Anekdootje? Anekdotetje? (II)
De tweede alinea van mijn bladvulling in NTg 73, blz. 293, die in de vraag ‘Wat nu?’ culmineerde, heeft weer bij enkele lezers - dezelfden trouwens, die al eerder aan de discussie hadden deelgenomen - reacties uitgelokt.
Op die van F.C. Maatje zal ik hier niet ingaan. Hij heeft ze namelijk zelf tot een uitvoerig artikel voor de NTg uitgewerkt. (73, blz. 516)
A. van Loey blijft het probleem zo boeiend vinden dat hij van plan is om het eens tot onderwerp van een communicatie voor de Gentse KANTL te maken. Intussen meen ik de inhoud van zijn laatste brief als volgt te mogen weergeven.
a) ‘Ik kan het met de verklaring in WNT Suppl. Ao 1956, kol. 1142 niet eens zijn: “als verkleinvorm bezigt men den ingekorten vorm anekdootje”. Inkorting zou zijn: anekdōt'tje (met syncopie van ∂), terwijl we voor aanhechting van -je staan aan de geapocopeerde Franse en Zuidned. uitspraak - doot-je. - Ook cantate, sonate zouden wenn überhaupt in het Noorden zijn: cantaieje (bv. met kinderen), sonatetje, in het Zuiden: cantaat-je, sonaat-je.’ Aldus Van Loey. Wat de kwestie in Noord-Nederland ingewikkeld maakt is het verschijnsel waarop Van Haeringen in zijn Grammarie heeft gewezen en dat Van Loey als volgt omschrijft: ‘Er moet een tijd geweest zijn dat Nederlanders Franse woorden in het Nederlands met de Franse uitspraak zonder -e kenden en hanteerden, maar dat daarna die woorden een “herverffansing” ondervonden’. Vóór die herverfransing waren verkleinvormen zoals machientje (←machien, ca. 1850: WNT) door en door normaal.
b) Zeker bestaat er een hele reeks woorden waarvoor blijkbaar tot nu toe geen diminitieven in het Noorden aangewezen zijn: boete, hoeve, collecte, couchette, courgette, console, cantine, vitrine, visite, enz. Maar de ‘povere lijst’ in zijn vroegere brief heeft Van Loey nu toch niet onaanzienlijk kunnen uitbreiden. Hij heeft nog ontdekt: tantetje (Koenen, Van Dale), hoogtelje (WNT zonder citaat), gemeentetje (idem). E. Kruisinga, Diminitieve en affektieve suffixen enz. (Akad. Wet. 1942) zou desnoods redetje, kuddetje maken (blz. 480 = blz. 38 v.d. overdruk). W. de Vries, Woordvorming (ed. Kruyskamp) 84 vermeldt nog dieptetje en ruimtetje, en geeft aan tantetje de voorkeur boven otantje, wegens de bijgedachte (scil. tandje?). Toch zal dit wel niet de enige oorzaak zijn, want meer in het algemeen zijn de diminitieven op -tje volgens Van Loey zeldzaam en ‘vaak met effect geladen’.
Wat dit laatste, zeer belangrijke punt - de gevoelswaarde - betreft merkt Van Loey nog op: ‘De kenschetsing van dim.-vorm(en) als “stemming-scheppertje” (F.C. Maatje: NTg 73.293) kan ik ook tot de mijne maken in het Noordndl. taalgebruik: in het Zuiden eveneens’. Vermoedelijk zal hij daarop terugkomen in zijn Gentse lezing. In elk geval staat dit aspect van het probleem in de brief van Hoogteijling centraal.
Deze neemt de zojuist aangehaalde mening van Maatje tot uitgangspunt om er op te wijzen ‘dat een anekdotetje geen kleine anekdote is, maar een voorval waarvoor het woord anekdote een haast te groot woord is’ en stelt dan ook dat het niet ‘juist is te zeggen dat het woord anekdotetje een kommerlijk bestaan leidt: de betekenis beperkt de gebruiksmogelijkheden sterk’. -Maar behoort het juist niet tot het wezen van de anekdote dat ze betrekking heeft op een klein voorval? De slag van Waterloo kan nu eenmaal niet het thema van een anekdote zijn, wèl het feit dat Wellington in het heetst van het gevecht om zijn zakdoek vroeg. Daarom blijf ik het vreemd vinden dat in een land waar elk ticket aan het station een spoorkaartje heet, waar je veel vaker een kopje dan