| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Redactie De nieuwe taalgids
Dr. L. Koelmans, die in januari 1980 is toegetreden tot de redactie van De nieuwe taalgids, heeft de wens te kennen gegeven zich met ingang van deze vijfenzeventigste jaargang terug te trekken als redacteur. Het tijdsbeslag dat de daaraan verbonden werkzaamheden op hem leggen, is hem naast zijn overige activiteiten te groot geworden.
Het spijt de overblijvende redacteuren zeer dat de heer Koelmans zich gedwongen heeft gezien dat besluit te nemen, maar het dient uiteraard gerespecteerd te worden. Zij stellen het op prijs ook op deze plaats hun collega Koelmans dank te zeggen voor zijn aandeel in de redactionele beslommeringen.
De redactie heeft besloten de ontstane vacature voorshands onvervuld te laten.
| |
Aanwijzingen voor de kopij
Sinds enige tijd bevat bladzijde drie van het omslag van De nieuwe taalgids een aantal ‘Aanwijzingen voor de kopij’. De redactie heeft tot haar genoegen gemerkt dat al veel oude en nieuwe medewerkers zich aan deze regels houden, maar desondanks wil zij er ook graag op deze plaats nog de aandacht op vestigen. Het bespaart redactiesecretariaat en zetterij veel tijd wanneer men deze aanwijzingen volgt. Trouwens, ook de medewerkers kan het tijd besparen: de redactie behoudt zich het recht voor kopij die niet aan deze voorschriften voldoet, te retourneren.
In het bijzonder vragen wij aandacht voor de regel inzake de omvang van ingeleverde kopij. Terwille van de gevarieerdheid van de inhoud van De nieuwe taalgids dient de omvang van een bijdrage in de regel beperkt te zijn tot ten allerhoogste 20 bladzijden op de voorgeschreven wijze getypte kopij, inclusief noten en bibliografie. Voor boekbeoordelingen wil de redactie niet graag een vaste norm geven. Hoewel zij ervan overtuigd is dat vaak in ongeveer drie pagina's een zinvolle bespreking gegeven kan worden, acht ze het toch mogelijk dat aan boeken van een zekere importantie meer ruimte wordt besteed. In zo'n geval verzoeken wij de recensent van te voren overleg met de redactie te plegen.
m.a.s-v.d.d.
| |
De Frankische Taalatlas
Van de Sprachatlas des nördlichen Rheinlands und des südöstlichen Niederlands, afgekort de Fränkischer Sprachatlas, nog korter: de FSA, uitgegeven door J. Goossens, zijn Ortsregister en Grundkarte verschenen (Marburg 1981). De omvang van de FSA wordt begroot op 5 afleveringen van 10 à 15 kaarten; bij elke aflevering komt een commentaardeeltje. Voor het nu uitgegeven plaatsnamenregister kon dankbaar gebruik gemaakt worden van al bestaande Nederlandse en Duitse registers. Het register omvat een systematisch en een alfabetisch gedeelte. De basiskaart bestrijkt een gebied dat zich vanaf een lijn Hoek van Holland/Münster naar het zuiden uitstrekt en o.m. de Germaanse dialecten van België en het Groothertogdom Luxemburg omvat. De afmetingen van de kaart (ongeveer 45 bij 48 cm) zijn zodanig, dat de plaatsen over het algemeen redelijk identificeerbaar blijven.
De uitgever is N.G. Elwert Verlag (Marburg-Lahn, Reitgasse 7-9). De prijs van het ingenaaide boekje (109 blz.) is 24 DM.
l. koelmans
| |
| |
| |
Dialectonderzoek in Limburg
De Vereniging voor Limburgse dialect- en naamkunde publiceert in haar reeks Mededelingen van tijd tot tijd de lezingen die op haar symposia worden gehouden of artikelen die in verband met die bijeenkomsten worden geschreven. De redactie ontving de no.'s 18 en 20, respectievelijk getiteld Sociolinguistiek en dialectologie (Hasselt 1980) en Referaten rond het thema ‘dialectwoordenboeken’ (Hasselt 1981).
