De Nieuwe Taalgids. Jaargang 75
(1982)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |||||||
W.F. Hermans' ‘wolk van niet weten’Ga naar voetnoot*
| |||||||
[pagina 117]
| |||||||
naar het ziekenhuis vervoeren. Tijdens een enorme verbranding van ‘gevaarlijke’ boeken in de tuin van uitgever Erik, vanwaar de gloed van het brandend Rotterdam aan de horizon zichtbaar is, komt Beumer opdagen om te vertellen dat Renses naam niet op de Duitse opsporingslijst staat. Alberegt komt echter te laat om een verdere ramp te voorkomen, want Rense heeft zich opgehangen. | |||||||
2Uit deze, zeer summiere opsomming blijkt een belangrijke eigenschap van de gebeurtenissen in het boek. Door een accumulatie van toevalligheden ontstaat er een beeld van een chaotische en verwarrende werkelijkheid. Het ongeluk in de Maarlse Steeg - op zichzelf een ongewone gebeurtenis - is alleen maar het begin van een onverwachte en rampspoedige ontwikkeling. Toevallig zijn zowel Sysy als Ottla en de Leikowitsen Joden; toevallig is Ottla het pleegkind van een zakenrelatie van Erik; toevallig krijgt Beumer te horen dat de naam van Rense op een opsporingslijst staat, en even toevallig verneemt hij later dat dat niet het geval is. De manifestaties van de oorlog en het gedrag van de mensen in Alberegts directe omgeving dragen ertoe bij een beeld te geven van een werkelijkheid die door het toeval wordt geregeerd. De oorlog die in Nederland uitbreekt, doet zich niet aan Alberegt voor als een systematische ontregeling van het bekende, maar als een serie incidentele verstoringen van het gewone leven. Tijdens het gevecht dat hij in de weilanden ziet (blz. 125-130) is er bijvoorbeeld een scherp contrast tussen aan de ene kant het sporadische geweld en aan de andere kant het idyllische van de boerderijen en Beethovens muziek door de radio. Op blz. 282 ziet hij een vredig landschap voor zich: alles gaat door alsof er geen oorlog is. In de manier waarop hij de gebeurtenissen beleeft, blijkt er geen essentieel verschil te bestaan tussen de chaos van de oorlog en de chaos van het leven in vredestijd: Oorlog. Een land waar honderd jaar geen oorlog was gevoerd. Veel meer dan honderd jaar. En ook nu leek de oorlog iets dat zich alleen maar hier en daar manifesteerde, zoals er in vredestijd hier en daar een brand uitbreekt of een verkeersongeluk gebeurt. (blz. 194; cursivering van mij) De chaos wordt vergroot door het gedrag van Alberegts vrienden en collega's, die met de inval van de Duitsers steeds meer ten prooi raken aan achterdocht, angst, dwaze geruchten en veronderstellingen. Vooral de speculaties over de invloed van de Vijfde Kolonne en de sterkte van de Nederlandse strijdkrachten vormen in het boek een bron van paniek; hoge morele beginselen, zoals die van Mimi, worden snel opgeofferd aan de veranderde omstandigheden. Men kan het bombardement op het gerechtsgebouw in dit verband interpreteren als symbool van de vernietiging van de rechtsorde in het land; de boekverbranding en het vertrek van de koningin naar Engeland zijn tekenend voor respectievelijk de culturele en de politieke capitulatie voor de vijand.Ga naar voetnoot2 Alberegts persoonlijke ontreddering gaat dus gepaard met een ontregeling van de maatschappelijke verhoudingen. Een illustratie hiervan: als ambtenaar van het Rijk | |||||||
[pagina 118]
| |||||||
moet hij de rechtsorde vertegenwoordigen, maar intussen is hij zelf aan verschillende misdaden schuldig (een verkeersovertreding, dood door schuld, het niet rapporteren van een ongeluk), en verzaakt hij zijn plicht door niet op kantoor te zijn. Door het verbrokkelen van de maatschappelijke orde wordt het voor Alberegt onmogelijk zijn problemen alsnog langs juridische weg op te lossen. Met de komst van de bezetter verandert de situatie in het land zodanig, dat hij niet meer naar de autoriteiten kan stappen zonder de veiligheid van anderen in gevaar te brengen (dit afgezien van de vernedering die het voor hem zou zijn de dood van een Joods kind bij de Duitsers aan te geven). Het lukt hem ook niet door een vlucht naar Engeland aan zijn situatie te ontkomen. Daar zou hij Sysy graag willen opzoeken om met haar een nieuw leven te beginnen en alles te vergeten wat er in Nederland gebeurd is, maar iedere keer zorgt een samenloop van omstandigheden ervoor dat zijn pogingen op niets uitlopen. (In het licht van de omineuze droom waarin hij Sysy als de moeder van Ottla ziet, is het echter zeer de vraag of deze geografische ‘oplossing’ ook psychologisch een ‘oplossing’ zou kunnen zijn - en bovendien twijfelt hij eraan of Sysy ooit genoeg van hem heeft gehouden om met hem te willen leven). Alberegt wordt