| |
| |
| |
Tendenzen bij de beregeling van de verbindingsklank in nominale samenstellingen I
M.C. van den Toorn
Regels voor het optreden van de verbindingsklank in nominale samenstellingen (voorlopig beperken we ons tot het type N + N) zijn in het Nederlands en het Duits moeilijk te geven en de meeste grammatici wagen er zich dan ook niet aan. Verbluffend is het naast elkaar voorkomen van maanlicht, maansverduistering en maneschijn, resp. met -Ø-, -s-en -∂- na een identiek eerste lid en dit is slechts één voorbeeld uit vele. Vandaar dat men op z'n best een aantal historische bijzonderheden vermeld vindt, over oude buigingsuitgangen die ‘volgens vaak onnaspeurlijke analogie zich verbreid hebben’ (De Vooys 1963, 181), of, zoals voor de Duitse grammatica, een défaitistische uitlating in de Duden-Grammatik: ‘Ein System lässt sich darin nicht erkennen... jedes Wort muss für sich betrachtet werden’ (Wellmann, Reindl und Fahrmaier 1974). Toch kunnen alle taalgebruikers - Nederlanders zowel als Duitsers - zonder frustraties te ondervinden nieuwe composita maken. Uit een recent verleden noemen we alleen ademtest, bombrief, damslaper, gasbel, hitteschild, jeugdsentiment, kantoortuin, softenonkind, arbeidsreserve, geluidstrog, personeelsstop, wereldwinkel, torenflat (alle bij Reinsma 1975) en niemand zal het gevoel hebben dat hij deze woorden niet op dezelfde manier zou hebben gevormd. Er moeten dus regels te vinden zijn en wanneer de term regels te zeer aan de ‘Ausnahmslosigkeit’ van de Junggrammatiker herinnert, kunnen we tenminste opteren voor tendenzen, variabele regels die een zekere speelruimte laten aan de taalgebruiker. Dat zal verderop duidelijk worden.
Die tendenzen moeten, naar het mij voorkomt, gerelateerd worden aan semantische features van de samenstellende delen van een compositum (vgl Van den Toorn 1981) en in bepaalde gevallen ook aan syntactische relaties die door die samenstellende delen uitgedrukt worden. Historische verklaringen uit oude casusvormen of pluralisuitgangen bieden meestal onvoldoende houvast; in een aantal gevallen is alleen aannemelijk dat historisch vastliggende formaties als model zijn gaan fungeren voor nieuwe samenstellingen. Zo is het eerste lid van een moderne samenstelling als kindercrèche alleen begrijpelijk tegen de achtergrond van een paradigmatische gefixeerdheid die zich voordoet bij een kleine groep woorden die een meervoud op -eren hebben. Daarnaast bestaan er kennelijk fonologische ‘constraints’: in de zeldzame gevallen dat na een eerste lid op -el, -em, -en, of -er een bindfoneem voorkomt, is dat geen -∂-, maar een -s-. Voorts zijn er de zgn. heldere of ‘lange’ klinkers die geen bindfoneem toelaten. Dat doet zich voor bij:
een eerste lid op -a-
tubaspel, sodawater, hortensiapot, gorilla-geschreeuw, pyjamabroek, firmanaam, cameratas, lavastroom, propagandageschrift, paginabreedte.
| |
| |
een eerste lid op -ee
theebus, abonnee-geld, entree-geld, dicteeschrift, zeewater, cafébezoek, attaché-tas, coupé-deur, paté-schaal.
Er zijn enkele uitzonderingen: tot de verklaarbare (zie verderop) behoren: reeë-ogen, feeë-jurkje; op basis van pluralisvormen zijn mogelijk ontstaan: pygmeeënvolk, ideeënbus, misschien ook orchideeënkweek.
een eerste lid op -i(e)
gummiboom, macaronischotel, abri-dak, taxistandplaats, nazibonzen, linieschip, provinciehuis, studiezin, evangelieverhaal, lelievorm, peterseliesnijder, kniegewricht, Unie-kaas, bacteriekweek (ook bacteriënkweek), invasievloot, explosiegevaar, vacatieformulier, isolatiebedrijf, functiebeschrijving, garantiebewijs, regie-aanwijzing, energiecrisis, sympathiebetuiging, anatomiecollege, theorievorming, industrieterrein.