No. 18 omvat bijdragen van S. Stijnen en T. Vallen over het Kerkrade-project (onderzoek naar de taalproblemen op school van dialectsprekende kinderen) en een overzicht van recent sociolinguïstisch onderzoek in Vlaanderen, door J. van den Broeck.
In no. 20 komen aan het woord J. Cajot (Dialectlexicografie in Belgisch- en Nederlands-Limburg), Fr. Claes (Een historisch overzicht van de Nederlandse dialectwoordenboeken), P. Goossens (Het woordenboek van de Limburgse dialecten), X. Staelens (Het opstellen van het Hasselts woordenboek) en G. Jaspars (Een woordenboek van het Gronsvelds). Het nummer besluit met een ‘In memoriam Desiré Fagot’ (bestuurslid van de vereniging).
Het secretariaat van de Vereniging is gevestigd in Eksel(België), Bosstraat 5b. De Mededelingen kosten per exemplaar 150 BF.
l. koelmans
| |
De Aldietse beweging
Onder de Aldietse beweging verstaat men het voornamelijk negentiende-eeuwse streven om aan de verbondenheid van de Nederlanden met de Noordduitse gewesten, berustend op taalverwantschap, meer gestalte te geven, onder andere door middel van een gemeenschappelijke, ‘Aldietse’ spelling. Vlaanderen is de bakermat en de Antwerpse stadsarchivaris C.J. Hansen (1833-1910) de vertegenwoordiger bij uitstek. Over hem vooral gaat het boek van Ludo Simons, Van Duinkerke tot Königsberg, geschiedenis van de Aldietse beweging. Men krijgt uit het boek de indruk, dat Hansens ideeën over 't algemeen weinig instemming ontmoetten, maar dat zijn vele jaren volgehouden idealisme toch velen stimuleerde en hen in aanraking bracht met de Nederduitse letterkunde. Hansens streven: een gemeenschappelijke taal en literatuur van Duinkerke tot Königsberg, is op een volslagen mislukking uitgelopen. Zelfs zijn Oostdietse vriend Klaus Groth neemt de ‘Aldietse’ spelling niet over. Men kan het alles in bijzonderheden nalezen in het onderhoudend geschreven en goed gedocumenteerde boek, dat - naar de schrijver meedeelt - binnen afzienbare tijd gevolgd zal worden door een ander (Vlaamse en Nederduitse literatuur in de negentiende eeuw, te verschijnen bij de Kon. Ac. voor Ned. Taal- en Letterkunde in Gent).
Het boek is in 1980 verschenen bij de uitgevers Orion/Brugge en B. Gottmer/Nijmegen; het telt 222 bladzijden en kost BF 420.
l. koelmans
| |
Proefschrift dr. Jo Daan herdrukt
De stichting ‘Oud Wieringen’ heeft het initiatief genomen om de dissertatie van Dr. Jo Daan, Wieringer land en leven in de taal opnieuw uit te geven. Men kan een exemplaar bestellen door fl. 65,- over te maken op girorekening 4303590 of op rekening 37.03.13.178 van de RABObank t.n.v. de Stichting ‘Oud Wierden’ te Hippolytushoef.
j. de weert
| |
| |
| |
Opperlandse taal- & letterkunde
Het leukste boek over taal dat ooit in deze rubriek is aangekondigd, is zeker Opperlandse taal- & letterkunde van Battus. Het noodlot van een tweemaandelijks tijdschrift is dat het nauwelijks op de actualiteit kan inhaken doordat alle kopij lang voor verschijnen van een aflevering gereed moet zijn. Battus' boek zal inmiddels velen bekend zijn, want het is in de dagbladpers uitvoerig besproken; die pers kan gevolg geven aan het verzoek van de uitgever die op spoedige bespreking aandringt. Toch is dat laatste nogal moeilijk, want Opperlandse taal- & letterkunde vraagt om grondige lezing en herlezing wil het goed tot zijn recht komen.