dus gedwongen in Nederland te blijven en over het ongeluk in de Maarlse Steeg te zwijgen. Aangezien hij zijn geheim aan geen van zijn vrienden durft te verklappen, worden zijn wanhoop en isolement steeds groter, en voelt hij zich aan de omstandigheden uitgeleverd. Tegen het einde van de roman - nog vóór de dood van Rense, waarvoor hij de verantwoordelijkheid moet dragen, al heeft hij het beste gewild - beklaagt hij zich over het verloop van zijn leven: Het is, zei hij bij zichzelf, of mijn hele leven ontmaskerd wordt, of alle beslissingen die ik weloverwogen genomen heb in de hoop het beste te doen, een farce geweest zijn, altijd. Van nul en gener waarde. Want niet ikzelf ben het, maar het is de loop der dingen die mijn leven regeert. | |||||||
3Samenvattend kunnen wij zeggen dat Alberegt zich in een situatie bevindt, die beheerst wordt door het toeval en de chaos, in een ‘sadistisch universum’ waar zijn leven ondragelijk gemaakt wordt zonder dat hij er met zijn ‘twijfels, fantasieën, veronderstellingen, plannen’ (blz. 259) iets aan kan veranderen. Deze noodlottige werking van de omstandigheden is ook in andere romans van Hermans zichtbaar: voor zowel Arthur Muttah in De tranen der acacia's als Osewoudt in De donkere kamer van Damocles is er geen redding mogelijk. Het opmerkelijke van Herinneringen van een engelbewaarder in vergelijking met de andere ‘oorlogsromans’ van Hermans is de aanwezigheid van een volop commentariërende, zelfs opdringerige verteller, die vaak probeert de hopeloosheid van Alberegts situatie tegen te werken door naar een ‘hogere orde’ te verwijzen. Deze verteller introduceert zich in de eerste alinea's van het boek: | |||||||
[pagina 119]
| |||||||
Hij riep mij aan zonder het te weten en ik kwam - na zoveel jaren. Bij de interpretatie van de roman is het optreden van deze complexe vertellersfiguur het voornaamste probleem. In het algemeen heeft hij in het boek twee functies: hij begeleidt Alberegt en geeft verslag van de ervaringen en gedachten van zijn beschermeling, en in zijn hoedanigheid als aardse vertegenwoordiger van God geeft hij commentaar op de gebeurtenissen en de situatie van de mens in het algemeen. In de terminologie van Stanzel kunnen wij zeggen dat hij eigenschappen van de personale en de auktoriale verteller in zich verenigt. Nu zijn er in de uitspraken en het gedrag van de engel verschillende tegenstrijdigheden aan te wijzen. Om te beginnen houdt hij zich niet aan de bekentenis van onmacht die hij op blz. 7 uitspreekt, maar beweert (1) dat hij fysiek kan ingrijpen in de gebeurtenissen en (2) dat hij een intellectuele en morele invloed op Alberegt kan uitoefenen. Het is echter niet mogelijk in de gebeurtenissen een bevestiging van deze beweringen te zien. Wat de fysieke vermogens betreft, zegt de engel tot veel in staat te zijn: hij kan bijvoorbeeld auto rijden (blz. 35), Alberegts hoed vangen, die door de wind was meegenomen (blz. 34), een patroon scheef in de loop van Alberegts pistool laten schieten (blz. 56), en kogels uit hun banen buigen (blz. 129). Deze handelingen onttrekken zich aan de waarneming van de aanwezigen; daarom kan niemand zich bewust tonen van een ingrijpen van hoger hand, en kan de lezer zijn uitspraken niet verifiëren. Men kan hem zelfs niet het voordeel van de twijfel geven, want als de engel over al deze mogelijkheden beschikt, waarom heeft hij het ongeluk in de Maarlse Steeg dan niet kunnen verhinderen? Hij verdedigt dit verzuim door te zeggen dat hij op de achterbank van de auto zat te mijmeren. Tijdens die gebeurtenis die het begin van alle ellende in de roman is, was zijn aanwezigheid dus niet voldoende om een ramp af te weren. Het is verder opvallend dat de engel zich als gelijkhebber achteraf gedraagt. Hij is geneigd de verantwoordelijkheid voor gebeurtenissen op te eisen, zonder uit te leggen wat zijn aandeel in de loop van de geschiedenis eigenlijk geweest is. Een sprekend voorbeeld hiervan is de voorgenomen vlucht naar Engeland met Mimi en Erik, die door hem wordt aangegrepen om Alberegt opnieuw zijn ondankbaarheid en gebrek aan vertrouwen te verwijten: De mens wikt, God beschikt. Vertrouw op God. Je rekende er helemaal niet meer op dat het mogelijk zou zijn Engeland te bereiken en zie, morgen ben je er al misschien. (blz. 316) Ook aan het mislukken van deze poging weet de engel zijn eigen gelijk te demonstreren: hij verwijst met instemming naar de ‘onverbiddelijke, maar gerechtvaardigde uitlatingen van Gerland's oom’ over de gevaren van de zee. (blz. 352) Gerlands oom heeft zijn medewerking aan het ontvluchtingsplan echter niet geweigerd omdat hij bezorgd zou zijn over de veiligheid van het gezelschap, maar omdat hij zijn boot voor een zeer hoog bedrag aan iemand anders heeft verkocht! Bij het beoordelen van de fysieke ingrepen van de engel heeft de lezer geen andere ‘bron’ dan diens eigen mededelingen erover. | |||||||
