De Nieuwe Taalgids. Jaargang 75
(1982)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |||
T. Roorda en de bepaling van gesteldheidL.F. van Driel1. InleidingVan de meeste zinsdelen is wel ongeveer bekend door wie en op welke gronden ze voor het eerst zijn onderscheiden. Van weinig zinsdelen is echter de geschiedenis in detail nagegaan. Een van de beruchtste traditionele zinsdelen is de bepaling van gesteldheid, en om die reden wellicht ook onder andere termen, althans gedeeltelijk bekend.Ga naar voetnoot1 Ook over deze bepaling van gesteldheid zijn op diverse plaatsen historische opmerkingen gemaakt.Ga naar voetnoot2 Daaruit valt op te maken dat Taco Roorda (1801-1874) in zijn eerste uitgave van Over de deelen der rede (1852) de term vermoedelijk het eerst gebruikt heeft. Ook Roorda's overwegingen daarbij schijnen zo'n historisch standpunt te rechtvaardigen. In het volgende willen we proberen te laten zien dat het onjuist is term en functie van de moderne bepaling van gesteldheid zonder meer op naam van Roorda te schrijven. Overigens is ook hier een genuanceerd standpunt nodig: zijn onderscheidingen zijn voor de geschiedenis van de bepaling van gesteldheid erg belangrijk.Ga naar voetnoot3 Dat kan blijken uit het hieronder vermelde voorbeeldmateriaal; overigens ook uit geschriften van grammatici na Roorda, die hier buiten beschouwing blijven. We gebrukten Roorda 1864; de verschillen met de 1e en 2e uitgave (resp. 1852 en 1855) zijn voor de hier besproken term te verwaarlozen. De betekenis van termen van Roorda die voor de bepaling van gesteldheid nauwelijks een rol spelen, laten we waar dat kan buiten beschouwing. | |||
2. Roorda's complement van objectieve gesteldheid2.1 In de zin zij vond de kast ledig onderscheidt Roorda het onderwerp van het gezegde zij en het predicaat vond de kast ledig. Het zegwoord vond is de hoofdterm van het predicaat; de kast een bepaling (= aanvulling van vond); en omdat de aanvulling plaatsvindt door middel van een voorwerpsnaam, is de kast een bepaling van voorwerp of complement van object. Ledig is een complement van objectieve gesteldheid, omdat ledig een eigenschap van het object aanduidt. De term berust niet primair op de notie ‘gesteldheid van het lijdend voorwerp’, maar op de in Roorda's visie objectieve relatie, waarin ledig, door middel van het object, tot het subject staat. Met betrekking tot de zin zij maakte de kast ledig merkt Roorda op, dat ledig verbonden is met het subject, in die zin dat ledig een gesteldheid noemt die door het subject bewerkt wordt en die dus uit haar zelf reeds tot het subject in een objectieve relatie staat, zonder bemiddeling van een object. Deze opvatting weerspiegelt zich in de vele combinaties van termen met de toevoeging subjectief of objectief. Bijvoorbeeld: subjectief complement van toestand, objectief complement van gesteldheid, objectief com- | |||
[pagina 37]
| |||
plement van tijd.