Opperlandse taalkunde is paralinguïstiek (blz. 164); haar object is het Opperlands, d.w.z. het Nederlands met vakantie. ‘Opperlands is Nederlands zonder het akelige nut dat aan die taal nu eenmaal kleeft. Opperlandse woorden en Opperlandse zinnen zien er op het eerste gezicht net zo uit als Nederlandse woorden en Nederlandse zinnen. Maar Opperlands is dan ook bedoeld voor het tweede gezicht’ (blz. 12). De Opperlandse taalkunde wordt in negen hoofdstukken behandeld, steeds op de linkerbladzijden. Rechts staan de produkten der Opperlandse letterkunde, waarvan een deel algemeen bekend is, maar het meeste toch verrassend nieuw. Het meest informatief voor deze Ntg-rubriek is een korte beschrijving van de hoofdstukken, waarbij we niet toegeven aan de neiging die menige recensent parten zal spelen: ook in het Opperlands te gaan schrijven. Er volgt hier een zakelijk overzicht.
Na het inleidende hoofdstuk, getiteld ‘Program’, wordt een hoofdstuk besteed aan het ‘Lipogram’, d.w.z. een tekst waarin bepaalde letters zijn vermeden, bijv. alle klinkers behalve de A. Een voorbeeld daarvan is de bekende A-saga, die in de bloemlezing Opperlandse letterkunde is afgedrukt. Andere specimina zijn de E-legende, het I-dicht en de O-sprook en zelfs een uit de late 18e eeuw stammende preek waarin geen letter R voorkomt. Verder staan in dit hoofdstuk allerlei curieuze voorbeelden van letterverwisseling, allitererende zinnen en eindrijmen. Hoofdstuk 2 over het ‘Palingram’ behandelt allerlei mogelijkheden op het gebied van keerwoorden en palindromen, resp. woorden en zinnen die op normale wijze èn van achter naar voren gelezen kunnen worden. Het ‘Dubbelgram’, dat het volgende hoofdstuk vult, geeft vele verbluffende staaltjes van anagrammen - woorden die dezelfde letters bevatten maar ieder in verschillende volgorde - en letterverwisselingen van het type Scheel Heveningen (Jespersen, Language p. 150, noemt daarvoor de term ‘Marrowskying’ of ‘Hospital Greek’) en woordverwisselingen. Bij het ‘Hypergram’ komen ter sprake opzettelijke, al dan niet variërende herhalingen (ik zag vliegen vliegen en de Bibelebonse berg) en klinkerstapelingen als papagaaieëieren. Hoofdstuk 5, het ‘N-gram’, handelt over grammen - gedrukte woorden - van verschillende lengtes, van één letter tot 55 en zelfs 84 letters toe. Het zesde hoofdstuk gaat over het ‘Ongram’, onterechte toepassingen van grammaticaregels met al dan niet bedoeld komisch effect, bijv. de vorming van ‘vergrootwoorden’ door weglating van een diminutiefuitgang (een akkefiet, een meis), contaminaties en pleonasmen. Het ‘Miragram’, hoofdstuk
7, geeft een overvloed van opmerkelijke taalbouwsels, met systematische klinkerwisseling (rimram, zigzag, kriskras, etc), met innerlijke tegenstellingen (basalt, te lezen als bas en alt), verbasteringen van eigennamen en andere lettergrappen. Het ‘Xenogram’ behandelt woordgrappen op basis van vreemde talen, en het laatste hoofdstuk, ‘Epigram’, bevat letterrebussen, alfabetische zinnen en nog wat algemene zaken.
| |
| |
De bloemlezing Opperlandse letterkunde illustreert al deze opmerkelijke verschijnselen heel mooi. We vinden er o.m. gedichten van Kees Stip, John O'Mill, Daan Zonderland, maar ook proza van Kousbroek en de zaterdagse bijdragen van Drs. G. van Buren, die in dit boek heel wat prettiger lezen dan op de onhandelbaar grote pagina's van de NRC (op blz. 132 het NRC-Handelsblad genoemd en op de binnenkant van het omslag de NRC, een merkwaardige variatie in het lidwoordgebruik in één publikatie; tegenwoordig lijken immers de lezers van dit dagblad in twee categorieën uiteen te vallen: de oude Noordhollandse Handelsblad-abonnees, die het neutrum gebruiken en soms zelfs van het NRC spreken en de Zuidelijken, die het nog altijd over de NRC hebben).