[pagina 120]
| |||||||
Zijn uitspraken zijn vaak zo tegenstrijdig dat ze geen enkele geloofwaardigheid bezitten, te meer nog omdat hij op verschillende plaatsen in de roman blijk geeft van een grote wereldvreemdheid en gebrek aan inzicht: Ook de schepen worden niet meer voortgedreven door de wind. En daarom zijn de mensen dan ook zo goddeloos en ondankbaar: ze laten de eeuwige weldaden van de Hoge over zich heen gaan en stoken eigenzinnig hun stoommachines en dieselmotoren, die het zwerk met roet en stank verpesten. Als begeleider van Alberegt, die alle gedachten van zijn beschermeling kan beluisteren, is hij aan de andere kant wel in staat uitspraken te doen die door de gebeurtenissen worden bevestigd - maar die dan ook in strijd zijn met zijn pretenties als beschermengel: Wisselvallig is 's mensen gemoedsgesteldheid. Hij weet niets met zekerheid, maar moet, omdat het leven verdergaat, doen alsof hij vastberaden plannen uitvoert. In zijn ziel wisselt zorg af met zorgeloosheid en het ene waandenkbeeld wordt opgevolgd door het andere, wanneer hij niet eeuwig wil blijven twijfelen of zich bewusteloos laten voortdrijven op de stroom van het ouder worden. Het enige vaste punt is God, maar wat is dat? God laat zich niet in de kaart kijken. (blz. 356) God is dus een vast punt in de chaos en de vertwijfeling, een vast punt echter dat onkenbaar is en voor de mens niet als bron van zekerheid kan dienen. Omdat de engel ook zelf niet weet wat het plan van God is, formuleert hij met deze uitspraak in feite zijn onvermogen duidelijke richtlijnen aan zijn beschermeling te geven. Zelfs als hij dat zou kunnen, zou het geen invloed kunnen hebben, want Alberegt, die niet meer in God gelooft, ontkent dat er in het leven een persoonlijke interventie mogelijk is: ‘Een vingerwijzing. Och Mimi, er is geen Hand die ons leidt en geen Vinger die wijst. Al die vingers worden door de mensen zelf verzonnen.’ (blz. 341) De mededelingen van de engel over zijn machtsuitoefening zijn niet alleen in strijd met de gebeurtenissen in het boek, ook onderling zijn ze moeilijk met elkaar in overeenstemming te brengen. Over zijn taak als beschermengel zegt hij op blz. 160: Het behoort in het algemeen niet tot de taak van de beschermengelen de hun toevertrouwde zielen van advies te dienen. [...] De roerselen van de ziel zijn God alleen bekend en ons is geen andere macht beschoren dan de boodschappen van God over te brengen. De waarschuwende hand te heffen. Te hulp te snellen waar ongeluk dreigt. De dood de pas af te snijden zolang het 's mensen tijd nog niet is - maar wanneer de tijd daar is weet God alleen, ik niet. Deze vrome geruststelling laat ons toe te concluderen dat de engel op vele plaatsen in de roman zijn boekje te buiten gaat door zich met de ‘duistere wegen van de mens’ (blz. 160) te bemoeien. In zijn opdracht is er een wezenlijke tegenspraak: hij moet proberen de dood af te weren, terwijl het misschien voorbestemd is dat de mens op dat moment moet sterven! Dat hij geen werkelijke invloed kan uitoefenen wordt hier geïmpliceerd; op blz. 243, waar het geven van advies vreemd genoeg als zijn enige taak wordt genoemd, geeft hij het expliciet toe. Daar zegt hij ook het volgende: En omdat de gedachten die ik overbreng zonder uitzondering goddelijke gedachten zijn, komen ze van God. Zo is het dan ook maar schijn dat ik het ben die de beschermeling be- | |||||||
[pagina 121]
| |||||||
schermt en evenzo is het schijn dat God zijn schepsel beproeft. God is als een leermeester die zelf zijn leerlingen tijdens een examen voorzegt en alleen de leerlingen die niet luisteren zijn het dan ook die niet slagen. [3] Het komisch aandoende non sequitur in de eerste zin hierbovenGa naar voetnoot4 suggereert dat de engel alleen als ‘doorgangskanaal’ voor God optreedt. Hij kan echter ook buiten God om gedachten hebben: op blz. 243, bijvoorbeeld, geeft God geen antwoord wanneer de engel vraagt of hij Alberegt de beproeving van een tweede rit in de Maarlse Steeg niet heeft kunnen besparen. Het lijkt dus alsof de engel naar twee kanten met een mysterie te maken heeft: hij moet namens God tot de mens spreken, maar noch de roerselen van de menselijke ziel noch de bedoelingen van God kan hij begrijpen. Ook op de vraag welke mensen op de bescherming van een engel recht hebben bevat het boek geen duidelijk antwoord. Op blz. 46 zegt de engel: Minder fortuinlijk was de advocaat. Hij had ook geen beschermengel, evenmin als zijn cliënt. Allebei waren ze lid van de communistische partij. Men zou hieruit kunnen afleiden dat iemand in God moet geloven om op bescherming aanspraak te mogen maken. Maar dan is het niet te begrijpen waarom Alberegt een engelbewaarder heeft, want hij is niet gelovig meer. Hoe dan ook, het verloop van zijn leven is zo rampzalig dat de aanwezigheid van een goddelijk gezant niet als een voordeel aangemerkt kan worden. | |||||||
