De Nieuwe Taalgids. Jaargang 75
(1982)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 418]
| |
Orlof, vrauwe, ende ic moet gaen!
| |
[pagina 419]
| |
Ghedochte, redene ende besceit.
Adieu, mijn hoochste vroilicheit!
Orlof, vrauwe etc.
Ghewerdicht, vrauwe, up rechte omoet
Dattu mich neims in dijn ghedacht.
Ic ne liete u om gheen goet,
Al waert ooc wel in mijnre macht.
Om di so peinsic dach ende nacht,
Ende eewich sal, hoet mi vergheit.
Adieu, mijn hoochste vroilicheit!
Al sceidic, lief, int zien etc.
Orlof, vrauwe etc.
Op het eerste oog lijkt 108 misschien een gewone ballade: een stollige strofe met een stokregel: ababbcC, gevolgd door een vierregelig refrein: DDEE. Bij nauwkeuriger bestudering blijkt het lied echter een bijzonder fraaie spiegelbeeldige bouw te hebben. Als we de strofen die zich herhalen aanduiden als S1 en S2, en de andere strofen als s1 en s2, luidt de ‘structuurformule’: S1 S2 s1 S1 s2 S2 S1. Lindenburg noemt 108 een ‘balladen-rondeel’, een rondeel dat is opgebouwd uit balladestrofen. Dit lijkt misschien een bevredigende verklaring. Maar is het dat ook? Het basisschema van het rondeel is, zoals bekend, ABaAabAB. In zijn meest eenvoudige - en naar het schijnt ook oorspronkelijke - vorm stelt iedere letter een regel voor, iedere hoofdletter een refreinregel. Maar iedere letter kan ook voor een groep regels staan met dezelfde rijmklanken. De extreemste rondeelvorm in de Gruuthuse-liederen vinden we in 116, waar deel A/a 12 regels heeft, rijmschema aabaabccddec, en deel B/b 4, cffc. De rondelen in de Gruuthuse-liederen hebben niet de oorspronkelijke opbouw, maar schijnen in het midden een deel B extra te hebben: AbaABabABGa naar voetnoot4. Van deze vorm wordt niet afgeweken. Blijkbaar was hij voor de dichter(s) van de liederen een essentieel kenmerk van het rondeel. De vorm van 108 is echter helemaal anders. Zelfs als we accepteren dat de constituerende delen hier niet groepen regels zijn met dezelfde rijmklanken, maar strofen met dezelfde bouw, zijn er duidelijke verschillen. Dit wordt het duidelijkst als we in plaats van S1, S2, s1 en s2 spreken van A, B, a1 en a2. De structuurformule wordt dan: ABa1Aa2BA. Er wordt op twee manieren afgeweken van de rondeelbouw: onderdeel b ontbreekt, en de volgorde van de laatste twee onderdelen is omgekeerd: niet AB maar BA. Dit alles wekt toch wat twijfel aan Lindenburgs identificatie. Ik geloof zelf niet dat de dichter van 108 dit lied zou hebben betiteld als een rondeel. Maar wat is het dan? Een op zichzelf staand vormexperiment? Het is niet uitgesloten. Maar het is al evenmin | |
[pagina 420]
| |
onmogelijk dat de fraaie vorm van 108 is ontstaan door een doodgewone kopiistenfout. Het zou immers best eens kunnen zijn dat de kopiist van het lied na 18 regels per ongeluk in plaats van het begin van regel 8 het begin van regel 1 heeft gecopieerd. Als we in r. 19 in plaats van Orlof, vrauwe lezen: Al sceidic, lief, int zien etc. ontstaat een gewone balladische structuur van drie strofen met stokregel, gevolgd door een refrein, en afgesloten met een herhaling van de eerste strofe - een structuur die we ook in andere liederen aantreffen.Ga naar voetnoot5 |
|