Battus beschouwt zijn theoretische commentaar als een parodie op de gewone taalkunde (blz.16), wat het inderdaad wel is, maar het bevat ook uitstekende eenvoudige uiteenzettingen over verschijnselen als pleonasmen en contaminaties en een onnavolgbaar mooie definitie van de anakoloet (blz. 150). Wie zo kan schrijven is een begenadigd taal- èn letterkundige, niet alleen in het Opperlands.
Het enige minder grappige van dit boek is de prijs, maar gezien het snelle uitverkocht raken van de eerste oplage mag die prijs voor niemand een bezwaar zijn, blijkbaar. Gezien ook het ingewikkelde zetwerk en de mooie gebonden uitvoering van het boek is het bedrag dat men ervoor moet neertellen wel begrijpelijk, en wie van Opperlands houdt krijgt beslist waar voor z'n geld. Ik kan me trouwens voorstellen dat het boek ook ongekende perspektieven opent voor het voortgezet onderwijs op de laatste dagen voor de vakantie die voor leraren gewoonlijk minder leuk zijn dan voor leerlingen. Daarom zou dit boek zeker in iedere docentenbibliotheek moeten staan.
Opperlandse taal- & letterkunde is een uitgave van Querido; de prijs is f79,-
m.c.v.d.t.
| |
Antwerp Papers in Linguistics
Sedert eind 1975 geeft het departement Germaanse linguistiek van de Universitaire Instelling Antwerpen (UIA) een reeks linguïstische studies uit onder de reekstitel: Antwerp Papers in Linguistics (APIL). In hoofdzaak bestaat die uit korte monografieën van de hand van stafleden en afgestudeerden van de instelling. De reeks wordt in haar geheel gratis toegestuurd aan alle universiteitsbibliotheken in België en Nederland, en aan een aantal belangrijke linguïstische instituten daarbuiten. Individuele geïnteresseerden kunnen om toezending (tegen betaling) van de voor hen interessante nummers vragen op het volgende adres: APIL, Universitaire Instelling Antwerpen (UIA), Germaanse-Linguïstiek, Universiteitsplein 1, B-2610 Wilrijk (België). Op dit adres kan men tevens inlichtingen verkrijgen omtrent nog leverbare nummers.
STEVEN GILLIS
| |
Dutch Studies, deel vier
In 1974, 1976 en 1977 verschenen de eerste drie delen van Dutch Studies. De serie was een initiatief van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, waarvan de leden Nederlands doceren aan buitenlandse universiteiten. In deze kring bestond behoefte aan ‘a periodical in which important aspects of Dutch language and literature and the cultural history of the Dutch-speaking areas would be dealt with in a more generally ac- | |
| |
cessible language’, zoals het Editorial Statement van het vierde deel uit 1980 het omschrijft (p. VII). Dit vierde deel is het eerste in een nieuwe opzet van de reeks. De koerswijziging houdt in dat is afgestapt van het in de praktijk moeilijk uitvoerbaar gebleken streven om algemeen-culturele en wetenschappelijke informatie te combineren. Ten koste van het eerste aspect is vanaf deel vier het doel ‘to furnish information about the way in which Dutch specialists and foreign scholars using Dutch material in a certain field of research contribute towards the development of their discipline’. Elk volgend deel ‘will concentrate on a well-defined subject, in which the general comparative and theoretical implications of research will be expressly made clear’ (p. VIII). Afleveringen over middelnederlandse en moderne Nederlandse literatuur worden in het vooruitzicht gesteld. Het hier aan te kondigen deel vier: Studies in Dutch Phonology opent de rij.