4Door de hierboven genoemde discrepanties tussen (1) de mededelingen van de engel en de beschreven gebeurtenissen en (2) de mededelingen onderling wordt de lezer ertoe gebracht een groot wantrouwen jegens de verteller te ontwikkelen. Men kan òf volstaan met te zeggen dat de vertelsituatie in het boek inconsistent is, òf men kan proberen een interpretatie te geven waarbinnen de inconsistenties functioneel zijn in het tot stand brengen van een betekenis. Het laatste is op twee manieren mogelijk: men kan de engel zien als vertegenwoordiger van een bepaald perspectief op de werkelijkheid (paragraaf 5) of als een bepaald soort verteller (paragraaf 6). Voordat deze interpretatieve stap gezet wordt, zijn enkele opmerkingen van theoretische aard noodzakelijk. Naar aanleiding van de tegenstrijdigheden in de roman ontstaat de vraag of de engel een ‘reliable’ verteller is in de betekenis die Wayne C. Booth aan deze term hecht.Ga naar voetnoot5 Met ‘reliable’ wordt niet bedoeld dat de verteller zich onthoudt van uitspraken die in empirische zin onwaar zijn, maar dat hij optreedt in overeenstemming met de normen die door het werk als geheel geïmpliceerd worden. Daarmee zijn wij gekomen bij watGa naar voetnoot3 | |||||||
[pagina 122]
| |||||||
Booth ‘the rhetoric of fiction’ noemt - een uitdrukking die in het Nederlands het best vertaald kan worden als ‘strategieën van de abstracte auteur’. Als hoogste intellectuele en morele instantie in het werk beschikt de abstracte auteur (Booth's ‘implied author’) over alle middelen die in dat werk worden aangewend om de lezer te beïnvloeden. ‘Every literary work of any power - whether or not its author composed it with his audience in mind - is in fact an elaborate system of controls over the reader's judgment along various lines of interest’, zegt Booth in The rhetoric of fiction.Ga naar voetnoot6 Een van de belangrijkste ‘strategieën’ van de abstracte auteur is de keuze van een verteller. Wanneer de normen van de verteller afwijken van de normen van de abstracte auteur, die voor het werk in zijn totaliteit verantwoordelijk is, spreekt Booth over een ‘afstand’ (‘distance’) tussen lezer en verteller. De implicatie van deze benadering is dat het werk gezien wordt als een complexe ‘boodschap’, een spel met perspectieven, en dat de lezer door te reageren op de houding van de verteller die boodschap kan ‘ontcijferen’. Een vergelijkbare opvatting treft men aan in het werk van Wolf Schmid, die zegt dat ieder literair werk een ‘Bedeutungsposition’ tegenover de werkelijkheid bevat. Deze ‘Bedeutungsposition’ (of ‘Gesammtsinn’) kan door de interactie van verschillende attitudes binnen het werk ontstaan.Ga naar voetnoot7 Welnu, in Herinneringen van een engelbewaarder worden er tenminste drie attitudes expliciet aan de orde gesteld: die van de engel, van de duivel, en van Alberegt. In hun samenhang met het geheel van de gegevens helpen deze opvattingen die attitude bepalen die de abstracte auteur bij de lezer wil oproepen. Men zou kunnen zeggen dat deze, wat ouderwetse benadering eigenlijk gericht is op het achterhalen van het ‘thema’; zij zal waarschijnlijk niet bij alle teksten even goed bruikbaar zijn, maar in dit geval kan ter ondersteuning verwezen worden naar een poëticale uitspraak van Hermans. In een interview met Fons Elders zegt hij: In ieder geval heb ik meer romans geschreven dan filosofische werken, maar ik beschouw een roman eigenlijk als een soort gelijkenis, die past bij een bepaalde filosofie, een bepaald wereldbeeldGa naar voetnoot8. Welk ‘wereldbeeld’ wordt nu door deze roman tot uitdrukking gebracht; anders gezegd: welke ideeën wil de abstracte auteur suggereren door een vrome engelbewaarder als verteller te laten optreden in een verhaal dat door het toeval wordt gekenmerkt? Het lijkt mij dat de lezer, gezien de grote onbetrouwbaarheid van de engel, gedwongen wordt ook diens interpretatie van de gebeurtenissen in twijfel te trekken. Zo'n proces van ‘distantiëring’ is niet in alle romans mogelijk. Wanneer een verhaal ‘objectief’ wordt verteld, d.w.z. zonder kommentaar of ‘auktoriale’ uitspraken, is het juister van een vertelinstantie te spreken. In principe heeft iedere narratieve tekst een vertelinstantie. Eerst wanneer die geconcretiseerd wordt tot een ‘persoon’ met een visie op de gebeurtenissen, hebben we met een verteller te maken, en dan ontstaat ook de mogelijkheid van normen die niet in overeenstemming zijn met de nonnen van het werk als geheel (of van de abstracte auteur); voor de rest is het onderscheid tussen vertelinstantie | |||||||
