De Nieuwe Taalgids. Jaargang 75
(1982)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||
De moraal van de boerdenF.J. LodderKruyskamp definieert een boerde als ‘een Middelnederlands grappig vertelsel in verzen’Ga naar voetnoot1 en geeft als kenmerken dat de boerde zuiver anekdotisch is en - essentieel kriterium - geen morele strekking heeft.Ga naar voetnoot2 Van zes van de negentien teksten erkent Kruyskamp vervolgens dat zij niet voldoen aan zijn normen. Vanden monick wordt opgenomen al is het begin ‘min of meer moraliserend’. Dmeisken metten sconen vlechtken wordt enkel en alleen opgenomen omdat het erotisch van karakter is, terwijl erotiek niet als kenmerk van de boerde wordt genoemd. En hoewel zij geen intriges (zouden) hebben, krijgen Dits van den man die gherne dranc, Dmeisken metten sconen vlechtken, Ene boerde, Dits van den tanden en Dit es de frenesie toch een plaats in de uitgave. Het verhaal van de man die in een weerwolf verandert (in Lekespiegel III C 4) wijst Kruyskamp af, omdat de toon niet die van de boerde is. Nergens geeft Kruyskamp echter een bepaalde toon als kenmerk van het genre, laat staan dat hij deze definieert. Het verhaal van ‘de weduwe van Ephese’ (Esopet LXI) rekent Kruyskamp niet tot de boerden vanwege het ‘nadrukkelijk moraliserend slot’. Minstens twaalf boerden in de editie van KruyskampGa naar voetnoot3 hebben echter een expliciet aangegeven moraal:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||
Twee boerden zijn inkompleet overgeleverd (Van eenre baghinen ene goede boerde en Ic prijs een wijf) en het is niet onmogelijk dat het slot een (herhaling van de) moraal bevatte. Van vier boerden wordt nadrukkelijk aangegeven dat het de auteur om de les ervan ging: (a) Een bispel van .ij. clerken, ene goede boerde wordt aangeboden als een bispel. De moralistische intentie wordt ook gemeld in vers 221: ‘Dit exempel gheeft ons lere’. (b) Ook Van .iij. ghesellen die den bake stalen wordt aangeboden als een bispel: ‘An dit bispel mach men sien’ (219). (c) Van de twee ridders begint met een moralistisch betoog: wie niet rijk is, moet slim zijn. Het verhaal fungeert als illustratie bij deze stelling: ‘Ic wils v maken vroet / Ende prouent bi tween heren’ (20-21). (d) In Vander vrouwen die bouen haren man minde wordt de moralistische intentie driemaal aangegeven: ‘Dat magie v in corter vre / Bedieden’ (8-9), ‘Hier bi mach elc man nemen merc’ (128) en ‘Dat mach men wel hier an bekinnen’ (132). Bijna alle boerden hebben een moraal. Een andere kwestie is echter in hoever de moraal ook moraal is.
Eén van de uitkomsten van het onderzoek van de franse en engelse fabliaux is dat de moraal van de fabliaux (twee op de drie franse fabliaux eindigen op een les) door het verhaal gerelativeerd en opgeheven wordt en dan ook geen exemplarische of didaktische geldigheid heeft. Niet alleen Beyer ontkent de moraliserende tendens van (de moraal van) de fabliaux.Ga naar voetnoot4 Nykrog spreekt van ‘a moral that is no moral’Ga naar voetnoot5, Cooke ziet de moraal van de fabliaux als een ‘comic moral’Ga naar voetnoot6 en Lacy wenst de moraal evenmin serieus te nemen: ‘A similar effect [namelijk “esthetic distance”, FL] may be created by the moral that concludes many fabliaux. (...) I think many of these concluding morals | |||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||
must have been recited with tongue in cheek. An inappropriate moral or even an appropriate but mock-serious one added to a purely comic tale underlines the irony of the moral purpose claimed for the work.’Ga naar voetnoot7 Dit lijkt ook te gelden voor de moraal van een aantal boerden.
