet moeilijk zijn om in deze ordening van aspecten van menselijke interactie de invloed aan te wijzen van zowel Bühler's driedeling in Darstellung, Ausdruck en Appell, als. Watzlawick's tweedeling in ‘inhoud’ en ‘betrekking’. De tekst is ook inderdaad tegen die achtergrond ontstaan, uit een aantal lezingen die de auteur heeft gehouden voor deelnemers aan communicatietrainingen; het was zijn opzet een handleiding te schrijven voor de analyse van interactieconflicten, en een gids voor de vermijding daarvan. Als zodanig heb ik dit werkje echter niet gebruikt, en over deze gebruikswaarde heb ik dan ook geen oordeel.
Wellicht kan dit boekje ook de wat meer cognitief ingestelde linguisten overtuigen van de noodzaak, of in ieder geval van het nut van aandacht voor de bespreking van psychologische factoren bij analyse van processen van interactie, zoals de auteur in zijn voorwoord suggereert. Men moet in het korte bestek van een kleine 80 (kleine) pagina's niet meer verwachten dan een wat grove en elementaire inleiding, waarmee wellicht aankomende studenten en docenten taalbeheersing hun voordeel kunnen doen; aansluiting bij ontwikkelingen op het gebied van de linguistische pragmatiek of conversatie-analyse moet men er niet zoeken.
De welwillende lezer zal zich niet storen aan de neiging tot popularisering die uit zowel de opzet van dit boekje als de hier en daar wat joviale woordkeus van de vertalers naar voren komt; de kritische lezer zal snel overstappen naar een wat grondiger tekst.
DICK SPRINGORUM
| |
Stichting Literatuurwetenschap
Het bestuur van Z.W.O. deelt mede dat het de Stichting Literatuurwetenschap erkend heeft als stichting van Z.W.O.
De Stichting zal beschikken over een budget dat haar jaarlijks door Z.W.O. wordt toegewezen. Uit dit budget zal zij reeds lopende en nieuw ingediende onderzoeksprojecten op het terrein van de literatuurwetenschap kunnen bekostigen. Dit betekent onder
| |
| |
meer dat aanvragen voor subsidiëring van onderzoeksprojecten die op het gebied van de werkgemeenschappen van de Stichting liggen nu uitsluitend via de Stichting Literatuurwetenschap een beroep kunnen doen op de ZWO-fondsen.
Eénmaal per jaar worden deze aanvragen in de Stichting behandeld, tussen 1 maart en 1 september. Voorstellen voor nieuwe projecten moeten elk jaar vóór 1 maart bij de Stichting worden ingediend. Het bovenstaande geldt niet voor reisbeurzen en bijdragen in publicatiekosten. Aanvragen hiervoor kunnen het hele jaar door rechtstreeks bij Z.W.O. worden ingediend.
De coördinerende activiteiten van de Stichting komen met name onder auspiciën van de werkgemeenschappen tot stand.
In de werkgemeenschappen hebben onderzoekers zich verenigd. De werkgemeenschappen kunnen geacht worden een afgebakend gebied te bestrijken en daarvoor representatief te zijn.
Zij functioneren als stimulerende, coördinerende en evaluerende landelijke samenwerkingsverbanden binnen de Stichting.
Zij staan open voor alle onderzoekers die daadwerkelijk werkzaam zijn op het gebied dat door de werkgemeenschap bestreken wordt. Onderzoekers kunnen deelnemen aan meer dan één werkgemeenschap. Binnen de werkgemeenschappen kunnen onderzoeksgroepen in het leven geroepen worden die zich met een deel van het terrein van de werkgemeenschap bezig houden. Voorts beoordelen de werkgemeenschappen de bij hen ingediende onderzoeksvoorstellen.
In de werkgemeenschappen kan alles aan de orde komen wat de bevordering van onderzoek en de uitwisseling van informatie op hun terrein dient.