Het maakt bij woorden op -ie niet uit of de laatste syllabe het accent draagt of niet. De enige uitzondering die ik kan vinden is het militaire compagniescommandant (‘kompiescommandant’).
een eerste lid op -o
jumbovliegtuig, hobospel, ijscowagentje, torpedoboot, saldobewaking, commandobrug, echoput, radiostation, solonummer, allegro-gedeelte, giro-enveloppe, totouitslagen, cadeaubon, bureaustoel.
Een verklaarbare uitzondering (zie verderop) is vlooiebult, vlooiesteek, e.d.
Een eerste lid op -u
accuzuur, paraplustandaard, menukaart.
een eerste lid op -eu
keu-krijtje, milieugroep.
een eerste lid op -oe
rimboetocht, kangoeroesprong, kangoeroeschip (Reinsma 1975), taptoe-parade, kakatoeschreeuw, goeroe-gezanik. Naast het officiële, maar ongebruikelijke koemelk bestaan koeiestal, koeiehuid, koeiestaart, e.d. als verklaarbare uitzonderingen (zie verderop).
Een zelfde tendens is te bespeuren bij woorden op -ij/-ei (voorzover geen afleiding; zie daarvoor Van den Toorn 1981):
getijtafel, keisteen, leisteen, pasteibakker, partijleiding, zijstraat. Een uitzondering, kennelijk berustend op de pluralis, is aardbeienjam; een andere, verklaarbare (zie ver- | |
| |
derop) uitzondering is bijehoning, bijenkorf, e.d. Tenslotte ziet het ernaar uit dat ook de zeer vele woorden op -∂ aan dezelfde tendens onderhevig zijn. We geven een aantal voorbeelden (voorzover geen afleiding):
schadeformulier, kademuur, zijderups, gilde-slager, bendelid, lindeboom, syllabestreepje, garderobekast, tubedopje, ambulance-auto, brigadecommandant, pagepakje, etalagemateriaal, garagedeur, collegerooster, horlogewijzer, branchevervaging, steppedier, klassegeest, rentevoet, pauzefilmpje, cabinedeur, machinekamer, zonetarief, narcosezuster, reservewiel, e.v.a.
Dat het hier om een tendens gaat - niet om een onverbiddelijke regel - bewijzen de uitzonderingen, verklaarbaar uit de pluralisuitgang van het eerste lid: ladenkast (naast ladekast), getijdenboek (naast getijdeboek), legendenverzameling, weduwenpensioen, twee-fasenplan, damestoilet, e.d.
Naast woorden die op een vocaal eindigen springt onmiddellijk de groep op ∂ + liquida: -el, -em, -en, en -er in het oog, die evenmin een bindfoneem krijgen. De weinige uitzonderingen - ze krijgen dan altijd -s- - lijken me te verklaren. Eerst een reeks voorbeelden:
een eerste lid op -el
heuvelrug, vezelplaat, kiezelsteen, puzzelstukje, schedeldak, vaandelstok, gordelstoot, inboedelopslag, kabelrol, bijbeltekst, meubelzaak, tafelblad, griffeldoos, buffelkop, hagelslag, nagelrand, spiegelklem, hengelstok, singelband, vogelkooi, orgeltoon, kachelpijp, winkelpersoneel, tunnelingang, appelboom, parelcollier, wissellantaarn, sleutelhanger en zeer veel andere.
een eerste lid op -em
bloesemtros, wasemkap, bezemsteel, boezemomvang. Ook woorden die met -lm en -rm gespeld worden en in de uitspraak een svarabhakti-vocaal krijgen, vallen hieronder: helmplant, palmboom, zalmrivier, filmliga, bermtoerisme, stormschade.
