De Nieuwe Taalgids. Jaargang 75
(1982)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tendenzen bij de beregeling van de verbindingsklank in nominale samenstellingen IIM.C. van den ToornNominale samenstellingen van het type N + N vertonen in het Nederlands moeilijk te voorspellen verbindingsklanken; dat is van oudsher bekend. De laatste fonemen van het eerste lid van de samenstelling geven weinig of geen uitsluitsel over de te verwachten verbindingsklank: van mug vinden we muggebeet, muggepoot, muggelotion e.a., van rug daarentegen rugklachten, rugpijn, rughoogte, maar wel ineens ruggemerg; van brug vinden we brugwachter naast bruggewachter en bruggehoofd. Na een eerste lid op een vocaal of op -el, -em, -en, -er is nooit een -∂- te verwachten maar vinden we Ø als bindfoneem. Hoogstens kunnen we zeggen dat het laatste foneem (resp. de laatste fonemen) van het eerste lid voldoende, maar geen noodzakelijke voorwaarden levert voor het optreden van een bindfoneem. Wanneer morfonologische motieven ontoereikend zijn, ligt het voor de hand naar syntactische structuren of semantische verhoudingen binnen composita te kijken. Tot op zekere hoogte gebeurt zoiets al in ‘het groene boekje’, waar de schrijfwijze van de verbindingsklank (nl. -e- of -en-) beregeld wordt. We lezen daar als hoofdregel: ‘De tussenklank e van een samenstelling wordt in het algemeen als -e- geschreven, maar als -en-:
Ter illustratie van a gelden aalbessenjenever, bijenkorf, dievenbende e.a., ter illustratie van b: heldendaad, herenhoed, ziekentroost e.a. Nu zijn dergelijke regels artificieel; bij spellingregels kan dat moeilijk anders, maar voor de taalgebruiker bestaat slechts één bindfoneem -∂ - onverschillig hoe dat gespeld wordt - en de vraag is linguïstisch relevant wanneer deze -∂- optreedt. Zonder dat we regels kunnen geven die alle gevallen dekken (er zijn historisch bepaalde uitzonderingen, die weer als model voor nieuwe composita kunnen gaan dienen), zijn toch ook hier weer bepaalde tendenzen waar te nemen, die een reikwijdte hebben die ver uitgaat boven morfonologische regels.
(e) Een bindfoneem -∂- treedt op wanneer het eerste lid van de samenstelling een naam is van een levend wezen (mens of dier) dat als bezitter of veroorzaker van het in het tweede lid genoemde kan gelden.
Van mug met het feature < + levend> kan muggepoot (bezitsverhouding) en muggebeet (oorzaaksverhouding) gevormd worden. Blijkbaar worden vanuit dit eerste lid nu ook composita met andere syntactisch-semantische verhoudingen gevormd, zoals mugge-olie, muggenet, muggelotion. Aan dit patroon voldoen (we abstraheren van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spelling met -e- of -en-): spinneweb, robbesnuit, eendekooi, hondemand, meidekamer, paardestaart, giraffehals, boevewagen, duivepoep, moffehoer, vliegepoot, slangebeet, haaievin, gekkepraat, draketanden, slakkegang, snoekebek, vinkentouw, bokkewagen, uilebal, kameledrek, zwanehals, apesmoel, schapevlees, kippesoep, wespesteek, herenlogement, dierenlucht, mierenzuur, boerekiel, hazebout, poezebakje, vissekop, kat-testaart, beesteboel, pauwenschreeuw, vrouwenhoed, mannenjas, leeuwejong, mense-vlees, spreeuwepoot. Bovendien sluiten zich hierbij aan namen van bomen zoals: eikeboom, wilgeboom, abeleboom, populiereboom, cypresseboom, beukeboom en verwante determinata als elzeblad, beukehout, enz. Op grond van fonologische restricties treedt geen -∂- op na een vocaal (zoals al eerder is opgemerkt): gorillakop, caviavacht, kangoeroevtees, gnoehoorn, maar wel bij enkele dierenamen die een meervoud op -en- kennen: reeë-ogen, koeiehuid, koeiestaart, vlooiebeet. Hier prevaleert dus de compositumregel boven de fonologische restrictie. Daarentegen is de fonologische regel dominant wanneer het eerstelid eindigt op -el- of -er, getuige horzelsteek, poedelstaart, buffelhoorn, egelsnuitje, vogelvuil, schimmelkleur, merelsnavel, mosselschaal, vaderdag, moederdag, broederdienst, vlindervleugel, tijgerjong, marterstaart, meesterproef, keverpoot, kafferkraal. Onder dezelfde restrictie vallen kennelijk ook woorden op -∂- (als svarabhakti-vocaal) gevolgd door -k of -m: valkoog, zalmsla, wormgaatje, leeuwerikgezang. Uitzonderingen op deze regel vormen dan weer enkele gevallen met bindfoneem -s-: ezelsoor, ezelskop, duivelspoot, duivelskunst, varkenskop, moederskindje. Ik kan ze niet verklaren. Daarnaast komen paradigmatisch bepaalde uitzonderingen voor: engelengeduld (er bestaat geen pluralis* engels) en koksmuts (er bestaat geen pluralis* kokken), alsmede schaapskop naast ‘regelmatig’ schapekop.