De Stichting telt nu 5 werkgemeenschappen: die voor
- | de klassieke letteren |
- | de letterkunde van de Middeleeuwen |
- | de letterkunde van ca. 1550 tot ca. 1800 |
- | de moderne letterkunde |
- | de algemene literatuurwetenschap |
Wanneer U meer inlichtingen over de Stichting Literatuurwetenschap en haar werkgemeenschappen wilt hebben, kunt U zich richten tot de uitvoerend secretaris van de Stichting: Drs. Harm-Jan van Dam, Stichting Literatuurwetenschap, Koningin Sophiestraat 124, 2595 TM Den Haag 070/824231.
h.j. van dam
| |
Op grond van de tekst
Binnenkort verschijnt Op grond van de tekst, een boek over Moderne Nederlandse Letterkunde, aangeboden aan Prof. Dr. Karel Meeuwesse, ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde te Nijmegen 1960-1982. Het boek wordt samengesteld onder redactie van de vakgroep Nederlandse Letterkunde van de twintigste eeuw en uitgegeven door Bzztôh, Den Haag. De prijs van de bundel zal maximaal 35 gulden bedragen, afhankelijk van het aantal intekenaren. In de bundel zal
| |
| |
een lijst van intekenaren worden opgenomen.
Op grond van de tekst zal ongeveer 30 essays bevatten over (wijzigingen voorbehouden) de volgende auteurs: Boon, Brakman, Claus, Couperus, Dèr Mouw, Van Deyssel, Diels, Van Duinkerken, Eybers, Gerhardt, Leeflang, Nijhoff, Van Ostayen, A. Roland Holst, Verwey, Van de Woestijne.
De bundel kan telefonisch of schriftelijk besteld worden via Instituut Nederlands, t.a.v. Drs. S.N. Bakker, Erasmusplein 1, 6500 HD Nijmegen, tel. 080-512048.
m.c.v.d.t.
| |
Voortgang aan de Vrije Universiteit
In 1980 is de subfaculteit Nederlands aan de V.U. begonnen met het uitgeven van een jaarboek Voortgang waarin docenten en studenten verslag doen van de bij hun onderzoek gemaakte vorderingen.
Al weer enige tijd geleden is deel II van 1981 verschenen. De opzet van zo'n bundel brengt met zich mee dat werk van ongelijke kwaliteit en in niet altijd gelijke staat van gerijptheid wordt opgenomen. Ik volsta verder met het opsommen van de inhoud. Dick van Halsema: ‘Een rusteloze stroom. Aantekeningen bij nagelaten werk van J.H. Leopold’; Ad Zuiderent: ‘Waarom Gerrit Krol van Groningen naar Amsterdam reist via Göttingen. Een beschouwing over Eenvoudige lichaamsuitbreidingen uit 1975.’; J.C. van Aart, ‘Kleurnamen in Paul van Ostaijen's poëzie I. Het kwantitatieve gebruik’; Olf Praamstra, ‘Een steen des aanstoots’ (n.a.v. het gelijknamige artikel van Busken Huet); Arie Verhagen, ‘Gaan fokusbepalingen echt altijd aan de fokus vooraf?’; D.M. Bakker, ‘Naar aanleiding van De Saussure's Cours (II)’; G.P. van der Stroom, ‘De receptie van Jac. van Ginneken's taalbiologie’; J. Noordegraaf, ‘Over een “Proeve van woordvoeging” (1843)’; Tieme van Dijk, ‘Koöperatie’ (over conversatie-analyse); Kees Groeneboer en Bartie Thijs, ‘Taalpraktijken en onderwijs. Ontwikkelingen in het onderzoek naar Taal en Socialisatie’; B. Dongelmans, ‘Particuliere archieven uit het Rijksarchief voor Neerlandici ontsloten. Een “inventaris” van inventarissen’; Theo van Loon, Semiotiek in Die Struktur des künstlerischen Textes van J.M. Lotman; Henk Koeman, ‘Over de opmerkelijke plaats van behandeling van elzen in Huygens' Hofwijck’.