[pagina 123]
| |||||||
en abstracte auteur voor de interpretatie alleen van theoretisch belang.Ga naar voetnoot9 | |||||||
5Met behulp van een christelijk cliché (het idee van de engelbewaarder is een gemeenplaats voor de bescherming van God) geeft het boek een beeld van het menselijk bestaan dat essentieel anti-metafysisch is. Dat gebeurt o.m. omdat de engel als vertegenwoordiger van een perspectief sub specie aeternitatis in feite belachelijk wordt gemaakt. Als ideologische tegenstander van de engel treedt de duivel op, die ook een attitude ten opzichte van de gebeurtenissen heeft, en Alberegt van advies dient. Aangezien de engel tegenover de lezer beweert dat hij het bestaan van de duivel niet mag erkennen, vindt de communicatie tussen deze twee instanties via Alberegt plaats, en ontstaat er een soort binnenruimte waarin zowel de gedachten van Alberegt als de uitspraken van de duivel door de engel gehoord worden. Deze constellatie van figuren wekt verwachtingen bij de lezer: wij hebben hier op het eerste gezicht het traditioneel conflict tussen goed en kwaad. De engel moet geacht worden Alberegt te kunnen beschermen en de kant van ‘het goede’ of ‘het hogere’ tegenover de duivel te vertegenwoordigen. Niet alleen zijn vermogen Alberegt te beschermen, wordt door de gebeurtenissen tegengesproken, ook zijn interpretatie is zeer dubieus. In dit verband geeft de duivel een veelzeggend commentaar, dat de engel niet kan weerleggen: Omdat de mens voortdurend door ongelukken bedreigd wordt, zegt de duivel en omdat een mens nu eenmaal niet door alle ongelukken tegelijk kan worden getroffen, zijn er dus wel eens ongelukken die hem niet treffen. Zo kunnen de beschermengelen zich altijd wijs maken dat zij hulp hebben geboden, raad hebben geschaft. De duivel is een heel vervelende gelijkhebber. (blz. 160) Deze uitspraak beschrijft een belangrijk element in het gedrag van de engel: omdat hij vasthoudt aan het idee dat God in de loop der dingen werkzaam is, kan hij in iedere serie gebeurtenissen, hoe rampzalig dan ook, achteraf een wending ten goede aantonen. De implicatie hiervan is dat een positieve interpretatie van de geschiedenis niet van de feiten afhankelijk is, maar van de wil en het geloof. Kenmerkend voor het kinderlijk geloof van de engel is dat hij de geringste manifestaties van een minder grote neerslachtigheid bij Alberegt opvat als een teken dat er nog hoop is, en vaak met een verwijzing naar Bijbelteksten een buitengewoon positieve interpretatie aan onbenullige gebeurtenissen geeft. De blasfemische uitroepen van het ‘ongelovig trio’ zijn voor hem bijvoorbeeld een bewijs ‘dat de Waarheid in niemand geheel kan sterven’. (blz. 303) Aan dit geloof in de ‘Waarheid’ offert de engel veel op. Hoewel hij vaak gefascineerd is door Alberegt, en soms bevangen wordt met deernis voor hem, ‘wiens geluk | |||||||
[pagina 124]
| |||||||
toch voor het grootste deel altijd uit kleine gewoonten had bestaan’ (blz. 143),Ga naar voetnoot10 is de kwaliteit van Alberegts leven voor hem uiteindelijk niet van groot belang - en dat is in overeenstemming met de visie die hij als goddelijke vertegenwoordiger erop nahoudt: Oorlog is maar een gezichtsbedrog waar de stervelingen op aarde aan ten offer vallen. [...] Oorlog is in overeenstemming met alle wetten van God en de natuur. [...] Oorlog verandert niets aan de essentie van het leven en niets aan de enkelvoudigheid van de dood, [...]. Oorlog verandert ook de moraal niet, want elke nood breekt wetten en de aarde is tenslotte het paradijs niet, dus is er altijd nood. De mensen worden geboren in Pijn en Smart en daaraan verandert niets tijdens een oorlog. Gehele steden storten ineen, maar het is de mens die de steden gebouwd heeft en ook zonder oorlog zouden zij eenmaal instorten. De werken Gods blijven, Eeuwig - en zo hoort het. (blz. 134) Het verschil tussen oorlog en vrede is dus alleen kwantitatief van aard: in de oorlog is er méér ellende, méér bloedvergieten. Deze visie op de oorlog stemt overeen met Alberegts ervaring ermee, en met opvattingen die in andere romans van Hermans gesuggereerd worden. In deze roman hebben wij echter een verteller die een ‘troostende’ gedachte invoert, nl. dat ‘beter’ of ‘slechter’ in de algemene ellende er