een eerste lid op -en
wagendeur, regenkapje, morgendrank, lakenzoom, dekenkist, keukencentrum, molenwiek, schepenbank, garenklos, torenspits, havenmeester, ovendeur. Ook woorden die met -rn gespeld worden en in de uitspraak een svarabhakti-vocaal krijgen, vallen hieronder: kernwapen, hoornvlies, doornstruik.
een eerste lid op -er (voorzover geen afleiding; zie daarvoor Van den Toorn 1981)
aderbreuk, kaderofficier, vaderdag, ladderwagen, ridderslag, moederdag, keldertrap, zolderraam, vlinderdas, kafferkraal, kofferdeksel, bufferstaat, cijferlijst, tijgerkooi, vingerkootje, bekerkoppeling, spijkerbroek, hamersteel, kamerdeur, emmerhengsel, zomergroente, bumperschade, dochteronderneming, lettertang, vensteropening en veel andere.
| |
| |
Uitzonderingen in deze groep vormen: ezelsoor, kwezel(s)gedrag, duivelswerk, jongenskiel, varkenshaar, moederskindje, die het feature < + levend> hebben; etenstijd en levensverzekering, die misschien gesubstantiveerde infinitieven bevatten, en handelsonderneming, dat nergens bij onder te brengen is. Steeds heeft het eerste lid van deze woorden een -s- (de hier genoemde samenstellingen dienen slechts als representatieve voorbeelden), behalve moeder, dat ook ‘regelmatige’ samenstellingen kent, d.w.z. zonder -s-.
Voordat we overgaan tot onderzoek van composita met als eerste lid een nomen dat op een medeklinker eindigt (uitgezonderd dus ∂ + liquida), moet eerst een aparte groep met paradigmatische restricties afgezonderd worden. Paradigmatisch bepaalde bindmorfemen kunnen optreden bij de kleine groep woorden die hun meervoud met de improduktieve uitgang -eren vormen. Als bindmorfeem kan dan -er- verschijnen, maar lang niet altijd is dat het geval. We geven hieronder een aantal voorbeelden:
|
Ø |
-s- |
-er- |
-eren- |
been |
beenhouwer |
- |
beendermeel |
beenderengrot |
|
beenaarde |
- |
beendergestel |
beenderengruis |
|
beenbreuk |
- |
beenderolie |
beenderenkuil |
|
|
|
|
|
blad |
bladwijzer |
- |
bladergeruis |
- |
|
bladnerf |
- |
bladerdak |
- |
|
bladader |
- |
bladerdeeg |
- |
|
|
|
|
|
ei |
eidooier |
- |
eierveiling |
eiereneter |
|
eigeel |
- |
eierstruif |
eierenaanvoer |
|
eischuim |
- |
eieraanvoer |
eierenpakhuis |
|
|
|
|
|
goed |
- |
- |
- |
goederenwagen |
|
- |
- |
- |
goederenbeurs |
|
- |
- |
- |
goederenkantoor |
|
|
|
|
|
hoen |
- |
- |
hoenderpark |
- |
|
- |
- |
hoenderei |
- |
|
- |
- |
hoenderbout |
- |
|
|
|
|
|
kalf |
- |
kalfsborst |
kalverweide |
kalverenweide |
|
- |
kalfsvlees |
kalvermarkt |
kallverenmarkt |
|
- |
kalfsworst |
kalvermester |
|
|
|
|
|
|
kind |
- |
kindsdeel |
kinderwagen |
kinderengejoel |
|
- |
kindskind |
kinderspeelplaats |
kinderenspeelplaats |
|
- |
(van) kindsbeen (af) |
kinderjaren |
kinderenbedtijd |
|
|
|
|
|
kleed |
- |
- |
kledermagazijn |
kle(de)renkast |
|
- |
- |
klederdracht |
kle(de)renwinkel |
|
- |
- |
kle(d)erkast |
|
|
|
|
|
|
lam |
- |
lamsbout |
lammermarkt |
lammerengeblaat |
|
- |
lamsvlees |
lammerstaart |
lammerengeduld |
|
- |
lamsrib |
|
|
| |
| |
lied |
liedboek |
- |
liederboek |
liederenboek |
|
liedvorm |
- |
liederavond |
liederencomponist |
|
liedbundel |
- |
liederbundel |
liederenbundel |
|
|
|
|
|
rad |
radstand |
- |
raderboot |
- |
|
radband |
- |
raderkast |
- |
|
radcirkel |
- |
raderas |
- |
|
|
|
|
|
rund |
rundvlees |
- |
rundergehakt |
- |
|
rundvet |
- |
rundergebraad |
- |
|
rundvee |
- |
runderhorzel |
- |
|
|
|
|
|
volk |
- |
volkslied |
- |
volk(er)enbond |
|
- |
volksverhuizing |
- |
volk(er)enmoord |
|
- |
volksuitgave |
- |
volk(er)enrecht |
Daarbij komen nog twee woorden met het prefix ge-, die een pluralis op -eren hebben: gelid / gelederen en gemoed / gemoederen. Na het eerstgenoemde woord verschijnt geen tussenklank: gelidbeentje, gelidsluiter, na het tweede steeds -s-: gemoedsaandoening, gemoedsrust, gemoedsbeweging.