De bundel is verschenen onder redactie van Willem Breekveldt en Jan Noordegraaf en telt 196 blz. Bestellingen kan men richten aan W.F.G. Breekveldt, Subfaculteit Nederlands V.U., De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Literatuur en christelijk perspectief
In een vijftiental kleine essays (plus een illustratief verhaaltje) geeft H. van der Ent zijn visie op de relatie tussen literatuur en christelijk perspectief. In de meeste stukjes denkt hij na over diverse vragen in verband met de relatie literair werk-lezer: wat betekenen ethische vooronderstellingen daarbij; in hoeverre laat men zich soms te veel leiden door het ‘image’ van een auteur; suggereren bepaalde recensies niet meer objectiviteit dan ze in feite bezitten; wordt aan christelijke literatuur geen onrecht gedaan doordat andersdenkende scribenten niet geneigd zijn de problematiek daarvan serieus te nemen?
| |
| |
Een enkel opstel gaat meer in de richting van een analyse van aspecten van het literaire werk: de betekenis van ‘de glimlach’ bij Jacqueline van der Waals, of de functie van de hospita in het werk van Anna Blaman.
Literatuur en christelijk perspectief is verschenen bij Uitgeverij Boekencentrum b.v., 's-Gravenhage. De bundel telt 143 blz. en kost f 19,90.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Taalmenging in middeleeuwse literaire teksten
Talrijke middeleeuwse handschriften bevatten teksten waarvan de taal als een mengsel van Middelnederlands en (Hoog)duits kan worden aangeduid. De verklaring van dit verschijnsel heeft tot allerlei veronderstellingen geleid, maar geen daarvan heeft iedereen kunnen overtuigen. Waarschijnlijk gaat het ook niet om één, maar om een heel complex van verschijnselen, te onderscheiden naar oorzaak, bedoeling, functie en resultaat. Wat in de Gruuthuse-liederen vermoedelijk als een ornatus-procédé moet worden beschouwd - het opsieren van een tekst met elementen uit een andere, toonaangevende poëtische traditie (vgl. W.P. Gerritsen en B. Schludermann, ‘Deutsch-niederländische Literaturbeziehungen im Mittelalter; Sprachmischung als Kommunikationsweise und als poetisches Mittel’, in Akten des V. Internat. Germanisten-Kongresses, Cambridge 1975, p. 329-39) - zou in het Haagse liederenhandschrift weleens geheel andere oorzaken en bedoelingen kunnen hebben. Het onderzoek kan maar weinig voortgang boeken zolang we niet beschikken over een zorgvuldige kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de ‘diglossia’ in haar sterk uiteenlopende verschijningsvormen. De kwantitatieve beschrijving zal daarbij aan de kwalitatieve vooraf moeten gaan.
In 1980 heeft Brigitte Schludermann te Cambridge de doctorsgraad verworven met een proefschrift, getiteld A Comparison of German/Dutch Language Mixtures in Texts from the Gruuthuse-MS, the Hague MS 128E2, and the Berlin MS mgf 922: A Quantitative Analysis. Een omgewerkte versie van deze dissertatie-in-machineschrift hoopt zij in 1983 uit te geven in de reeks Göppinger Arbeiten zur Germanistik. Als een voorproefje van de resultaten van haar statistische benadering van de betrokken teksten heeft zij nu de tekst van een lezing gepubliceerd: ‘Quantity versus Quality: A Quantitative Analysis of German/Dutch Language Mixtures in Medieval Texts’, in ALLC Journal 2 (1981), p. 1-12. ALLC Journal is een uitgave van de Association for Literary and Linguistic Computing, Sidgwick Site, Cambridge CB3 9DA, Engeland.
w.p.g.