De moraal van Dits van den man die gherne dranc heeft de vorm van een advies: maak geen ruzie met je vrouw, laat haar rustig uitrazen - doe je dat niet, dan verlies je je eer en je rust. Het bewijs van deze moraal aan de hand van het verhaal bevat een kwinkslag: ‘Met beidene was dese man den camp / Met houeschen worden, ...’ (187-188). Houeschen worden is een zinspeling op de geslachtsdaad waarmee de drinkebroer z'n vrouw wist te paaien. Tevens zit in deze kwinkslag de mogelijkheid van belachelijkmaken, van kritiek: ‘Kijk, dit is nu de “hoofsheid” van de dorpers!’Ga naar voetnoot8 Verder impliceert het verhaal dat seksualiteit de grootste feeks temt. De moraal van Een bispel van .ij. clerken is eveneens een advies. Degenen die een ‘stoute’ vrouw hebben, wordt te verstaan gegeven geestelijken niet te vertrouwen. Schenken ze dat vertrouwen toch, dan zal het hun lelijk opbreken; als zij arbeiden voor het dagelijks brood en daarna geen lust meer hebben te minnen, staan de klerken wel klaar om dat karwei te klaren. Van een veroordeling van het gebeuren is geen sprake. De moraal is trouwens niet geheel van toepassing op het verhaal. Nergens in de boerde wordt gezegd dat heer Gobert z'n vrouw veronachtzaamt omdat hij vermoeid is door zijn werk en zijn vrouw heeft ook helemaal geen oogje op de klerk: zij meent met haar man het spel der liefde te spelen (112). De geringe prestaties van heer Gobert zijn eerder te wijten aan z'n leeftijd (145). Het korresponderende fabliau De Gombert et des .II. clers (MR XXII)Ga naar voetnoot9 bevat alleen de waarschuwing dat hij die een knappe vrouw heeft, geen gastvrijheid moet verlenen aan een klerk: ‘Cis fabliaus moustre par example
Que nus hom qui bele fame ait,
Por nule proière ne lait
Clerc gesir dedenz son ostel,
Que il li feroit autretel;
Qui plus met en aus, plus i pert.
Ci faut li fabliaus de Gombert.’ (256-262)
De moraal van de boerde heeft geen moralistische bedoelingen maar lijkt eerder een uiting van afkeer jegens (wereldse) geestelijken.Ga naar voetnoot10 Het karakter van de moraal van Van Lacarise den katijf die een ander sach bruden sijn wijf is niet zozeer lering als wel waarschuwing tegen wellustige geestelijken (‘Vroe- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||
ger konden jullie nog gebruik maken van de dwaasheid van sommige mannen, maar bij ons lukt dat je niet’) en uitval tegen ‘kwade vrouwen’ (zij zitten vol slechtheid en wellust). Deze moraal wijkt af van die van het fabliau Du vilain de bailluel (MR CIX), waar hetzelfde verhaal besloten wordt met: ‘Mès li fabliaus dist en la fin
C'on doit por fol tenir celui
Qui mieus croit sa fame que lui.’ (114-116)
De moraal van Ic prijs een wijf is duidelijk komisch. Het publiek zal de in de beginverzen verwoorde stelling (ik prijs een vrouw die haar man tot een dwaas kan maken terwijl hij haar, ook al bedriegt zij hem nog zozeer, als een afgod zal blijven vereren) nauwelijks serieus genomen hebben. Dit is klaarblijkelijk een omgekeerde moraal - men zou juist het tegengestelde verwacht hebben (bijvoorbeeld wat in de verzen 7 en 8 van Van enen man die lach gheborghen in ene scrine staat: ‘Hets recht dat men .j. goet wijf croent / Die haren man blijft even claer.’). In het verhaal komt nog een geval van omkering voor: ‘Die guede man dede sijns wijfs raet’ (41) impliceert een moraal die precies tegengesteld is: doe nooit wat je vrouw je zegt. De waard doet het wel, maar hij is dan ook een ezel (51). Een soortgelijke intrige op het motief van ‘le cocu battu et content’ komt niet in twee, zoals Kruyskamp in de aantekening op blz. 126 opgeeft, maar in drie fabliaux voor: De la borgoise d'orliens, De la dame qui fist batre son mari en Romanz de un chivalier et de sa dame et de un clerk (MR VIII, C en L). Laatstgenoemde tekst is waarschijnlijk een vereniging van een hoofse vertelling en een fabliau.Ga naar voetnoot11 De