Het hier geboden overzicht - van iedere mogelijkheid zijn ten hoogste drie voorbeelden opgenomen - geeft een verwarrend beeld te zien. Historisch valt er weinig te verklaren: de relatieve chronologie van de verschillende bindmorfemen is niet te achterhalen. Er valt alleen aan te nemen dat bepaalde bindmorfemen een sterke exemplarische werking hebben gekregen, bijv. bij kinder-, eier- en hoender-. Het is zeker niet vol te houden dat een eerste lid op -er- meervoudsbetekenis moet hebben gehad: kinderwagen, lammerstaart, hoenderei bewijzen het tegendeel. Een tendens waartoe men voorzichtig zou kunnen concluderen, is dat de meervouden op -eren zich makkelijk lenen tot het vormen van nieuwe samenstellingen: kinderengejoel naast kindergejoel, eierenwinkel naast eierwinkel. A fortiori geldt dat voor meervouden met syncope: kleren en volken: klerenzaak, volkenpsychologie, volkenrecht.
Een tweede groep vormen de woorden met klinkerwisseling in het meervoud: bad / baden, spel / spelen, slot / sloten en schip / schepen en consorten. Hierbij doen zich soms paradigmatisch bepaalde alternanten voor in het eerste lid. We geven weer enkele voorbeelden (het overzicht is niet volledig, wel representatief):
|
Ø |
-s- |
-∂- |
bad |
badkamer |
- |
- |
|
badwater |
- |
- |
|
baddoek |
- |
- |
|
|
|
|
glas |
glasindustrie |
- |
glazenkast |
|
glasfirma |
- |
glazenonderzettertje |
|
glaspapier |
- |
glazenspons |
|
|
|
|
spel |
spelfiche |
- |
spelenverzameling |
|
spelregel |
- |
|
|
spelleider |
- |
|
|
|
|
|
weg |
wegaanleg |
- |
wegenaanleg |
|
wegverkeer |
- |
wegenbouw |
| |
| |
|
wegberm |
|
- |
|
|
|
|
|
|
slot |
slotopening |
|
- |
slotenfabriek |
|
slothaak |
|
- |
|
|
slotlip |
|
- |
|
|
|
|
|
|
god |
godloochenaar |
godsdienst |
godenverering |
- |
|
godverzaker |
godsbewijs |
godendrank |
- |
|
|
godsbeeld |
godenleer |
- |
|
|
|
|
|
smid |
- |
smidsaambeeld |
smedenopleiding |
- |
|
- |
smidsgereedschap |
smedengereedschap |
- |
|
- |
smidswerkplaats |
smedenwerkplaats |
- |
|
|
|
|
|
schip |
schipbrug |
scheepsbouw |
schepenboek |
|
|
schipbreuk |
scheepsagent |
schepenwet |
|
|
|
scheepsbeschuit |
|
scheepvaart |
|
|
|
|
|
stad |
cstadhuis |
stadsuitbreiding |
stedenboek |
|
|
stadverwar- |
stadsverwarming |
stedenfoto's |
stedeschoon |
|
ming |
stadsguerilla |
|
|
Ook hier is geen duidelijke regel voor de toepassing van Ø dan wel -s- te vinden (op enkele gevallen komen we hieronder nog terug). Wel kunnen meervoudsvormen als eerste lid worden gebruikt wanneer er evident van een pluralis-interpretatie sprake kan zijn, zoals bij glazenkast, schepenboek, dakenzee, lotenverkoper, padenaanleg, badenetalage en vele andere denkbare formaties. Historisch bepaalde morfemen kunnen ook hier als model blijven werken: dat is het geval bij scheeps- dat produktief blijft: scheepsradar en scheepsradio moeten van betrekkelijk recente datum zijn.