| |
Een cluijt van Geert en Maes
Twee drinkebroers spannen samen om hun vrouwen een loer te draaien. Een van hen vermomt zich als de geest van de eerste man van zijn echtgenote; in deze vreesaanjagende gedaante weet hij de vrouwen te bewegen geld voor zielemissen te gaan lenen. Verkleed als biechtvader neemt hij de duiten in ontvangst en legt hij de goedgelovige dames bovendien nog een hardhandige penitentie op. Maar even hardhandig nemen zij wraak als zij erachter komen hoe zij door hun mannen zijn bedrogen. De 433 regels van deze Cluijt van Geert en Maes vullen de laatste bladzijden van het in 1600 vervaardigde handschrift G in het archief van de sociëteit ‘Trouw moet blijcken’ te Haarlem. De klucht is onlangs voor het eerst uitgegeven: Goossen ten Berch, Een cluijt van Geert en
| |
| |
Maes, naar het handschrift van ‘Trouw moet blijcken’ uitgeg. door Bram Laport (Enschedé 1982; 104 pp.). De kopiist van het Haarlemse handschrift, Goossen ten Berch, prijkt hier ten onrechte als auteur van het spel, dat ongetwijfeld van Zuidnederlandse herkomst is. Ten Berch zou wel verantwoordelijk kunnen zijn voor de verhollandsing van het dialect, maar ook dat staat allerminst vast. De editeur heeft op de linkerbladzijden van zijn boekje een reproduktie van het handschrift opgenomen; daaronder vindt men een diplomatisch afschrift, op de rechter bladzijden geflankeerd door een leestekst met woordverklaringen. Het boekje wordt besloten met een zeer vrije moderne bewerking van de klucht. Al valt er op de filologische verzorging van dit uitgaafje nogal wat af te dingen, als winst moet gelden dat het spel, pretentieloos maar levendig en handig gecomponeerd als het is, nu tenminste lezers, en wellicht ook spelers, kan vinden. Het boekje kan worden besteld door storting van f 15,- op giro 882683 van A.A. Laport te Enschedé.
w.p.g.
| |
Huydecopers Arzases
In de laatste tien jaar heeft Dr. M.A. Schenkeveld- van der Dussen een belangwekkende bijdrage geleverd tot onze kennis van Frans-klassiscistisch georiënteerde literatuuren in het bijzonder toneelopvattingen in het 18e-eeuwse Nederland, door edities te verzorgen van Andries Pels' beide versverhandelingen, van Lodewijk Meijers Verloofde koninksbruidt (met een werkgroep) en laatstelijk van B. Huydecopers Arzases, of 't edelmoedig verraad ('s-Gravenhage, 1982. Nijhoffs Nederlandse Klassieken). De uitgave van dit stuk zou men kunnen betitelen als het logisch vervolg op een artikel dat mevrouw Schenkeveld in 1979 publiceerde in het Leidse Tijdschrift (dl. 95 p. 129-148) en waarin ze het vergeten stuk opnieuw onder de aandacht bracht van de vakgenoten.
In tegenstelling tot Achilles (dat in 1964 opnieuw werd uitgegeven door C.J.J. van Schaik) heeft Arzases in later tijden zelfs niet de schaduw van een reputatie behouden, hoewel het in de 18e eeuw driemaal gedrukt is en meer dan veertig opvoeringen bij het beroepstoneel beleefde - tot de schouwburgbrand van 1772 nauwelijks minder dan Achilles.
Het meest opmerkelijke aspect van het treurspel is, binnen het kader van de toenmalige conventies, dat de auteur het stuk zelf heeft verzonnen, en zich niet heeft gebaseerd op overgeleverde stof. Men kan het echter zonder moeite eens zijn met een opmerking uit mevrouw Schenkevelds Tijdschriftartikel die niet in de ‘Inleiding’ van de editie is terechtgekomen: ‘Huydecoper had zich, zo lijkt het, de moeite van originele stof-vinding wel kunnen besparen, zo volgens de vertrouwde modellen van de klassicistische tragedie is het verhaal van zijn stuk.’