Dit overzicht sterkt ons in het vermoeden dat ook hier van een duidelijke tendens gesproken kan worden. In het kader van een Nijmeegs doctoraalcollege over samenstellingen werd een poging ondernomen deze tendens d.m.v. een enquête te toetsen.Ga naar voetnoot1 Daartoe werden vragenlijsten ontworpen waarop proefpersonen volgens een voorbeeld samenstellingen moesten vormen. Als voorbeeld diende:
Daarna volgden opgaven van het volgende type:
Er werden twee vragenlijsten van elk twintig opgaven uitgezet, maar in iedere twintig opgaven bevonden zich zes nonsenswoorden: blend, vlom, slarp, jeem, klar en trie. Deze nonsenswoorden kregen omschrijvingen mee die de ene keer duidelijk maakten dat het om een levend wezen ging, de andere keer om een ding. Zo werd in de ene vragenlijst blend omschreven als: - Een blend is een machine om vlees te verwerken. Het door een blend verwerkte vlees noemen we......vlees. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de andere lijst luidde de omschrijving: - Een blend is een blauwe draak. Zijn vlees noemen we......vlees. Vergelijkbare toelichtingen kwamen bij de andere nonsenswoorden. De hypothese was dat bij het feature < + levend> eerder een bindfoneem, indien mogelijk de -∂-, zou verschijnen dan bij het feature < - levend>. Beide vragenlijsten werden steeds aangeboden met een tussenpoos van ongeveer een week aan dezelfde proefpersonen; de tussenpoos werd genomen om beïnvloeding van eenmaal gekozen vormen op andere uit te sluiten. In totaal werden 79 proefpersonen geenquêteerd. De geformuleerde hypothese werd wel enigermate bevestigd, maar niet erg overtuigend. Bij blend<- levend> koos 14.1% voor de -∂-, bij blend<+ levend> 19.7% voor de -∂-; bij slarp waren die percentages resp. 28.0 en 44.0. Steeds was er wel een voorkeur voor een bindfoneem wanneer het nonsenswoord <+ levend> was, maar er waren voor een betrouwbare conclusie te veel ongewisse factoren in het spel: misschien te kort na elkaar aanbieden van de twee lijsten, onbegrip bij de informant, te nonsensi-cale omschrijvingen van de nonsenswoorden en wat dies meer zij. Wat me echter veel meer frappeerde, was de variatie in het toepassen van een bindfoneem bij bestaande Nederlandse woorden. Bij veulen koos 88.2% voor Ø, 11.8% voor -s-; bij gordijn 75.6% voor Ø, 1.3% voor -s- en 23.1 voor -∂-, en ook bij andere woorden was er een opmerkelijke variatie, of zo men wil: onzekerheid. Dat bewijst eens te meer dat het gewenst is van tendenzen te spreken en niet van regels.
(f) Een bindfoneem -s- treedt op bij een groot aantal samenstellingen met geprefigeerde deverbatieve nomina (voortaan GDN) als eerste lid.