Na afzondering van samenstellingen met fonologische restricties (met het eerste lid eindigend op een vocaal of op ∂ + liquida) en paradigmatisch bepaalde restricties is de weg vrij voor hypothesevorming aangaande het al dan niet voorkomen van een bindfoneem. Samenstellingen die de sterke tendens vertonen geen bindfoneem aan te nemen zijn volgens de volgende gezichtspunten te systematiseren:
| |
(a) Geen bindfoneem hebben copulatieve samenstellingen.
Een samenstelling wordt copulatief genoemd wanneer beide leden - als het ware in nevenschikking - gelijkelijk van toepassing zijn op het determinatum. Het laatste lid duidt dan de klasse aan: een mensaap is een aap die tevens mens is of lijkt, een aapmens is een mens die tevens aap is of lijkt. (Van tautologische samenstellingen waarvan beide leden - historisch beschouwd - semantisch identiek zijn, zien we hier af; doelwit, heerleger, brokstuk en consorten zijn geïsoleerde formaties). Het betekenisverband tussen de componenten van de samenstelling is te expliciteren door middel van ‘x is ij’ of ‘x lijkt op ij’. Zo kennen we godmens, moedermaagd, kindvrouwtje, manwijf, moederdier, vrouwmens, weduwvrouw, heerboer, broekrok, kikvorsman, hemdjurk, gastarbeider, gastspreker, bombrief, hoeslaken, beestmens, torenflat, gordijngevel of vliesgevel (een architectonische term). Het copulatief karakter is niet altijd duidelijk: hoort
| |
| |
het moderne kantoortuin ‘kantoorruimte waarin de afdelingen door beplanting gescheiden zijn’ ook tot deze groep?
Produktief zijn copulatieve samenstellingen vooral wanneer ze dubbelfuncties uitdrukken; gewoonlijk worden ze met een koppelteken gespeld: getuige-deskundige, advocaat-procureur, rechter-commissaris, machinist-stoker, koningin-moeder, prins-regent, collega-minister, kononel-arts. Het is de vraag of deze samenstellingen (zo men wil samenkoppelingen) wel vergelijkbaar zijn met de bovengenoemde ‘echte’ copulatieven. Opmerkelijk is namelijk dat beide leden pluralisuitgangen kunnen krijgen, bijv. studenten-neerlandici (C.B. van Haeringen, ‘Afsluiting’, in Gramarie, Assen 1962, blz. 8).
Een uitzondering is hereboer (naast heerboer), misschien te verklaren uit systeemdwang: alle samenstellingen met heer zonder bindfoneem betreffen het woord heer ‘leger’. Samenstellingen met heer als persoonsnaam hebben alle here- of heren- als eerste lid. Een tweede uitzondering is meisjesstudent, waarschijnlijk met -s- omdat alle diminutiva als eerste lid van een samenstelling de -s- aannemen. Maar Annie Salomons noemde haar boek Een meisje-studentje (Bussum 1908).
| |
(b) Geen bindfoneem hebben samenstellingen waarvan het eerste lid een stofnaam is.