niets toe doet, omdat alles op aarde schijn is, en het heil in het hiernamaals ligt. Daarom heeft hij voor de problematiek van Alberegt tenslotte maar één oplossing, die telkens in het boek genoemd wordt: Stort je hart uit voor God, die je diepste geheimen al lang weet, maar wiens geduld eindeloos is. [...] Zoek een priester, die je biecht wil aanhoren, (blz. 242) Zo heeft ook de duivel een ‘finale oplossing’ voor Alberegt: Geef het op, zei de duivel, rijd je te pletter tegen de lichtmast en je eer is gered. (blz. 246) De aard van de raadgevingen van de duivel en de engel laat een aantal belangrijke conclusies toe. In de loop van de roman adviseren ze Alberegt o.m. over de mogelijkheid van een vermomming, de Duitse opsporingslijst, zijn plan bij Lina te blijven en de vlucht naar Engeland. In het begin van het boek geeft de engel de voorkeur aan een juridische oplossing,Ga naar voetnoot11 maar wanneer hij daarmee geen succes behaalt, schaart hij zich achter het plan naar Engeland te vluchten. De duivel, daarentegen, wil dat Alberegt in Nederland blijft, waar de oorlog hem tegen een ontmaskering zal behoeden en hij het gezelschap van Lina kan genieten. Bij het laatste alternatief legt Alberegt zich neer - niet omdat hij daarvoor gekozen | |||||||
[pagina 125]
| |||||||
heeft, of omdat de ‘invloed’ van de duivel doorslaggevend gebleken is, maar omdat hij niets anders kan doen. Daarna spoort de duivel hem nog eens aan zich van kant te maken. Wanneer de engel en de duivel met hun ‘finale’ oplossingen komen - een biecht, zelfmoord - ontkennen ze in werkelijkheid de reële problematiek van Alberegt: ze bevelen een ontvluchting uit deze wereld aan omdat hier blijkbaar geen oplossing mogelijk is. In een opstel over Herinneringen van een engelbewaarder noemt Dupuis de duivel ‘de sadistische mens, die Alberegt voortdurend daden van egoïsme, zelfbehoud en opportunisme ingeeft’, terwijl hij over ‘de normatief en idealistisch denkende engelbewaarder’ spreekt.Ga naar voetnoot12 Deze uitspraken suggereren een grotere consistentie dan in de roman aanwezig is, want zowel de engel als de duivel zijn vaak naïef, leggen de nadruk op zelfbehoud, treden opportunistisch op en denken normatief. Hierbij komt dat de engel zeer pragmatisch met zijn hoge beginselen omgaat. Wanneer hij zijn beschermeling adviseert naar Engeland te vluchten, is er geen moreel verschil meer tussen zijn raadgevingen en die van de duivel. Het lijkt mij daarom zinvoller de strijd tussen engel en duivel in het boek te zien als een impliciete kritiek van de abstracte auteur op alle denkbeelden die zich als moreel (of immoreel) en ethisch (of onethisch) aandienen. De influisteringen van Alberegts begeleiders onderscheiden zich niet door diepzinnigheid, integendeel: ze zijn niet minder verward dan zijn eigen gedachten; ook hier is sprake van ‘twijfels, veronderstellingen, fantasieën, plannen’, die de ‘loop der dingen’ niet kunnen veranderen. Vele uitspraken zouden even goed van een vertwijfeld mens afkomstig kunnen zijn - en daarmee ontstaat de inplicatie dat ‘boven-natuurlijke’ instanties alleen in termen van de mens begrepen kunnen worden, dat een bewustzijn op boven-menselijk niveau, zoals dat van de engel, nooit iets anders kan zijn dan een herhaling van het menselijke. Omdat de engel zijn aanwezigheid niet dwingend kan manifesteren, zijn de verwijzingen naar God een leeg beroep op een hoger gezag en een poging zijn eigen uitspraken als respectabel te doen voorkomen. De visie van de engel is een parodie op een typisch ‘christelijke optiek’ op de wereld: alles gaat onherroepelijk mis, toch blijft hij beweren dat er hoop is. Het lijkt dus alsof de engel strategisch wordt aangewend om de antimetafysische strekking van het boek zichtbaar te maken. Het motto van het werk, dat ontleend is aan The cloud of unknowing, biedt een verdere sleutel voor de interpretatie: Wij zijn in staat te denken dat wij zeer verre van God zijn, wegens deze wolk van niet weten tussen ons en hem, maar het zou stellig juister zijn te zeggen dat wij veel verder van hem zijn als er geen wolk van vergeten is tussen ons en de gehele schepping. Dit citaat impliceert dat de mens steeds verder van God komt te staan naarmate de schepping meer zijn aandacht opeist; om dichter bij God te komen moet hij ‘een wolk van vergeten’ tussen zichzelf en de omringende werkelijkheid hebben, en God benaderen kan hij alleen als hij zichzelf afzondert. Deze opvatting zou mystiek genoemd kunnen worden, maar in Herinneringen van een engelbewaarder heeft ze een ironische implicatie, nl. dat de feitelijkheid van de wereld niet door de religie, de moraal of het idealisme gedirigeerd kan worden. Van de en- | |||||||