‘Bovendien’, zo stelt echter de uitgeefster, ‘heeft Huydecoper geprobeerd een Aristotelische hoofdfiguur te integreren in een Frans-klassicistisch toneelstuk.’ Hoewel hij naar het oordeel van mevrouw Schenkeveld in dit opzicht niet geslaagd is, meent zij dat Arzases ‘een aantrekkelijk stuk mag heten, op stilistische, dramatisch-technische en psychologische gronden.’
Naast het drama zelf is Huydecopers ‘Voorrede’ van belang, waarin uiteraard een verdediging voorkomt van het puur fictionele karakter van het stuk (al even vanzelfsprekend: onder verwijzing naar Horatius en Aristoteles), en een beschouwing over
| |
| |
de waarschijnlijkheid der karakters van de twee belangrijkste figuren: de usurpator Varanes en de jeugdige troonpretendent Arzases die door het ‘edelmoedig verraad’ dat zijn oom Tiridates pleegt, in de slotscène op de hem toekomende troon kan plaatsnemen.
In haar ‘Inleiding’ bespreekt mevrouw Schenkeveld - na een korte notitie over ‘Huydecoper als toneelschrijver’ en een samenvatting van de inhoud van het stuk - de personages, de dramatische techniek, en, meer in den brede, de ‘Voorrede’. Enkele bladzijden over ‘Arzases op het toneel’ en een ‘Beknopte bibliografie’ gaan dan nog vooraf aan de tekst, die, onder verbetering van de door Huydecoper zelf opgesomde fouten, is afgedrukt naar de eerste uitgave van 1722 en voorzien van de noodzakelijke woordverklaring en toelichting. Afgezien van enkele kleine ongerechtigheden die de ‘goedwillende lezer’ zonder moeite zal verbeteren of aanvullen, is dit curieuze toneelexperiment daarmee uitstekend toegankelijk gemaakt voor ieder die zijn inzicht in en kennis van het genre en de periode wil verdiepen en verbreden.
a.l.s.
| |
Tentoonstelling ‘De kring van Heiloo’
In de oude pastorie van Heiloo is geopend de tentoonstelling ‘De kring van Heiloo’ die gewijd is aan de letterkundigen die tussen 1836 en 1843 Heiloo bezochten toen de dichter J.P. Hasebroek daar predikant was. De tentoonstelling is te bezichtigen van 12 juni tot en met 2 oktober 1982. De openingstijden zijn: dinsdagavond 19.00-21.00 uur en zaterdagmiddag 14.00 tot 17.00 uur, en verder op afspraak (072-330179). Het adres van de pastorie is: Nicolaas Beetsweg 1, tegenover het Witte Kerkje.
De lezers van De nieuwe taalgids die deze aankondiging onder ogen krijgen, zullen zich moeten haasten wanneer ze de tentoonstelling in Heiloo nog willen zien. Lukt dat niet meer, dan kan men zich toch van ‘De kring van Heiloo’ goed op de hoogte stellen door middel van de catalogus die over het onderwerp is samengesteld door een werkgroep studenten onder leiding van de specialist op dit terrein, Marita Matthijsen. Het goed verzorgde boekje bevat een Inleiding waarin de romantische beweging in Nederland in de jaren 1830-1840 besproken wordt, alsmede de kritiek die er op de jonge romantici met hun verering voor Byron is uitgeoefend. Dan volgen korte levensschetsen van de deelnemers aan de kring, uiteraard beperkt tot hun Heiloose periode. De noten achterin het boekje laten zien hoeveel kostelijk brievenmateriaal nog op uitgave wacht. De eigenlijke catalogus doet verslag van wat er op de tentoonstelling te zien is: van manuscripten en eerste drukken af tot Beets' kierenborstel toe. Een derde onderdeel van het boekje wordt gevormd door teksten waarin Heiloo en omgeving bezongen worden. Een ‘kalender van bezoek’ tenslotte maakt, voorzover de bronnen dat toelieten, duidelijk wanneer wie de pastorie te Heiloo en/of het buiten Nijenburg (waar Beets zijn verloofde Aleide van Foreest vond) heeft bezocht.