Wanneer een substantief een stof aanduidt, heeft het de features <- telbaar> <+ concreet>. Het telbaarheidskenmerk is soms wel, soms niet toepasbaar: brood is <+ telbaar> in brodenzolder ‘zolder waar suikerbroden gedroogd worden’, maar het is <- telbaar> in broodgeur. Het is mogelijk van een papierentroep te spreken, maar in papiertouw, papierhandel, e.d. is de stofnaam met het feature <- telbaar> gebruikt. Aan kaarschouder ligt kaars <+ telbaar> ten grondslag, aan kaarsvet daarentegen kaars <- telbaar>. Veel stofnamen kunnen als terminus technicus telbare substantieven worden: chemici spreken van gassen, zouten en zuren; de leek kookt op gas, doet zout in de aardappels en kent alleen de niet-telbare stofnaam. Het is die stofnaam die steeds zonder bindfoneem in samenstellingen verschijnt: koeksmaak, kapokvulling, melkman, loodwit, zandgrond, goudprijs, zalfpot; gifkastje, lipstickvlek, ammoniakdamp, galblaas, hamsmaak, wijnfles, tinkleur, benzeenverbinding, dropsmaak, paplepel, sapcentrifuge, boterletter, zilverpoets, ijzervijlsel, zuurkast, teerlucht, gaslucht, yoghurtfles, zoutvaatje, viltstift, sneeuwdek, basaltinetegel, vetkuif, en zeer veel andere.
Het valt op dat het ontbreken van een bindfoneem kennelijk niets te maken heeft met de slotklank(en) van het eerste lid. Van lap kennen we lappedeken, van sap niet sappecentrifuge (wat fonologisch heel goed kan), maar sapcentrifuge, van pap niet pappebord, maar papbord.
Des te opvallender zijn de enkele uitzonderingen die ik heb gevonden: houtskool naast tientallen samenstellingen met hout- zonder -s: houtgas, houtgravure, houtmier, houtpapier e.v.a. Een verklaring zie ik niet.
Ten tweede bestaan naast elkaar waternood ‘gebrek aan water’ - regelmatig gevormd naast tientallen andere composita met water zonder -s- als eerste lid - en watersnood ‘noodtoestand door hoog water’. Het kan zijn dat het laatstgenoemde woord opzettelijk gevormd is om homonymie te vermijden.
| |
| |
Ten derde zijn er de samenstellingen met tabak, die op onverklaarbare wijze alle een bindings-s hebben: tabaksrook, tabaksgeur, tabakswinkel, tabaksblad, tabakspijp en tientallen andere. Andere stofnamen met als eindklank -ak kennen die -s- niet: ammoniaklucht, salmiakpastille, lakzegel. Het is begrijpelijk dat ook nieuwe samenstellingen met tabak als eerste lid nu die -s- zullen krijgen, omdat er een duidelijk model bestaat. Maar waarom nu juist alleen bij tabak die -s- is toegepast, blijft raadselachtig.
| |
(c) Geen bindfoneem hebben samenstellingen waarvan het eerste lid in objectsrelatie staat tot het tweede.
In veel samenstellingen bestaat tussen de leden een relatie die overeenkomt met de syntactische relatie tussen een object en een verbum. Steeds is dan het eerste lid object, het tweede lid is nomen actionis of nomen agentis. Met x verkoopt boeken correspondeert dan boekverkoping en boekverkoper; het eerste lid heeft geen bindfoneem in tegenstelling tot boekenkast, boekekaft, e.a. Onder deze groep bevinden zich veel samenstellingen die ook als samenstellende afleidingen bekend zijn geworden. Terwijl boekverkoper nog opgevat kan worden als een samenstelling van de woorden boek en verkoper, kan dat niet bij een woord als bevelhebber en padvinder, omdat de afleidingen hebber en vinder niet als los woord voorkomen. Het ontstaan van dit soort formaties wordt wel voorgesteld als gelijktijdige vorming uit bevel en hebben, resp. pad en vinden (vgl. bijv. Sassen 1980, 145). Al eerder genoemde gevallen - zie hierboven - zijn godloochenaar en godverzaker. Het probleem hoeft ons hier niet verder bezig te houden; het gaat hier om de verbindingsklank en zowel ‘echte’ samenstellingen als samenstellende afleidingen (of afleidingen door samenstelling) vertonen dezelfde kenmerken. Men vergelijke ook oorlogvoering naast oorlogsmacht, oorlogstoneel, zonwering naast zonneschijn, bewindvoerder naast bewindsman, zielknijper naast zielsverhuizing. De tegenvoorbeelden die we dadelijk zullen noemen, tonen aan dat hier weer sprake is van een - niet dwingende, maar naar het ons voorkomt sterke - tendens. Allereerst een aantal voorbeelden:
nomen actionis op -ing:
schaalvergroting, hersenspoeling, beeldvorming, archiefopruiming, misdaadbestrijding, kranslegging, vraagstelling, kiellegging, beiaardbespeling, naamgeving, filmvertoning, loonderving, bronbemaling, kampleiding, orderverwerking, sfeertekening, frontverkorting, besluitvorming, tapijtreiniging, berichtgeving, bommelding, conflictbeheersing, rayonindeling, loonmatiging.