la borgoise d'orliens en De la dame qui fist batre son mari worden ironisch gepresenteerd als ‘une aventure assez cortoise’: een burgervrouw, gehuwd met een zeer rijke koopman, heeft een verhouding met een klerk. De dienstmeid verraadt haar en haar echtgenoot wendt voor op handelsreis te gaan. Hij vermomt zich als klerk om z'n vrouw te betrappen maar zij herkent hem en sluit hem op. Nadat zij het liefdesspel met haar minnaar gespeeld heeft, laat zij haar echtgenoot afranselen door de bedienden, die daar een flinke borrel mee verdienen. De echtgenoot is sindsdien overtuigd van de trouw van zijn vrouw. Het verhaal eindigt niet met een moraal maar wel geeft de verteller midden in het verhaal het volgende kommentaar op de handeling: ‘Fame est plaine de sanc agu;
Par lor engin ont deceü
Les sages dès lo tans Abel.’ (MR C, 87-89)
‘Fame a trestout passé Argu;
Par lor engin sont decéu
Li sage dès le tens Abel.’ (MR VIII, 56-58)
waarmee hij de vrouw in een ontrouwtraditie sinds Abel plaatst en daardoor alle vrouwen sinds Eva ‘veroordeelt’.Ga naar voetnoot12 In de boerde speelt het in uitwerking sterk afwijkende verhaal onder dorpers (de echtgenoot is herbergier). De veroordeling van vrouwen die hun man kunnen bedriegen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||
en daarmee ook nog zijn afgod kunnen worden, is in de boerde nadrukkelijker door de vooropplaatsing van deze ‘moraal’, die door de ironie des te sterker onder de aandacht wordt gebracht. Van de moraal van Vander vrouwen die bouen haren man minde wordt men niet veel wijzer, tenzij men plannen heeft voor een avontuurtje: minnaars moeten slim zijn; zit je zonder reynardie dan kun je er beter niet aan beginnen. Het motief van dit verhaal is terug te vinden in het overigens sterk afwijkende fabliau Des Tresces (MR XCIV), waarvan twee versies zijn overgeleverd. In het fabliau begrijpt de echtgenoot dat het om de minnaar van zijn vrouw gaat. Hij gooit haar het huis uit maar de geliefden ontmoeten elkaar in het huis van z'n zuster terwijl zij een vriendin ertoe weet te bewegen in haar plaats naar haar man terug te keren. Deze mishandelt de vrouw en snijdt plukken uit haar haar. Maar de volgende ochtend ligt z'n vrouw in bed zonder blauwe plekken en met al haar haar. De moraal van dit verhaal is ‘inappropriate but receive(s) a comic meaning from an ironic relation to the tale. (...) The author is ironically implying that all that is necessary in order to keep a wife chaste is to keep her indoors, as though he thinks that we have forgotten that the lover was caught (this time) inside the house.’Ga naar voetnoot13 De moraal van de boerde is wel anders maar is even weinig serieus als die van het fabliau, daarin verschillen de teksten niet. Wel een opmerkelijk verschil is dat in het fabliau echtgenoot en minnaar ridders zijn, terwijl het in de boerde blijkbaar gaat om een boer en een knecht. Er is immers sprake van stallen (109) en vee (38-39), waaronder het kalf (110). Seriant in vers 106 vat ik niet op als synoniem van knape (Kruyskamp, blz. 118) maar als knecht. Geen echte moraal maar een uitval besluit Dits vanden vesscher van Parijs: al heb je nog zoveel geld maar geen geslachtsdeel, geen vrouw zal je willen, maar al ben je melaats, dan nog krijg je een vrouw mits je een lid hebt. De tomeloze wellust van de vrouw wordt hier nog grover aan de kaak gesteld dan in Du pescheor de pont seur saine (MR LXIII). In tegenstelling tot wat Kruyskamp in zijn aantekening opmerkt, komt de boerde niet geheel overeen met het fabliau. In Du pescheor de pont seur saine vreest de echtgenoot dat zijn vrouw hem alleen bemint vanwege z'n geslachtsdeel, ‘quar jone fame bien peüe / Sovent voudroit estre foutue’ (21-22). De vrouw ontkent maar nadat hij haar op de proef heeft gesteld, blijkt zijn vrees juist te zijn. In de boerde geeft de vrouw daarentegen de indruk dat zij zich met