[pagina 126]
| |||||||
gel komt geen mededeling die Alberegt kan helpen zijn bestaan in deze wereld dragelijker te maken. Dit ‘afwijzen’ van ideeën die het concrete en onmiddellijke bestaan te boven gaan, stemt overeen met het standpunt van Wittgenstein in zijn Tractatus Logico-philosophicus,Ga naar voetnoot13 dat metafysche uitspraken zonder inhoud zijn omdat ze aan niets kunnen refereren. Het probleem van goed en kwaad, dat door het optreden van de engel en de duivel aan de orde wordt gesteld, is een schijnprobleem. De discrepanties en inconsistenties in de roman zijn strategieën van de abstracte auteur, die ertoe dienen de metafysische pretenties van de engel uit te hollen. Hij, die zegt God te vertegenwoordigen, kan zelf niet boven de chaos en de verwarring uitstijgen. Vaak ziet hij Alberegt als exempel van de mens in zijn verwarring, die alleen door het geloof in God beëindigd kan worden. De lezer moet echter tot een andere conclusie komen. In het licht van de gigantische persoonlijke catastrofe die in het boek wordt beschreven, verschrompelt zijn attitude (Schmid zou zeggen: zijn ‘Bedeutungsposition’) tot een abstractie, een troostende metafysica zonder wezenlijke inhoud, die door zijn beschermeling niet eens als troost kan worden ervaren. | |||||||
6Als men het boek interpreteert in het kader van de romangeschiedenis, heeft de vertelsituatie verdere implicaties, die met de ‘afwijzing’ van metafysische denkbeelden in een nauw verband staan. De engel is een verteller die geen inherent deel vormt van de wereld die hij beschrijft, en die zich van de gebeurtenissen kan distantiëren om generaliserende uitspraken te doen over de situatie van de mens. Binnen de bekende romantypologie van Franz Stanzel behoort hij tot de zg. auktoriale vertellers, die bijvoorbeeld ook in de romans van Henry Fielding optreden. In zijn Typische Formen des RomansGa naar voetnoot14 beweert Stanzel dat er drie typische vertelsituaties in romans voorkomen:
| |||||||
[pagina 127]
| |||||||
Deze theorie heeft gebreken waarop ik hier niet kan ingaanGa naar voetnoot15; ik gebruik hem alleen als kritisch hulpmiddel om aan te tonen dat Herinneringen van een engelbewaarder een interessante - en ondermijnende - variant op een bekend romantype is. Dat de vertelsituatie complex is, blijkt uit het feit dat het boek eigenlijk bij alle drie de typen ingedeeld zou kunnen worden. Omdat de engel de geschiedenis zegt te kunnen beïnvloeden (hoewel niet als de instantie die de gebeurtenissen verzint) en auktoriaal commentaar erop geeft, hoort hij tot de categorie van de auktoriale vertellers. De vertelsituatie kan dan gezien worden als een concretisering of actualisering van een romanconventie: wat roman-historisch gezien een fictionele ‘truc’ is, is hier een (hypothetisch)-reële situatie omdat de engel vanwege zijn status in het goddelijk bestel vermogens bezit die traditioneel vermogens van de auktoriale verteller zijn. In grote gedeelten van het boek treedt de engel in een personale vertelsituatie op door zich te beperken tot een verslag van Alberegts belevenissen en de reactie van zijn beschermeling erop. Er zijn passages in de roman, veelal in de ‘erlebte Rede’ gesteld waar men zelfs niet met zekerheid kan zeggen of de engel dan wel Alberegt aan het woord is. Houden we verder rekening met de ‘menselijke’ aard van zijn gedachten (vgl. paragraaf 6), dan is het mogelijk hem als afsplitsing van Alberegt te zien. De engel is echter ook een ‘ik’ die uit zijn herinnering iets vertelt en men zou zelfs kunnen beweren dat hij gedeeltelijk tot hetzelfde ‘Seinsbereich’ als Alberegt behoort - iets dat bij Stanzel een essentiële eigenschap van de ik-vertelsituatie is. Binnen het kader van de ik- of personale vertelsituaties is het echter niet mogelijk alle uitspraken van de engel zinvol te interpreteren; de uitspraken sub specie aeternitatis vallen erbuiten. Herinneringen van een engelbewaarder is ook geen gewone auktoriale roman; het is een parodie erop. Als geconcretiseerde (in tegenstelling met: conventionele) verteller kan de engel ook als handelend personage optreden: de ‘beschermende hand’ van de auktoriale verteller is hier een hand op Alberegts voorhoofd, of op de versnellingspook van zijn auto. Terwijl de auktoriale verteller stilzwijgend zijn macht uitoefent, of mededelingen doet over het verzinnen van het verhaal, probeert de engel door middel van adviezen en fysieke ‘ingrepen’ invloed uit te oefenen; hij pretendeert over veel macht te beschikken, maar is in werkelijkheid machteloos. De ‘alwetende’ en ‘almachtige’ instantie is hier iemand die