Het boekje, dat aantrekkelijk is geïllustreerd, kost f10,- en is te bestellen door storting van f 14,25 (incl. porto) op girorekening 269978 van de Rabobank te Heiloo, t.g.v. rekening 327011815, Vereniging Oud Heiloo.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Jacqueline E. van der Waals (1868-1922)
Twee auteurs, H. van der Ent en J. Kramer-Vreugdenhil, hebben samengewerkt om het
| |
| |
boek Jacqueline E. van der Waals; haar leven en haar werk tot stand te brengen. Hiermee wordt een auteur voor het voetlicht gebracht die in onze literatuurgeschiedenis geen grote plaats inneemt, maar toch in menig opzicht een van onze bekendste schrijvers is. In veel kerken kan men geregeld door haar vertaalde liederen horen zingen (‘Wat de toekomst brengen moge’) en enkele van haar gedichten komen steeds weer in bloemlezingen terug. Haar natuurlyriek kan in haar eenvoud iets treffends hebben, maar vooral de gedichten waarin ze, oog in oog met de dood staand, op zuivere en voorname wijze haar stervensvoorbereiding onder woorden heeft gebracht, zijn overtuigend. Minder algemeen bekend is dat ze ook een kleine roman Noortje Velt (1907) op haar naam heeft staan, die toch in 1981 nog een zevende druk beleefde, bijna dertig jaar overigens na de zesde van 1952 die in de befaamde Nimmer dralend-reeks is verschenen.
Het hier aangekondigde boek bevat een korte beschrijving van het uiterlijk weinig opwindende leven van Jacqueline van der Waals en vervolgens een bespreking van haar poëzie en haar scheppend en beschouwend proza. Samenvattend wordt dan haar poetica behandeld, waarna nog een hoofdstukje over haar lezers volgt. Dat levert het curieuze gegeven op dat het algemeen aanvaarde ‘feit’ van haar slechte gezondheid een fictie is, in het leven geroepen door een recensent die vanuit zijn christelijke overtuiging moeite had met haar melancholische verzen vol doodsverlangen uit een periode toen ze sportief en gezond was. Een bibliografie van haar eigen werk en van de secundaire literatuur, alsmede een ‘Bijlage’ waarin enkele niet eerder gepubliceerde gedichten worden afgedrukt, completeren het werk.
Callenbach te Nijkerk verzorgde de uitgave. Het boek telt 189 blz. en kost gebonden slechts f 27,50.
m.a.s.-v.d.d
| |
Studiedag dinsdag 9 november: Moedertaal (didactiek) in het propedeutisch jaar van de PABO
De nieuwe, geïntegreerde opleiding tot leraar basisonderwijs komt langzamerhand in zicht. De huidige docenten van de Opleidingsscholen voor Kleuterleidsters en de Pedagogische Akademies zullen zich moeten voorbereiden op hun toekomstige taak.
De Sectie Nederlands van de Vereniging van Leraren in de Levende Talen en ook de Vereniging voor Onderwijs in het Nederlands wil daarbij vakinhoudelijke hulp bieden.
Gezamenlijk willen de beide verenigingen (minstens) een studiedag wijden aan het onderwerp Moedertaal (didactiek) in het propedeutisch jaar van de PABO. Deze studiedag zal plaatsvinden op dinsdag 9 november (de hele dag) ergens in het midden van het land.
Een ieder die van plan is te komen, en die deze dag daarvoor kan vrijmaken, wordt verzocht een kaartje met naam, adres en telefoonnummer te sturen aan: J. Lootsma, Vlaamsestraat 34, 3332 ET Zwijndrecht. Alle intekenaars ontvangen te zijner tijd een uitvoeriger uitnodiging met voorinformatie.
j. lootsma
|
|