tegenzin overgeeft aan haar man, welke schijn vervolgens ontmaskerd wordt. De moraal is feller en cruer geformuleerd dan die van het fabliau. De dichter van Van de twee ridders begint zijn verhaal met erop te wijzen dat arme minnaars geen kans van slagen hebben als zij niet ‘vol van reynardien’ zijn. Hoe belangrijk reynardye is, wil hij aantonen met zijn verhaal. Het belang van slim-zijn in liefdeszaken is primair, niet de veroordeling van gierigheid. De dichter stuurt al direkt de sympathie van het publiek door zich te rekenen onder degenen die een lege beurs hebben: ‘Op dat wy in die burse syn dul’ (5). In de verzen 71-87 wijdt de dichter uit over het hangen aan geld en men zou eruit op kunnen maken dat hij het faillissement van de rijke ridder voorbereidt: ‘Daer na soe comt die leyde dach / Dat hi moet mit ander sausen verleyden: / Men wil node vanden penninc sceiden’ (78-80), wat later niet het geval | |||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||
blijkt omdat de rijke ridder geen cent hoeft af te staan en ‘alleen maar’ - door de reynaerdye van z'n rivaal - van de rijke weduwe moet afzien. De veroordeling van de vrekkigheid aan het slot is op zich serieus maar niet wanneer deze wordt uitgesproken door deze weduwe in deze situatie. Zij was het die de voorkeur gaf aan de welgestelde ridder juist vanwege zijn rijkdom, zij was het die zich aan de arme ridder gaf niet uit afkeer van de gierigheid maar omdat ‘hi leerde haer sulke toer / Van minnen, die haer dochte goet’ (248-9). Haar ‘bekering’ is niet gebaseerd op moreel inzicht maar op een seksuele ervaring. Uit haar mond is de moraal een scherts-moraal; haar daden relativeren haar uitspraak, maken deze ongeloofwaardig. De toehoorders weten wat haar deze woorden ingaf: in geen geval afschuw voor geld!
Maar behalve boerden die - als de fabliaux - geen serieuze moralistische intentie hebben, zijn er toch ook teksten waarin de dichter blijk geeft van een morele verontrusting en het verhaalde amorele gebeuren veroordeelt. Opmerkelijk in dit verband is Van .iij. ghesellen die den bake stalen. Van drie boeven wordt er één na twintig jaar bang voor de mogelijke gevolgen en neemt dienst bij een dorper. Door hard te werken brengt hij het zover dat hij de dochter van de boer als vrouw krijgt en al diens goederen erft. Op een dag komen zijn oude makkers; de vrouw onthaalt hen en de man verbergt zich in de schuur. Begerig kijken de boeven naar de bake, die aan de balk hangt en ze zweren dat hij eraf zal gaan. De vrouw denkt dat de schurk z'n baard bedoelt maar haar man weet beter en verbergt de bake in het stro. Wanneer de rovers 's nachts terugkeren, blijkt de bake verdwenen. Eén schudt de vrouw wakker en slaapdronken verklapt ze waar de bake is. Als de man ontwaakt en de diefstal ontdekt, achtervolgt hij de twee. Hij vindt degeen die gebogen gaat onder de zware last. De boef, die meent met z'n makker te maken te hebben, draagt de last over. Wanneer de boeven het bedrog doorhebben, snelt één van hen terug en bindt z'n broek over zijn hoofd zoals de vrouwen hun hoofddoek dragen. De boer meent dat zijn vrouw op hem wacht en geeft haar de bake. De twee verstoppen zich in een schuur maar worden ontdekt. De boer gaat boven een gat in het dak zitten schijten, waardoor de mannen menen met een spookverschijning van de moeder van één van hen van doen te hebben en zij vluchten. De man gaat weer met het vlees naar huis. De boeven geven echter de moed niet op en graven een gat onder de drempel. Maar als één hunner z'n arm door het gat steekt, wordt die afgehakt. Hij verraadt z'n makker en ook diens arm gaat eraan. Met bedelen zullen ze voortaan aan de kost moeten komen. De boerde wijkt sterk af van het fabliau De Barat et de Haimet ou des trois larrons (MR XCVII). Barat en Haimet zijn meesterdieven en Travers verkeert in hun gezelschap. Beide broers houden een wedstrijd