De bundel bevat veertien artikelen - al in 1977-78 bijeengebracht - die een representatief beeld geven van wat er in en buiten Nederland op fonologisch gebied gaande is. Wim Zonneveld blikt in zijn Introduction terug naar het nabije verleden waarin Nederlanders en het Nederlands in de structuralistische fonologie een vooraanstaande rol speelden. Die rol is met name na de oorlog verre van prominent, maar de laatste tijd zijn er duidelijke tekenen van opleving. Het inleidende opstel geeft van de hernieuwde aandacht voor de fonologie van het Nederlands een aantal voorbeelden; de oorspronkelijke bijdragen waaruit de bundel verder bestaat, vormen daarvan verdere bewijzen. De samenstellers - Wim Zonneveld, Frans van Coetsem en Orrin W. Robinson - wijzen in hun voorbericht aan welke verbindingslijnen er tussen een aantal artikelen zijn te trekken en wat hun aandeel is in een aantal centrale fonologische onderwerpen. Het nu volgende overzicht berust op het door hen aangegeven stramien.
Daniel Brink analyseert de aard van beperkingen op initiële consonant-clusters in het Nederlands en ontwikkelt een descriptie waarin verschillende soorten condities samenwerken met fonologische regels. - De vraag naar de mate van abstractheid van fonologische representaties verbindt een viertal artikelen. Didier Goyvaerts bespreekt gevallen van Brabantse sandhi, voor de verantwoording waarvan zelfs voorstanders van een zgn. concrete fonologie z.i. een abstracte onderliggende representatie moeten accepteren. De f bijv. die bij de realisering van dat volk als [dafol∂k] optreedt, moet wel samenhangen met de aanwezigheid van het stemloze segment t in dat in de onderliggende vorm, ook al komt dat in het Brabants, in tegenstelling tot het noordelijker Nederlands, niet als oppervlaktevorm voor. Volgens Orrin Robinson biedt een generatieve behandeling van diminutieven geen onderdak aan uitzonderingen als wieletje naast wieltje. De ‘upside-down’-fonologie, die de oppervlaktevorm als vertrekpunt neemt en via fonologische regels daaruit abstracte representaties reconstrueert, doet dat wel. Peter Tiersma zoekt naar een oplossing voor stamalternanties bij diminutieve en plurale suffigering: vgl. glas/glaasje/glazen. Hij wil zulke alternanties door twee grondvormen in het lexicon representeren; dat de taalgebruiker zich van regelmaat in alternanties bewust is, legt hij neer in zgn. relationele regels. Voor sommige subregelmatigheden gebruikt hij een ‘distributional statement’. In ‘Egg, Onion, Ouch’ geven Wim Zonneveld en Mieke Trommelen een natuurlijke analyse van de diftongen ei, ui en au die abstraheert van de fonetische complexiteit die de behandeling van deze klanken steeds beheerste. Diftongen, maar ook zgn. lange vocalen vormen onderliggend twee opeen- | |
| |
volgende -
resp. ongelijke en identieke - [-cons]-segmenten. Daardoor worden een aantal generalisaties mogelijk.
Jaap van Marle onderscheidt voor de toekenning van het hoofdaccent in enkelvoudige Nederlandse woorden twee accentpatronen: initieel en finaal accent. Evidentie hiervoor is gelegen in gegevens omtrent accentverspringing, bezien als gevolg van interactie tussen beide patronen. Voorspelbare accentuatie wordt niet bewerkstelligd door fonologische regels, maar door redundantiecondities, op basis van de syllabestructuur van lexicale itemt. - Stanislaw Prȩdota beschouwt diachroon Nederlandse woorden met reductie van klinkers zonder hoofdaccent, soms met verlies van de gereduceerde syllabe. Leenwoorden van uiteenlopende herkomst vertonen dezelfde tendens als inheemse. Reductie en verkorting zijn ook synchroon werkzaam, getuige ook het voorkomen van verkorte naast onverkorte vormen (klas/klasse).
