De Nieuwe Taalgids. Jaargang 75
(1982)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |
Het verhaal van een drukfoutC.B. van HaeringenEen artikel van mijn hand, verschenen NTg XL (1947), en herdrukt in de bundel Neerlandica, 209 vlgg., was getiteld ‘Naamvallen bij eigennamen van personen en bij verwantschapsnamen’. Het handelde over vormen op -e, die geapocopeerd zal zijn uit -en, of -s. Van oorsprong zijn dat zeker genitieven, maar in sommige, vooral westelijke noordnederlandse dialecten hebben ze zich ontwikkeld tot objectsvormen. Een possessieve genitief is nog goed te herkennen in Janne pet, maar in ik heb Janne gesproken is het een objectsvorm, die met goed recht als een ‘naamval’ gekarakteriseerd kan worden. Of het -e dan wel -s wordt, hangt af van het uiteinde van het grondwoord. Zo past bij de verwantschapsnamen vader en moeder uitsluitend -s, evenzo bij Arie en Anna, in tegenstelling tot b.v. Beppe bij de voornaam Bep en Vonke bij de familienaam Vonk. Het is dus niet met vaders over praten en 'n kado voor moeders. Voor verdere bijzonderheden mag ik naar bovenstaand artikel verwijzen. Alleen wijs ik er nog op, dat de ontwikkeling van genitief tot objectscasus niet oud kan zijn, en bovendien geografisch zeer beperkt is gebleven. Daarom verbaasde het me ten zeerste, een voorbeeld ervan aan te treffen in Vondels Joseph in Dothan. In het vijfde bedrijf, als Joseph al aan ‘Ismael, om twintigh zilverlingen’ verkocht is (vs. 1343), ontvouwt Levi het plan om vader Jakob te misleiden door hem de veelkleurige rok van Joseph toe te sturen, verscheurd en met bloed bevlekt, zodat Jakob moet denken dat zijn geliefde zoon de prooi is geworden van een wild dier. Dat doet Levi, volgens de tekst in de WB-uitgave van Vondel, in deze bewoordingen (vs. 1521 vlgg.): Zoo kryght de handel klem, voor 't uiterste besluit,
Met maght naar Mambre toe, een knaep en 't kleet vooruit,
Wy achter aen. De knaep magh tegens vaders zeggen:
Wy vonden dezen rock, enz.
De door mij in het citaat gecursiveerde woorden zouden in 1979, op de -s van tegens na, precies zo gezegd kunnen zijn in de Alblasser- of Krimpenerwaard. Dat was op zichzelf al voldoende om de passage verdacht te maken, en de verdenking dat er met vs. 1523 iets niet in orde was, vond krachtige steun hierin dat De Vooys, die in de WB-Vondel de Joseph in Dothan verzorgd heeft, het blijkbaar niet nodig heeft geacht dat hoogst opvallende vaders in een aantekening toe te lichten, terwijl hij toch in het algemeen heel ruim is met annotaties. Dus: een niet opgemerkte drukfout in de tekst? Dat is inderdaad de oplossing: de eerste druk van de J. in D., waarnaar de WB-tekst is afgedrukt, heeft niet vaders, maar, zoals bij Vondel in 1640 te verwachten was, vader. We kunnen in het midden laten of De Vooys in de proef de tekst voor zich gehad heeft zoals die is afgedrukt, dan wel of de zetter na de correctie van de proef alsnog de fout heeft aangebracht. In ieder geval zal de -s van het onmiddellijk aan vader voorafgaande tegens òf de auteur òf de zetter of allebei parten gespeeld hebben. Die -s zal door dezelfde anticipatie of als men wil perseveratie die ook vaak tot verschrijvingen | |
[pagina 35]
| |
leidt (zie voorbeelden daarvan NTg XV, 82 vlgg.) ook achter vader beland zijn.Ga naar voetnoot1 Ieder die wel eens drukproeven te corrigeren krijgt, kent zulke ongelukjes, gevolgen van verslapte aandacht, uit onplezierige ervaring. De Heren J.D.P. Warners en F.L. Zwaan hebben in de reeks ‘Klassiek Letterkundig Pantheon’ een uitgave, met inleiding en aantekeningen, van Joseph in Dothan verzorgd, en laten daaraan de mededeling voorafgaan: ‘De tekst van deze uitgave is die van de W.B.-editie’. Bij die alleszins verantwoorde handelwijze moet het de editores wel verwonderd hebben dat het tegens vaders van vs. 1523 in de WB-Vondel zonder enige toelichting passeert, en ze komen hun lezers tegemoet met de volgende aantekening bij het vers: magh: kan; vaders: gen. van verwantschapsnaam als objectvorm, zoals nog in bep. dialecten, o.a. een deel van N.-Holland, en in Z.-Holland.Ga naar voetnoot2) Waarop die verklaring berust, is niet twijfelachtig: er is goede nota genomen van het hierboven genoemde artikel, en het ‘nog’ in de aantekening geeft de indruk dat Vondel hier een oud syntagma gebruikt, dat nog in sommige dialecten voortleeft. Tot die voorstelling van zaken konden de editores komen doordat ze de volkomen betrouwbaarheid van de WB-tekst vooropstelden. Het is dan wel wat bevreemdend dat ze daarin blijkbaar zijn blijven vertrouwen nadat ze kennis genomen hadden van een andere uitgave van de Joseph in Dothan, nl. die van L. Strengholt. Die kennisneming is meer dan vluchtig geweest, want in een ‘lijst van afkortingen’ komt Strengholt voor als aanduiding van (de eerste druk van) diens uitgave, maar Warners en Zwaan zijn hem niet gevolgd in zijn behandeling van vs. 1523. Strengholt deelt mede, dat voor hem de tekst van de grote WB-uitgave het uitgangspunt heeft gevormd, maar ‘ten overvloede (heeft hij) deze editie - door De Vooys naar de eerste druk van 1640 - met de oudste uitgave vergeleken. De door De Vooys aangebrachte verbeteringen zijn stilzwijgend overgenomen.’ Even stilzwijgend heeft Strengholt op zijn beurt De Vooys ‘verbeterd’ bij vs. 1523, waar hij het tegens vader van de oudste druk overneemt, en het, terecht, niet nodig acht daarbij een annotatie te geven.
Utrecht, oktober 1979 Karel Doormanlaan 158 |
|