om te zien wie de beste dief is. Barat wint door de broek van zijn broer te stelen. Travers feliciteert hem: ‘Bien est lerres qui larron emble’ (Bekwaam is de dief die steelt van een dief) en op dit ‘gezegde’ is het tweede deel van het verhaal gebaseerd: de herhaalde diefstal van de ‘bacon’, waarbij Travers uiteindelijk genoodzaakt is met de dieven te delen. Het verhaal wordt afgesloten met een moraal van één vers: ‘Male est compaignie à larron’ (Slecht is de omgang met dieven), die enkel en alleen betrekking heeft op de voor Travers ongunstige verdeling en niet op het gehele verhaal: was hij niet bij de dieven in de leer geweest, dan was het avontuur nog slechter voor hem afgelopen: het verlies van de gehéle ‘bacon’.Ga naar voetnoot14 | |||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||
In de boerde ontbreekt het eerste deel van het verhaal, waardoor aan diefstal en tegen-diefstal het spelkarakter op het thema ‘Bien est lerres qui larron emble’ ontnomen wordt. De afloop van de boerde is zo gewijzigd, dat deze zowel het karakter van gerechte straf als van afschrikking krijgt. Bovendien is de moraal gewijzigd en in overeenstemming met het gehele verhaal gebracht: de dichter wil aan de hand van dit bispel tonen dat degeen die kwaad bedrijft beter het slechte pad kan verlaten omdat het anders slecht met hem zal aflopen. In wezen is dit een herhaling van de argumenten van de ‘bekeerling’ in het begin van het verhaal (10-17). En ‘mit einer solchen einprägsamen Wierderholung des vorangestellten und inzwischen demonstrierten Erfahrungssatzes wäre ein typischer Exempla-Schluss erreicht...’Ga naar voetnoot15 De dichter van Van .iij. ghesellen die den bake stalen heeft ontwijfelbaar een serieuze moralistisch-didaktische bedoeling met zijn verhaal gehad. En juist dit verhaal wordt als boerde gepresenteerd (2)! Dat het moraliseren niet altijd even probleemloos gebeurt, blijkt uit Vanden paep die sijn baeck ghestolen wert. Een jongeman gaat biechten bij de priester. Hij weet absolutie te verkrijgen voor de nog te plegen diefstal van een geslacht varken in ruil voor de helft van het beest. Hij steelt het varken 's nachts bij de priester zelf en geeft 's morgens, als de geestelijke nog ligt te slapen, de helft af aan de meid. De priester is blij met de vette bake maar als hij deze bij de andere wil hangen, ontdekt hij de diefstal. Hij beklaagt zich bij de jongeman en dreigt hem zelfs op te hangen. Het tweede deel van de boerde is geenszins gericht op spanning of komisch effect maar dient slechts één doel: de moraal. Willem van Hildegaersberch bereidt deze zorgvuldig voor. Eerst deelt hij mee dat ‘Tis een deel der papen zeede / Dat si hem gaerne laten myeden’ (70-71), vervolgens vertelt hij dat de jongeman weinig wroeging heeft ‘wanttet dochte hem wesen rechte schout’ (153) en tot slot komt de geestelijke tot inkeer: ‘Ic bin wel te recht gheloont’ (215). Het begin van Vanden paep die sijn baeck ghestolen wert is op zich een serieuze verhandeling maar krijgt in kombinatie met het verhaal dat dan volgt (dus achteraf) een vreemde wending: de dichter is blij met de tijd dat alle mensen gaan biechten want dan denkt men na over zijn zonden, zoals hij zal tonen aan..... een jongeling die dank zij de biecht vrijelijk kan gaan stelen. Deze wending (biechten brengt je op het idee te gaan stelen) zal waarschijnlijk niet bedoeld zijn, mede omdat de dichter als kommentaar levert dat de jongeling ‘een quader lot / Tot sijnre zielen oirbair’ (18-19) koos. Het lijkt mij niet onmogelijk dat Willem de gevolgen van een moraliserende omwerking van ‘a-morele matière’ niet heeft overzien. De uitval aan het slot tegen korrupte lieden laat geen twijfel bestaan aan de moraliserende intentie van de dichter. Duidelijk moraliserend is eveneens Vanden monick. De boerde begint met een waarschuwing tegen vrouwen die ‘heymeliken willen wanderen / Mitten enen, mitten anderen’ en menig man tot zonde en schande brengen. Vervolgens wordt het leven in eenzaamheid afgeraden: dat leidt ook tot zonde. Tenslotte wordt de auteur wel heel persoonlijk wanneer hij te kennen geeft dat hij zelfs zijn eigen biechtvader niet vertrouwt met knappe vrouwen, ‘want die vyant is naradich’ (25). Een bedelmonnik wordt door zijn manier van leven als een heilige beschouwd. Een mooie vrouw wendt zich tot hem om onderricht te worden, maar hij verleent haar zoda- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||