Voorbeelden van zulke GDN zijn bevel naast bevelen, begrip naast begrijpen, genot naast genieten, verbruik naast verbruiken. De stamklinker heeft in de daarvoor in aanmerking komende gevallen ablaut (gebed naast bidden, getal naast tellen e.a.), het verbum heeft zelf veelal een prefix maar niet altijd. Tot deze groep rekenen we niet de produktieve nomina actionis van het type ge + V zoals: geloop, gepraat, gedoe, gejakker. Het betreft dus improduktieve formaties, alleen nog historisch doorzichtig als deverbatieve afleidingen. Ze vormen een vrij hechte groep, die een tendens vertonen een -s- aan te nemen wanneer hun betekenis < + abstract> is (dat is bij de meerderheid het geval), maar Ø wanneer hun betekenis < - abstract> is. Voorbeelden zijn: gebedsgenezing, verbodsbepaling, onderhoudswerk, geloofsartikel, verblijfsvergunning, bedrijfsresultaat, verdragspunten, gezagscrisis, overgangsbepaling, oorsprongsgeschiedenis, ondergangsgevoel, vermaakscentrum, onderzoeksbeleid, gespreksgroep, gebruikswaarde, verbruikscoöperatie, beleidsmedewerker, geweldsmisdrijf, afstandsbediening, lange-afstandsraket, begripsvernauwing, verkoopsleider, beheerslast, verkeersdrempel, vervoersproblemen, voordrachtskunstenaar, gevechtswaarde, gewichtstabel, gezichtsafstand, uitvalsweg, verstandshuwelijk, vervalsverschijnselen, verzetsgroep, beroepsinstantie, bestaansminimum, bestandslijn, bijstandswet, gebruiksaanwijzing, gedragslijn, getalsverhouding, gevoelskwestie, be-zitsrecht, bestuurscollege. De weinige concreta onder deze GDN hebben Ø als bindfoneem: gebakdoos, geschenkverpakking, gewelfanker, verbanddoos, gezwelweefsel, toestelkast, uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laatspruitstuk, vergiftkast, verlaathuis (verlaat = ‘schutsluis’), geschutpoort, geweerloop. Deze regel lijkt bevestigd te worden in de volgende vergelijkbare paren:
Lang niet altijd is duidelijk of het eerste lid een GDN dan wel een werkwoordsstam is: bij een compositum als verhaaluurtje is dat het geval. Hier kan verhaal synoniem zijn van ‘vertelling’ of van ‘vertel-’, vgl. verteluurtje. En een stam als eerste lid laat geen bindfoneem toe, getuige zuigmond, groeidiamant, klimsparen (reclame van een bank), rijgdraad, denktank, vriesvak, knijpkat, springlading, glijbaan, rijweg, schenktuit e.v.a. Daarom is bij veel composita zonder bindfoneem te vermoeden dat het eerste lid een stam zou kunnen zijn en geen GDN, bijv. in antwoordapparaat, bezoektijd, aftrekpost, vertrekuur, schoonmaakellende, aankoopbeleid, inloopzaak, aanvoermoeilijkheden, beginperiode e.a. Vandaar dat juist bij deze twijfelgevallen twee mogelijkheden bestaan: vervoermaatschappij naast vervoersmaatschappij, vervoervoorziening (VN-katern 25-10-80, blz. 19) naast vervoersfederatie (Volkskrant 28-10-80). Ook is het mogelijk dat twee tendenzen met elkaar in conflict komen. Zo is voorstelbaar dat de regel/tendens: Ø wanneer het eerste lid in objectsverhouding tot het tweede staat, sterker is dan de regel/tendens: -s- wanneer het eerste lid GDN is. Dat zou het geval kunnen zijn bij vervoervoorziening (zie hierboven), invoerbeperking, besluitvorming, genotzoeker (naast genotsmiddel), bestekberekening, verslaglegging, bevelhebber (naast bevelsafdeling), bewindvoerder (naast bewindsman). Echte tegenvoorbeelden zijn, voorzover we kunnen zien: verstekbak, verslagjaar, gehoorapparaat, -gang, -been, -orgaan, enz. (of is gehoor hier toch < - abstract>?; vergelijk gehoorsafstand met -s-!), geduldwerkje, -spel, -proef, enz. Bij de concreta zijn als tegenvoorbeelden te vinden: gelaatsuitdrukking, gezichtsmassage, gebitsverzorging, gestichtskind, -directeur, -gebouw, enz. Daar staat tegenover dat ook ‘regelmatige’ vormen in spreektaal niet ongewoon zijn: gehoorsapparaatje, gebitverzorging. Dat de -s- na een GDN een zekere kracht heeft, kan worden afgeleid uit het feit dat ook ‘pseudo-GDN’ (waar dus geen verband met een verbum meer te vinden is) tot de -s-tenderen: gezinsplanning, gezinsverpakking, geluksdag, gelukskind, geluksnummer (naast gelukzoeker, gelukwens met geluk als object!), gemoedsgesteldheid, geslachts- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naam, -orgaan, enz., arbeidsovereenkomst, -recht, enz., geluidshinder (het door een ministerieel ambtenaar voorgeschreven geluidhinder is kunstmatig), voorrangsregeling, -weg, -bord, enz., meervoudsvorming, gevaarsteken (naast gevaaraanduiding met gevaar als object; daarnaast: gevarendriehoek).