zijn beschermeling aanspreekt, adviseert, vermaant-zonder dat zijn bemoeienis enig effect heeft. Dit spel met de conventies van de roman heeft verstrekkende implicaties. Een conventionele literaire ‘ordening’, zoals de auktoriale roman dat is, en de technieken die gehanteerd worden om zo'n ordening tot stand te brengen, zijn immers uiteindelijk verbonden met ideeën over de aard van de werkelijkheid. De auktoriale verteller heeft een sterk norm-stellende functie, waardoor impliciet een ordening van de werkelijkheid zelf, of op z'n minst een consensus tussen lezer en verteller over de structuur van de werkelijkheid, wordt verondersteld. Hij is als het ware ‘de god van het boek’-en dat kan hij zijn omdat hij kan rekenen op een lezersoordeel dat niet fundamenteel van zijn eigen oordeel zal afwijken. Tot en met het werk van Flaubert is de auktoriale roman de overheersende vorm in de Westerse literatuur geweest.Ga naar voetnoot16 Sinds het verschijnen van Madame Bovary en de op- | |||||||
[pagina 128]
| |||||||
komst van de personale vertelling worden gebeurtenissen vaak niet meer vanuit het perpectief van een ‘alwetende’ verteller, maar vanuit het perspectief van één van de figuren beschreven. Men zou kunnen zeggen dat een algemeen-geldige attitude niet meer nagestreefd, en ook niet meer mogelijk geacht wordt. Stanzel wijst erop dat wij de personale vertelsituatie kunnen zien als een narratieve techniek waardoor de beperkte en subjectieve aard van de menselijke ervaring als zodanig tot uitdrukking kan worden gebracht.Ga naar voetnoot17 In Herinneringen van een engelbewaarder is er een hoofdfiguur die temidden van de algemene chaos ook zijn persoonlijke chaos heeft, en een verteller wiens claims uiteindelijk neerkomen op een bewering dat er in de beschreven wereld, hoe verwarrend dan ook, toch wel een orde kenbaar is. Beide perspectieven worden door de engel vertegenwoordigd; ze sluiten elkaar eigenlijk uit, en de inconsistenties in de roman zijn voor een deel toe te schrijven aan deze ‘dubbele’ kijk. De opvattingen van de engel worden echter door andere gegevens in de roman ‘ontmaskerd’. Zijn orde is een van boven opgelegde orde, die niet in de gebeurtenissen zichtbaar wordt gemaakt. In de gebeurtenissen is er alleen maar toeval. Het perspectief zelf, dat orde pretendeert, vertoont een tweeledige verwarring: zowel Alberegts ervaringen als zijn wanhopige gedachten erover vormen de inhoud van het verslag van de engel, die ten dele - als personale verteller - aan de verwarring van zijn beschermeling onderworpen is, en ten dele een (eveneens verwarde en verwarrende) ‘metafysische kijk’ op de wereld heeft. De voor Hermans kenmerkende chaos, die in De donkere kamer van Damocles door middel van een strenge vertelling tot uitdrukking werd gebracht, is hier in de verteldaad zelf aanwezig. De kwasi-auktoriale vertelsituatie is een radicale strategie van de abstracte auteur: in plaats van de duidelijke normen en conclusies die deze vorm de lezer doet verwachten, is er het ondermijnen van normen, en ‘een wolk van niet weten’, raadselen waaraan ook de verteller niet kan ontkomen. Als parodie bevat het boek zowel een kritiek op de conventie van de auktoriale roman als een impliciete uitspraak over de aard van de werkelijkheid, nl. dat die niet voor zo'n ordening vatbaar is. Wij hebben gezien dat metafysische denkbeelden afgewezen worden; nu is het mogelijk een stap verder te gaan en te zeggen dat het boek de lezer aan het twijfelen wil brengen over de mogelijkheid door middel van de literatuur de chaos van het menselijk bestaan op te heffen. Simpel gezegd: als de engel geen structuur in de belevenissen van Alberegt kan aanbrengen, hoe zou een schrijver de raadselen moeten oplossen? De roman schijnt te impliceren dat de schrijver zich niet als een engelbewaarder - of als God - kan gedragen: om een boek te structureren moet hij een structuur aan de werkelijkheid geven, hetgeen onmogelijk is. De naïeve opmerkingen van de engel over schrijvers tegen het einde van de roman verkrijgen in dit licht een nieuwe betekenis - en het zal dan ook niet voor niets zijn dat juist de boeken ‘geofferd’ worden aan de toenemende chaos in het land. Tijdens de boekverbranding zegt Erik: ‘Heine, Thomas Mann of een anti-Hitlerpamflet van drie cent, [...] als het erop aankomt produceert het alleen maar rook en stank.’ (blz. 377) | |||||||
[pagina 129]
| |||||||
Vroeg in de roman is er een gedachte van Alberegt die lichtzinnig lijkt, maar misschien toch au sérieux genomen moet worden: Hij [Erik] heeft maar wat opgeschreven over dingen waar hij niets van afweet, zoals de meeste schrijvers, (blz. 114) |
|