Drie bijdragen betreffen de interactie tussen fonologie en morfologie. Jan Kooij pleit voor de opname van syllabificatieregels in de fonologische component, omdat er Nederlandse fonologische regels zijn, met name die voor accentuatie, die aan syllabegrenzen refereren en niet aan morfeemgrenzen. Deze laatste zijn wel mede bepalend voor syllabificatie. Anke de Rooij-Bronkhorst karakteriseert de deletie van het prefix ge- uit het participium perfecti van complexe verba als een strikt morfologisch verschijnsel, dat niet mede wordt bepaald door accenteigenschappen. Haar analyse van problematische verba als hergroeperen, met meer dan één participium, verschaft ondersteunende evidentie. Het is volgens Henk Schultink onjuist verschillen in accentuatie van Nederlandse afgeleide woorden te baseren op verschillende soorten morfologische grenssymbolen: affixen gaan alle vergezeld van hetzelfde soort grenssymbool; accenttoekenning geschiedt in termen van woordsoorten. - Johan Taeldeman beklemtoont het belang van wisselwerking tussen algemene theorie en dialectstudie. Hij illustreert zijn opvatting aan de hand van kwesties als abstractheid en regelordening in verband met de uitgangen van het attributief gebruikte adjectief in België. - Marinel Gerritsen en Frank Jansen doen verslag van hun bevindingen over de relatie tussen lexicale diffusie en woordfrequentie, in aansluiting bij eerder onderzoek over de verbreiding van A'damse varianten van de ei over Noord-Holland. Wim Zonneveld onderzoekt de wedijver tussen fonologische veranderingen, waarbij de ene de lexicale diffusie van de andere doorkruist. Daarbij treedt o.a. ‘regelconversie’ op, d.w.z. dat een regel ontstaat die het effect van een bestaande regel weer ongedaan maakt; vervolgens gaat de regel ook werken op gevallen waarop de eerste niet van toepassing was, met hypercorrectie als gevolg.
Dutch Studies, vol. 4: Studies in Dutch Phonology verscheen bij Martinus Nijhoff, The Hague en kost f65,-.
f.ch. van gestel
| |
Coornherts Boeventucht herdrukt
Wat is Coornhert geweest, een weldenkend humanist die met armen en misdadigers het beste voorheeft, of een fanatieke apostel van de harde arbeid en een meedogenloze bestraffer van misdadigers in alle maten en soorten? De leden van de werkgroep-Boeventucht zullen wel niet verwacht hebben dat hun rustig-gepresenteerde tekstuitgave tot soms zulke felle reacties zou leiden. In de formulering van Strengholt (Ts. 97,
| |
| |
1981.p.237): ‘Coornhert is niet zo coornhertiaans als sommigen wellicht zouden willen’ en dat heeft opschudding verwekt. Wie zich over de zaak zelf een oordeel wil vormen, krijgt daarvoor de gelegenheid nu de Boeventucht is herdrukt. Bestellingen kan men plaatsen per briefkaart bij de heer K. Wammes, Instituut De Vooys voor Nederlandse taal- en letterkunde, Padualaan 14, 3508 TB Utrecht. De prijs van de uitgave is ongeveer f9,- (f13, incl. porto). Men wordt verzocht uitsluitend met de bij het boek gevoegde acceptgirokaart te betalen.
m.a.s-v.d.d.
| |
Publikaties van het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam
In bovenstaande serie is verschenen: Nr. 4: Short-title-catalogus van Nederlandstalig populair proza 1670-1830 (in het bijzonder: romans) aanwezig in fotokopie of op microfilm op het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam of in origineel aanwezig in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Samengesteld door de Romanwerkgroep afdeling Verlichting. f25,-.
Bestelling kan geschieden door overmaking van het verschuldigde bedrag op postgirorekening nr. 5032232 ten name van Instituut voor Neerlandistiek, Herengracht 330-336, Amsterdam, onder vermelding van het nummer van de publikatie, die daarna wordt toegezonden.