(g) Een bindfoneem -∂- treedt op wanneer het eerste lid evident als pluralis moet worden opgevat.
Dit is het geval wanneer het tweede lid een verzamelnaam is zoals verzameling, pakket, reeks of een nomen dat anderszins de gedachte aan een meervoudig eerste lid begunstigt, zoals winkel, magazijn, opslagplaats. Als voorbeelden kunnen genoemd worden: takkenbos, zakkeneentrale, beeldenstorm, hemdenwinkel, beddenzaak, dradennet, klachtenboek, rongenwagen, hakkenbar, slakkenmeel, vlekkenwater, spreukenverzameling, pillendoosje, aandelenpakket, vakkenpakket, onderdelenmagazijn, pennenbakje, krentenbrood, knapenvereniging, lappendeken, rampenfonds, buizenstelsel, verzenboek, stratenplan, grachtengordel, botenverhuurderij, tentenkamp, kaartenhut, huizenrij.
Bij de tot dusver geformuleerde tendenzen passen enkele kanttekeningen. In de eerste plaats kunnen verschillende tendenzen met elkaar samenvallen. In zo'n geval is niet uit te maken welke regel de doorslag geeft. Zo is moederdier en moedermaagd zonder bindfoneem samengesteld; dat kan zo zijn op grond van de tendens ‘geen bindfoneem na -∂- + liquida’, maar ook op grond van de formatieregel voor copulatieve samenstellingen. Het compositum poederdoos kan verklaard worden op grond van dezelfde tendens betreffende -∂r of op grond van het feature < + stofnaam> voor poeder. En filmvertoning, orderverwerking, vaandeldrager, meterlichter kunnen dezelfde fonologische constraint hebben òf een tussenklank missen doordat het eerste lid object is bij het tweede. In de tweede plaats kunnen tendenzen met elkaar in conflict zijn. Zo is het eerste lid van samenstellingen met winkel, indien het < + telbaar> is, gewoonlijk meervoudig, bijv. dierenwinkel. Maar volgens de regel voor -∂- + liquida vinden we vogelwinkel. Hier is dus de fonologische regel sterker dan de tendens voor het feature < + telbaar>. Van andere tegenstrijdige tendenzen is al herhaalde malen sprake geweest in het voorafgaande; we herinneren aan de bindings-s bij GDN die kan domineren over de tendens ‘Ø indien het eerste lid object is’, zoals in gezichtsverlies, gespreksvoering, bewustzijnsvernauwing. De geformuleerde tendenzen bestrijken een groot aantal gevallen die te systematiseren zijn. Er zijn daarnaast veel samenstellingen waarbij het systeem ondoorzichtig is; zoals bekend kunnen tussen de leden van een samenstelling heel veel betekenisverhoudingen een rol spelen (dikwijls zijn ze ook ambigu). Daar komt bij dat veel bestaande samenstellingen een sterke modelwerking kunnen hebben op de vorming van nieuwe composita. Het is niet uitgesloten dat er in het verleden van onze taal perioden zijn geweest waarin een bepaald bindfoneem sterk en vogue was, terwijl dat later veranderde ten gunste van Ø (of omgekeerd). Dat zou een oplossing kunnen bieden voor het naast elkaar bestaan van bruggehoofd en brugleuning, brievenweger en briefport, kinnebak | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en kinpunt, kanonnevoer en kanon(s)loop, kerkepad en kerkdeur, tongeworst en tong-punt. Door het ontbreken van de vereiste gegevens is deze hypothese betreffende de tijd van ontstaan echter niet te toetsen, maar absurd lijkt ze me niet. Minder voor de hand ligt de opvatting dat er geografische verschillen in de keuze van het bindfoneem voor een grote diversiteit