nomen agentis op -er:
tekstschrijver, bevelhebber, padvinder, recordhouder, grafdelver, initiatiefnemer, golfbreker, railreiniger, vaandeldrager, blikopener, meterlichter, loontrekker, pijnstiller, baanveger, tipgever, pijpreiniger, relschopper, jasbeschermer, aspergekweker, souvenirjager, romanschrijver, opdrachtgever, oproerkraaier.
| |
| |
andere nomina actionis:
grafschennis, gewelfbouw, vlagvertoon, boekhandel, stemgebruik, bosbeheer, visvangst, salarisadministratie, kaartleeslampje, vlootschouw, muntslag, flatverhuur, contractbreuk, biljetverkoop.
andere nomina agentis:
projectontwikkelaar, leugendetector, netvliesdonor, jeepmonteur, deurdranger, vadermoorder, boswachter.
Tegenvoorbeelden zijn er in groten getale. Met bindfoneem -s- zijn er gezichtsverlies, weersverwachting, gespreksvoering, gezinsplanning, gebiedsuitbreiding, bewustzijnsvernauwing, machtsvertoon, e.a. Ze zijn hoogstens begrijpelijk als vastliggende formaties, gevormd naar bestaande modellen, of ze gehoorzamen aan andere tendenzen (zie daarvoor het tweede deel van dit artikel). Veel is hier nog niet opgelost. Ten tweede is er een grote groep met bindfoneem -∂-, dikwijls gespeld met -en-: fietsenmaker, plannenmaker, bandelichter, bordenwasser, glazenwasser, brievenbezorger, brievenweger, krenteweger, kranteverkoper, netteboetster, sigarettedover, sigarenverkoper, e.a. Vooral bij deze laatste groep bevinden zich vele oude modellen, vooral die met -maker: stratemaker, pruikemaker, klokkenmaker, hoedenmaker, stoelenmaker en tientallen andere, waardoor nieuwe samenstellingen met -maker moeilijk een eerste lid zonder bindfoneem verdragen (torpedomaker is geen uitzondering, maar valt onder de groep met het eerste lid op een klinker).
Het komt me voor dat het bindfoneem -∂- hier een voorkeur geniet in volkstaal en in de sfeer van spot- en scheldwoorden: kleremaker, kiezetrekker, pilledraaier, tandepeuter, zenuwelijer, krentekakker, e.a. Daarentegen lijkt me de moderne tendens om het eerste lid zonder bindfoneem te construeren: typisch moderne woorden zijn tekstschrijver, projectontwikkelaar, zielknijper (dat kennelijk van een eigennaam uit de Tom Poes-verhalen tot een appellatief geworden is), relschopper, pijnstiller. Bob den Uyl schrijft over een man die bij herhaling een weigerende automaat een klap geeft en refereert dan aan ‘het twijfelachtige karakter van zijn taak als klapgever’ (Een zwervend bestaan, Amsterdam 1977, blz. 183). Er had evengoed klappengever kunnen staan.
| |
(d) Geen bindfoneem hebben samenstellingen waarvan het eerste lid in een casusrelatie (anders dan object) staat tot het tweede.