| |
Over Andreas Burnier
Siem Bakker en Theo Vos zijn de auteurs van een Synthese-deeltje over Een tevreden lach van Andreas Burnier. Het boek bevat achtereenvolgens een kort chronologisch overzicht van het leven van Catharina Irma Dessaur, een uitvoerig gecommentarieerd inhoudsoverzicht van Een tevreden lach, een hoofdstuk over ‘Motieven, vertelvorm en symboliek’ en een hoofdstuk ‘Context’ waarin het werk van Andreas Burnier besproken wordt. Een Bibliografie sluit het werk af. De nogal biografisch en levensbeschouwelijk getinte aanpak van de auteurs lijkt me wijs: men zou het werk van Andreas Burnier geen recht doen wanneer men het puur-literair zou bekijken. Andersom vind ik de strikt-literaire beschouwingen niet altijd even sterk, al geven ze wel verheldering. Een uiteenzetting van de intentie van een auteur met een bepaald procédé hoeft niet meteen waardering daarvoor mee te brengen. Op zichzelf is bijvoorbeeld het oordeel van Kees Fens dat de cursief gedrukte prozastukken als ‘literaire aanstellerij’ betiteld kunnen worden, niet ontkracht wanneer men ze binnen de struktuur van het boek kan verklaren. De literaire krachttermen die met name in dit hoofdstuk gebruikt worden (zonder veel problemen wordt een ‘romantisch(symbolistisch)-idealistische mensvisie’ voor de dag gebracht), stellen mij trouwens wel voor de vraag voor welke lezers een boek als dit bedoeld is. Scholieren zullen er zonder twijfel veel moeite mee hebben. Dat neemt echter niet weg dat in kort bestek veel interessante informatie bijeengebracht is. Het boekje is een uitgave van de Wetenschappelijke Uitgeverij te Amsterdam, telt 81 blz. en kost f14,50.
m.a.s-v.d.d.
| |
Pierre Macherey over realisme
In de reeks ‘Marxisme en kultuur’ van de Socialistiese Uitgeverij in Nijmegen (SUN) is
| |
| |
als deel ‘Lektuur2’ verschenen Gebroken spiegel; over de realistiese illusie. De lange ondertitel luidt: Pierre Macherey's opvattingen over realisme, weerspiegeling en de voorwaarden van de literaire produktie - met een kommentaar van de redaktie. Het boek bestaat uit een interview met Macherey uit 1977, een theoretische verhandeling uit 1976 ‘Problemen rond het begrip “weerspiegeling”’, en een interpreterend essay ‘Jules Verne, of het gemankeerde verhaal’ dat door een anonymus (Anthony Mertens?) is samengesteld uit Macherey's boek Pour une théorie de la production littéraire van 1966.
Het in de titel genoemde ‘kommentaar van de redaktie’ is een essay van Anthony Mertens ‘Een filosoof op het terrein van de literatuur’. Mertens geeft daarin een verhelderende plaatsbepaling van Macherey door te laten zien in welke context zijn werk thuishoort, het zg. humanisme-debat in de Franse communistische partij uit de jaren zestig, en door aan te tonen dat de filosoof Macherey als literatuur-theoreticus tekortschiet. In een aankondiging als deze kan ik - buitenstaander bovendien - niet meer doen dan enkele van de themata die Macherey aan de orde stelt opsommen. Als verduidelijking van de titel kan het best een kort citaat dienen uit de studie van 1966: ‘De spontane ideologie waarin de mens bevangen leeft, wordt niet in de spiegel van de literatuur rechtstreeks afgebeeld. Door haar verschijnt ideologie gebroken, omgekeerd en daardoor tegenover zichzelf geplaatst’. Naar de hier aangeduide innerlijke tegenspraken in literatuur is Macherey dan ook steeds op zoek en zijn analyse van Verne's verhaal Het geheimzinnige eiland is daarvan een interessante demonstratie. Boeiend maar helaas niet erg uitgewerkt en helder vond ik Macherey's beschouwingen, in het voetspoor van Althusser, over ‘het onderwijsapparaat als basis van de ideologische bovenbouw’. Hij wil verder komen dan de inmiddels welhaast gemeengoed geworden gedachte dat het onderwijs van centraal belang is voor de artistieke consumptie (‘het schooldiploma is het echte entreekaartje voor de musea’), maar hoe het nu staat met de centrale rol van de school voor de artistieke productie is me niet duidelijk geworden.
Gebroken spiegel telt 104 blz. en heeft de bescheiden prijs die we van SUN gewend zijn: f14,50.
m.a.s.-v.d.d.
|
|