hebben gezorgd. Hoewel dialecten in dit opzicht soms afwijken van het standaard-Nederlands is ons taalgebied waarschijnlijk toch te klein om hier duidelijke conclusies toe te laten; dit in tegenstelling tot het Duitse taalgebied, waar geografische verschillen bij de keuze van de verbindingsklank wel degelijk een rol spelen, met name in Oostenrijk en Zwitserland (Fleischer 1975, 126). Het opvallende is dat ook nu nog steeds allerlei variaties naast elkaar voorkomen, wat toch wel op onzekerheid bij de taalgebruiker lijkt te wijzen. In een recente publikatie komen bij voorbeeld naast elkaar voor landsverraderlijk en landverraderlijk (J. Hofman, De collaborateur. Een sociaal-psychologisch onderzoek naar misdadig gedrag in dienst van de Duitse bezetter, Meppel 1981, blz. 18,34,138, resp. blz. 33,47). Officieel bestaat alleen de vorm zonder -s-, maar de vorm met -s- klinkt helemaal niet vreemd, waarschijnlijk door andere bestaande voorbeelden zoals landsverdediger. Het is mogelijk dat bij het vormen van nieuwe samenstellingen twee varianten voorkomen; waarvan één het uiteindelijk gewonnen heeft. Maar veel zal wel altijd onopgehelderd blijven: waarom zeggen we knoopsgat en niet knopegat of knoopgat, waarom vlaggestok en niet vlagstok, waarom schijventarief en niet schijftarief (om een modern voorbeeld te nemen)? Naar het mij voorkomt verkeren we nu in een fase van compositavorming (of com-positumvorming!) waarin de tendens tot het weglaten van bindfonemen vrij sterk is. Vrij recente nieuwvormingen die in deze trend passen zijn: atoomkop, beeldbuis, broekpak, conflictmodel, heupbroek, jeugdsentiment, luchtbus, mondreclame, probleemgebied, profijtbeginsel, programcollege, smartlap, softenonkind, tuincentrum, vakgroep, wandmeubel, wereldwinkel (alle uit Reinsma 1975), doemdenken, smaakmaker, maanschot, contactlens, flatneurose, ademtest, voetbaltoto, afvalwarmte. Maar gevestigde tegenvoorbeelden - hoewel weinig in getal - zijn kleurentelevisie, en dijenkletser. En dat nog steeds op basis van pluralisvormen samenstellingen gemaakt worden, bewijzen formaties als lastenverlichting (Volkskrant 28-10-80), drugshandelaar (Telegraaf 27-11-80), drugsverslaafde (Telegraaf 1-12-80). Er is dus nogal wat speelruimte en eerder kunnen we van tendenzen spreken dan van regels, zoals ik al herhaaldelijk beweerde. Wanneer bepaalde fonologische beperkingen in acht zijn genomen, bestaan er variaties in de bindfonemen die niet langer fonologisch te verantwoorden zijn. We geven ter afsluiting een aantal voorbeelden waarbij steeds de slotklanken van het eerste lid fonologisch identiek zijn. De verschillen in bindfonemen die niettemin optreden, zijn echter te verklaren uit de systematiek van de tendenzen die we hiervoor geformuleerd hebben. Men vergelijke:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tenslotte: de in dit opstel geformuleerde tendenzen zijn voorlopig nog te voorlopig om ze te formaliseren. We zien daar welbewust van af. Wel volgt hier als afsluiting het begin van een model volgens welk het eerste lid van N + N-composita behandeld wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorzover onder de laatste categorie ‘overige gevallen’ geen evident historisch bepaalde formaties (met modelwerking) vallen, is hieraan nog het nodige te onderzoeken. Literatuur
|
|