Hierbij valt te denken aan casusrelaties als locativus, instrumentalis, en indirect object (‘dativus’). Het tweede lid is dan nomen agentis of nomen actionis; het laatste in heel ruime zin.
Voorbeelden van een locatief-relatie (omschrijving d.m.v. een locaal voorzetsel is mogelijk: maanlanding= ‘landing op de maan’):
buspassagier, damslaper (ook in ander opzicht interessant omdat het eerste lid een unie-
| |
| |
ke eigennaam is: de Dam), maanlander, topman, wadloper, wijkagent, marktkoopman, struikrover, zaalsport, veldwerk, bermtourist, streekvervoer, nekslag, hoekschop, railverkeer.
Voorbeelden van een instrumentalis-relatie (omschrijving d.m.v. een instrumentaal voorzetsel is mogelijk: bootvluchteling= ‘vluchteling per boot’):
bootvluchteling, zwaardvechter, buikspreker, vorkheftruck, hormooninjectie, nattevingerwerk, draadomroep, fotocopie, kabeltelevisie, mondreclame, zeefdruk, schrikreactie, dolkstoot, stokslag, penseelstreek.
Voorbeelden van een indirect object-relatie (omschrijving d.m.v. voor of ten behoeve van is mogelijk: mondhygiëniste = ‘hygiëniste voor de mond’):
boomchirurg, haringkarklant, mondhygiëniste, hoefsmid, longarts, dijkgraaf, schriftgeleerde, misdienaar, raketspecialist, postbode, zaakgelastigde, stalmeester, ademtest, hitteschild, jeugdbeweging, vlaaivulling, plaatsbewijs, bushalte, protestbetoging, kaakoperatie.
Met deze casusrelaties begeven we ons op glad ijs, inzoverre als niet altijd ondubbelzinnig te expliciteren valt welke casus moet worden aangenomen: is een bootvluchteling een ‘vluchteling per boot’ (instrumentalis) of een ‘vluchteling op een boot’ (locativus), is streekvervoer ‘vervoer in een streek’ (locativus) of ‘vervoer ten behoeve van een streek’ (indirect object), is een wijkagent een ‘agent in een wijk’ (locativus) of ‘een agent voor een wijk’ (indirect object)? Soortgelijke dilemma's doen zich voor bij hotelportier, vakidioot, fondspatiënt, kroondocent, strijdmakker, speerpunt-actie, loonmaatregel, hamvraag, jachtvermaak, lintbebouwing, staartdeling, feestgedruis, bankgeheim, loondienst, e.v.a.
Vergelijkbare problemen doen zich voor als het eerste lid geïnterpreteerd kan worden als subject bij een nomen actionis (ruim geïnterpreteerd) als tweede lid. Een voorbeeld dat dubbelzinnig is, levert luchtvervuiling, dat beschouwd kan worden als afleiding van ‘de lucht vervuilt’ of van ‘men vervuilt de lucht’. Vrij ondubbelzinnig als subject te begrijpen zijn de eerste leden van trosvorming, hartvergroting, hartverlamming, prijsstijging, spoorstaafbreuk, longontsteking, materiaalmoeheid en moderne composita met -gebeuren: sportgebeuren, tramgebeuren.
(slot volgt)
Literatuur
Reinsma 1975: R. Reinsma (red.), Signalement van nieuwe woorden, Amsterdam. |
Sassen 1980: A. Sassen, ‘Kwesties van morfologie’, in: Th. Janssen en N.F. Streekstra (red.), Grenzen en domeinen in de grammatica van het Nederlands, Groningen. |
Van den Toorn 1981: M.C. van den Toorn, ‘De tussenklank in samenstellingen waarvan het eerste lid een afleiding is’, Ntg 74, 197-205. |
De Vooys 1963: C.G.N. de Vooys, Nederlandse spraakkunst6, Groningen. |
Wellman, Reindl und Fahrmaier 1974: H. Wellmann, N. Reindl und Annemarie Fahrmaier, ‘Zur morphologischen Regelung der Substantivkomposition im heutigen Deutsch’, ZfdPh 93, 358-378. |
|
|