nig absolutie dat zij zwanger wordt. De monnik vreest voor de schande maar de duivel, die zich wil wreken omdat de geestelijke vroeger in diens preken voor hem placht te waarschuwen, zal helpen: hij tovert het geslachtsdeel van de monnik weg. Na afloop van een donderpreek tilt de monnik, om zijn onschuld en het bedrog van lasteraars aan te tonen, zijn kleed op: zijn lid staat stijver dan ooit. De geestelijke wordt vervloekt en zwaar mishandeld. In het slot gebeurt wat ook al in Van .iij. ghesellen die den bake stalen opviel: de moraal wordt bij de toehoorders ingeprent door de herhaling ervan. Wederom wordt gewaarschuwd voor de duivel: wat de monnik overkwam, is het loon dat de duivel z'n volgelingen toebedeelt (186-187) ‘ende voer alsulc wederstoet / Sel een yghelijc hem hoeden’ (202-203). De raadgevingen van de dichter kunnen niet anders dan serieus genomen worden - het verhaal bevestigt de moraal en zet deze niet op losse schroeven. Ondubbelzinnig geeft de auteur de normen aan en veroordeelt de overtreding ervan (‘Tot enen tyden wert misdadich’, 26).
Opmerkelijk is dat in een aantal gevallen de boerde opent met de moraal, in tegenstelling tot de fabliaux. De moraal in de serieuze didaktische genres ‘se trouve(.) presque toujours au début des ouvrages’ maar in de fabliaux ‘il n'est que rarement question du début du conte, il s'agit presque toujours de sa fin’Ga naar voetnoot16, waarmee de fabliaux ‘von den einhelligen Empfehlungen der Schulpoetiken ihrer Zeit deutlich abweichen.’Ga naar voetnoot17
Eén van de meest gehanteerde motieven in de fabliaux is dat van de driehoeksverhouding. Uit een onderzoek naar het sociale nivo van de echtgenoten en de minnaar en uit het nagaan ten gunste van wie van de rivalen de verhouding zich ontknoopt, konkludeert Nykrog voor de franse fabliaux o.a. dat de sympathie overwegend voor de minnaars is, dat de onfortuinlijke minnaar altijd priester of dorper is, en dat de sociale afkomst van de minnaar van een adellijke dame altijd bekend moet zijn. Het sociale nivo van de rivaal van een burger of die van een dorper kan in het vage blijven, maar die van een ridder nooit: het moet precies bekend zijn of de verhouding eerzaam is of niet.Ga naar voetnoot18 De enige boerde met een driehoeksverhouding waarbij een ridder de echtgenoot is, wordt terloops genoemd in een verhaal dat onder dorpers speelt: Dits van den vesscher van Parijs. In de Seine drijft het lijk van een monnik die de vrouw van een ridder beminde. De ridder, die de minnenden betrapte, wilde de monnik neersteken maar deze sprong poedelnaakt uit het raam in de rivier, waar hij verdronk (98-111). De afloop is overigens wel conform de ‘regel’ van Nykrog: ‘l'amant infortuné [van een edelvrouw, FL] est toujours prêtre ou vilain’.Ga naar voetnoot19 Alleen in Van Lacarise den katijf die een ander sach bruden sijn wijf zegeviert een geestelijke. De echtgenoot is dan echter een zot, een typering die diverse malen herhaald wordt (8, 23 en 89). Dit was kennelijk zo aanstotelijk, dat later in het handschrift pape werd doorgehaald en vervangen door g(h)ilde en vrient. Trouwens, ook in andere boerden zijn de geestelijken ‘les bêtes noires’.Ga naar voetnoot20 Wat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||