2.2 In deze lijn is ook zijn syntactische identificatie begrijpelijk van hij heeft de vogel gevangen en hij houdt de vogel gevangen. Participia worden door Roorda onderscheiden in subjectieve en objectieve deelwoorden. Een tegenwoordig of subjectief deelwoord drukt de toestand uit van iets of iemand als subject van de handeling. Daarom noemt Roorda hoorende en lachende in dat hoorende, liep hij lachende heen subjectieve deelwoorden. In het nieuw gebouwde schip is gebouwde objectief deelwoord, omdat het de toestand aanduidt waarin iets of iemand als object gebracht is. In het Nederlands wordt dit objectieve deelwoord gebruikt als aanvulling of complement bij een vorm van zijn, worden of hebben. Er is voor Roorda een essentieel verschil tussen zijn + objectief deelwoord en hebben + objectief deelwoord. De groep hebben + obj. deelw. wordt gebruikt als men een voltooide toestand (die het object van het subject is) wil aanduiden. Bij de werkwoordsgroep zijn + obj. deelwoord wordt een tot stand gebrachte toestand van het subject aangegeven. In Roorda's woorden: hebben + objectief deelwoord wordt in tegenstelling tot zijn + obj. deelwoord gebruikt, ‘zoo dikwijls als met het objective deelwoord niet een tot stand gebrachte of tot stand gekomene gesteldheid van het súbject beteekend wordt, maar een óbject van het súbject, een door het súbject tot stand gebrachte of voleinde gesteldheid, en die dus het óbject van het súbject is’. (Roorda 1864: 132) Meestal echter wordt de tot stand gebrachte gesteldheid van een ander object bedoeld dan het voorwerp dat door het subject genoemd wordt of door het voltooide deelwoord aangeduid wordt. Bijvoorbeeld de vogel in hij heeft de vogel gevangen. In deze zin is gevangen een complement van gesteldheid dat in een objectieve relatie tot het subject staat en de toestand van het object de vogel aangeeft. Is dat object niet uitgedrukt, niet genoemd, dan blijft uit de aard der zaak het participium de betekening van de objectieve zin. Zo is in ik heb gewandeld het obj. deelw. gewandeld de aanduiding van een objectieve gesteldheid. In hij heeft de vogel gevangen en hij houdt de vogel gevangen is gevangen in beide gevallen complement van objectieve gesteldheid van de hoofdterm heeft, resp. houdt. (Roorda 1864: 254). Het voorkomen van het lijd. voorwerp is in deze zienswijze op dit punt niet essentieel. Het ligt dan ook voor de hand, dat in de logische analyse zoals Roorda die ziet, ook gewandeld een complement van objectieve gesteldheid is. En zo is er geen verschil tussen ledig en gewandeld in resp. ik vind de kast ledig en ik heb gewandeld. | |||
3. Roorda's predicatief complementRoorda's predicatief complement lijkt in eerste instantie overeen te komen met wat in de traditie van Den Hertog, maar vooral Terwey ‘bepaling van gesteldheid tijdens de handeling’ wordt genoemd. Het predicatief complement is een aanvulling in een predicaat bij een verbum om ‘te completeren wat men van het onderwerp zeggen wil’. De voorbeelden van Roorda verzetten zich aanvankelijk nauwelijks tegen deze constatering: de vogel is levend gevangen, maar lag dood in de kooi. Maar wie de weergave van Roorda's omschrijving nauwkeurig weegt, merkt op dat in beginsel veel meer aanvullingen van de hoofdterm van het predicaat onder deze term begrepen moeten worden. | |||
[pagina 38]
| |||
En zo verschijnen dan ook de volgende voorbeelden: hij is dichter; het koren blijft duur, die schone gelegenheid is ongebruikt voorbijgegaan. Maar nu ligt ook uitbreiding van de term in Roorda's opvatting tot ‘een aanvulling van een deelwoord’ in de rede: een levend gevangen vogel; de sprakeloos voor de rechter staande booswicht. In zinnen, waarin een predicatief complement een finite vorm van zijn ‘onmiddellijk’ aanvult, ‘maakt het tezamen met deze hoofdterm een zamengesteld gezegde of predicaat uit’. (Roorda 1864: 222). Als het predicatief complement niet dient ter onmiddellijke aanvulling van de hoofdterm van het gezegde, kan het een meer zelfstandig deel van de zin uitmaken: Dat hoorende, schrikte hij. In: Sterk van gestel, wist mijn reisgenoot van geen vermoeienis, is sterk van gestel een redengevend predicatief complement van het gezegde wist van geen vermoeienis. Dit in tegenstelling tot: Mijn reisgenoot, sterk van gestel, wist van geen vermoeienis, waar sterk van gestel, redengevend het onderwerp (= de persoon) bepaalt. Om die reden noemt Roorda hier sterk van gestel redengevend predicatief attribuut van het onderwerp. | |||
4. SlotWe hopen duidelijk gemaakt te hebben dat het beeld van Roorda als naamgever van de bepaling van gesteldheid enige nuances behoeft. Roorda's termen vertegenwoordigen een ruimer begrip dan de huidige zgn. bepaling van gesteldheid. Ook berusten zij op andere overwegingen dan men vanuit modern oogpunt zou denken. Men zou in dit verband gemakkelijk tot de conclusie kunnen komen, dat Roorda's onderscheidingen zo intuïtief zijn, dat hij kennelijk geen consistent uitgangspunt heeft. Dat heeft hij zeker. We menen dat in zijn taaltheorie sprake is van een hecht theoretisch geheel, waarin o.m. de subject/objectsverhouding essentieel is. Vanuit dat gezichtspunt is zijn analyse logisch en zijn terminologie overtuigend.
Van Borsselenlaan 28, 4333 LB St. Laurens.
Bibliografie
|
|