men hun verwijt is zinnelijkheid en het verleiden van andermans vrouw (Lacarise, Vanden monick, Vesscher van Parijs, Heilen van Beersele) en simonie (Vanden paep die sijn baeck ghestolen wiert). In bijna alle gevallen loopt het slecht af met de geestelijken: ze worden afgedankt (Wisen raet), bedrogen (Vanden paep) of voor paal gezet (Vanden monick), ze verdrinken (Vesscher van Parijs) of branden hun billen (Heilen van Beersele). Alleen tegenover zotten weten ze zich te handhaven, of beter: wisten, want dat is nu verleden tijd (Lacarise, 89-91). In sommige boerden wordt expliciet tegen geestelijken gewaarschuwd (.ij. clerken, 221 ev.; Vanden paep, 70-71) of wordt hun integriteit in twijfel getrokken (Vanden monick, 22-25). Evenals de fabliaux getuigen de boerden van een tot haat neigende afkeer van wereldse geestelijken. Zelfs wanneer ze geen enkele rol in het verhaal spelen, doen zij nog dienst als scheldobjekt (Dits van den man, 51-52). In Van enen man die lach gheborghen in ene scrine is de sympathie niet voor de minnaar, maar de afloop van de boerde is niet te verklaren met schending van de standsgrenzen; hier geen man die boven zijn stand mint. De status van de minnaar is wel heel vaag: is hij een knecht die in de tuin werkt (31), is hij een goede vriend (72) en daarmee van gelijk sociaal nivo? Een man is ervan op de hoogte dat zijn vrouw overspel pleegt en zoekt haar te betrappen. Wanneer zij met haar minnaar ‘gespeeld’ heeft, komt haar echtgenoot woedend thuis. Zij verbergt haar minnaar in een kist. De man gaat erop zitten en laat zijn vrouw de echtgenote van haar minnaar halen (haar man zou ziek in de tuin liggen - een doorzichtige smoes: hij zit in de kist). De man verkracht de onwillige vrouw op de kist. Na afloop biedt hij haar een ‘sieraad’ uit de kist aan: haar eigen man. De heer des huizes, nu hij wraak genomen heeft en ze quitte staan, stelt voor er verder geen probleem van te maken. In deze boerde staat de man tegenover de vrouw, wat blijkt uit het onvermeld laten van de stand van de minnaar en uit de moraal, die is toegespitst op de verhouding van de vrouw ten opzichte van de man: ‘Hets recht dat men .j. goet wijf croent / Die haren man blijft even claer’ (7-8). Het perspektief ligt bij de man. Zijn verkrachting wordt door de dichter gebracht als een gerechte wraak want hij vindt het een schitterende grap: ‘Nu hoert hier waer ene grote clute: / Hy ghincse bruden op die scrine’ (47-48). De vrouw wordt afgeschilderd als een slechte echtgenote, die ‘mesdede’ in overspel. De lofprijzing van de goede vrouw in de moraal is een veroordeling van haar antipode: de slechte vrouw in deze boerde. De uitkomst van Van enen man die lach gheborghen in ene scrine kan verklaard worden wanneer deze boerde bezien wordt vanuit het perspektief van de burgerij. In tegenstelling tot de adel sympathiseerde de burgerij niet met de minnaar. Nu hebben we te maken met een vrouw die ‘mesdede’ volgens de destijds vigerende normen. De afloop van de boerde is niet conform de opvattingen van de adel, wèl in overeenstemming met de burgermoraal: uit de verzen 235-250 van de tekst over een gilde van de Blauwe Schuit blijkt dat gehuwde vrouwen die er één of twee minnaars op nahouden, ongewenst (hoewel nog korrigeerbaar) gedrag vertonen.Ga naar voetnoot21 | |||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||
Vanden cnape van Dordrecht ene sotte boerde wordt noch voorafgegaan noch afgesloten door een geformuleerde moraal. Toch dient het verhaal een moralistisch doel. De gulheid in de herberg van een langharige jongeman, die zonder ambacht lijkt, maakt de baljuw nieuwsgierig. De jongeman onthult dat hij 's nachts vrouwen tegen betaling bekent. Wanneer de baljuw ervan getuige is dat een oude vrouw zijn diensten koopt, erkent hij dat de man moet zweten voor zijn gewin: ‘Dats een goet ambacht’. In familiekring vertelt de baljuw wat hem wedervaren is en zijn vrouw, die alleen moet slapen omdat haar man 's nachts dienst doet, laat daarop de jongeman voor twintig ponden halen. Deze brengt de nacht bij haar door maar als hij zijn taak volbracht heeft, blijkt de vrouw geen geld te hebben. Wanneer de baljuw thuiskomt en zeer verbaasd is, vertelt de man hem kalm dat hij z'n werk heeft gedaan en dat hij nu recht heeft op z'n geld. De baljuw betaalt hem en verzoekt hem dringend hier niet met anderen over te spreken. ‘Vus wercs en willic nemmermee.’ Het motief van de boerde komt overeen met dat van het fabliau Du Fotéor (MR XXVIII) maar de uitwerking verschilt nogal - het zijn twee verschillende verhalen. De ‘fotéor’ is een jonge ‘ vallet (...) qui n'avait mie grant avoir’ maar hij wil z'n luxe leventje niet opgeven en biedt zich aan ‘la plus bele dame’ van de stad aan als ‘fouterres à loier’, voor ‘.XX. sols et mon baing’. Maar juist als de jongeman in bad zit, komt de echtgenoot thuis en wanneer deze verneemt dat de ‘badgast’ 20 ‘sols’ op z'n vrouw wil verdienen, koopt hij de jongeman af. In Vanden cnape van Dordrecht blijft de stand van ‘den cnape’ onvermeld (maar hij is zeker geen adellijke ‘cnape’ meer). Hij biedt zich niet aan de vrouw van de baljuw aan maar wordt door haar ontboden. In Du Fotéor weet de echtgenoot van niets, terwijl de baljuw van de boerde al eerder met de jongeman kennis heeft gemaakt en z'n ambacht zelfs heeft geprezen. In Du Fotéor komt de echtgenoot voordat de afspraak nagekomen kan worden. De ‘cnape van Dordrecht’ doet z'n werk en had voor de thuiskomst van de baljuw weg kunnen zijn mits de vrouw betaald had. Volgens Nykrog is de ‘fotéor’ ‘tombé bien plus bas que le chevalier tout à l'heure [d.i. de ridder uit Le prestre et le chevalier, FL]. Pourtant le conteur lui épargne le déshonneur total: le mari de la bourgeoise intervient à temps pour empêcher que le contrat conclu soit effectué.’Ga naar voetnoot22 In Vanden cnape van Dordrecht is de baljuw het slachtoffer en ‘si un personnage de fabliau finit mal, c'est qu'aux yeux du poète et de son public, il l'a mérité.’Ga naar voetnoot23 In een komisch genre kan het met een sympathiek personage immers niet slecht aflopen: daar zal het publiek niet om lachen. ‘We expect good things to happen to characters who are worthly, noble, or generous, and bad things to those who are stingy, cowardly, or churlish.’Ga naar voetnoot24 ‘The author is especially careful in controlling our sympathies, for it would be destructive of his purpose if we cared too much for, say, a husband whose wife is going to betray or humiliate him at the end of the story.’Ga naar voetnoot25 Waarom blijft juist een baljuw als hoorndrager ongewroken? Hij is een ‘loser’ en heeft dit blijkbaar verdiend. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||
Prostitutie is in strijd met de burgerlijke normen (vergelijk de verzen 251-253 van de tekst over een gilde van de Blauwe SchuitGa naar voetnoot26) en de overheid, i.c. de baljuw, wordt geacht overtreders van die normen aan te pakken. De gezagsdrager in dit verhaal aanvaardt hoererij evenwel als ‘een goet ambacht’ (82) en daarmee vraagt hij er als het ware om afgestraft te worden - een straf die overigens wel z'n ogen opent: ‘Vus wercs en willic nemmermee’ (158).
Het kenmerk dat de boerden geen morele strekking hebben lijkt mij niet langer te handhaven. Inderdaad zijn er boerden die, al worden ze voorafgegaan door of besloten met een moraal, geen moraliserende tendens hebben. Maar er zijn daarentegen ook boerden die wel degelijk exemplarische of didaktische geldigheid beogen. Voorlopig wil ik dan ook de volgende definitie hanteren: boerden zijn betrekkelijk korte verhalen uit de middeleeuwen die in rijmende verzen één komisch voorval van niet-religieuze, vaak erotische aard en (maximaal) zijn direkte gevolgen beschrijven en daaraan meestal een al dan niet serieus op te vatten moraal verbinden.
Fresiastraat 38 2981 BL Ridderkerk |
|