| |
| |
| |
Opvattingen van vrouwen en mannen over de spraak van mannen en vrouwen
L. Boves, W. Fagel en L. van Herpt
1. Inleiding: over stereotypen
In ons dagelijks leven worden wij voortdurend gekonfronteerd met een verscheidenheid aan feiten en gebeurtenissen, te omvangrijk om tot in alle details te doorgronden. We leren dan ook al jong om verschijnselen tot bruikbare kategorieën te groeperen en algemene regels te hanteren met betrekking tot de relaties tussen deze abstrakte kategorieën. Dit doen we enerzijds op grond van eigen ervaringen met de werkelijkheid, anderzijds op grond van door anderen overgeleverde informatie, die niet altijd even ‘korrekt’ zal zijn. We bouwen zo een wereldbeeld op, bestaande uit een stelsel van min of meer samenhangende ideeën, gevoelens en voorspellingen over de werkelijkheid. Dit referentiekader gebruiken we om het gedrag van anderen te interpreteren en om het eigen gedrag te organiseren.
Over de funktie en de struktuur van het wereldbeeld bestaat een uitvoerige literatuur, waarin termen als ‘attitude’, ‘image’, ‘stereotype’ en ‘vooroordeel’ telkens op een iets andere manier gedefinieerd worden. In de literatuur die voor ons onderzoek van belang is, speelt vooral de term ‘stereotype’ een centrale rol. Wij zullen deze term gebruiken om er een algemeen geldende opvatting mee aan te duiden betreffende de eigenschappen van bepaalde groepen mensen. Hoewel een dergelijke, op consensus gebaseerde, definitie van stereotype door een aantal auteurs wordt verworpen, lijkt zij toch dermate algemeen verbreid, dat wij, zeker na onze begripsbepaling, menen de term ‘stereotype’ zonder adjektieven als ‘cultural’ (Ashmore en Del Boca, 1979) of ‘social’ (Stewart, Powell en Chetwynd, 1979) te mogen gebruiken op de genoemde wijze.
Een ander aspekt dat in veel definities voorkomt, is de negatieve konnotatie van de term stereotype. Wij verbinden aan het gebruik van de term echter geen enkel waardeoordeel. In onze opvatting kunnen stereotypen variëren van een geldige beschrijving van de werkelijkheid tot pure vooroordelen.
Het is vaak zeer moeilijk om de positie van een bepaald stereotype te bepalen op het kontinuüm van vooroordeel tot geldige beschrijving van de realiteit. De oorzaak hiervan ligt in de dubbele funktie die wereldbeelden en dus ook stereotypen als onderdeel daarvan vervullen: organiseren van het eigen gedrag en hulp bij het interpreteren van het gedrag van anderen. Uit de konstatering dat bepaalde groepen zich konsistent op een bepaalde manier gedragen, mag men dus niet zonder meer de konlusie trekken dat het om ‘natuurlijk’, anatomisch-fysiologisch bepaald gedrag gaat; men moet op zijn minst rekening houden met de mogelijkheid dat we te doen hebben met aangeleerd gedrag.
Stereotypen zijn zelfs vaak aanleiding tot ermee overeenkomend gedrag in de werkelijkheid. Daarom is de bestudering ervan zinvol en noodzakelijk, eventueel voorafgaand aan een gedetailleerde bestudering van die werkelijkheid zelf. De interpretatie van empirische gegevens kan gevaarlijk vervormd worden door te miskennen dat het waargenomen konkrete gedrag een gevolg kan zijn van, desnoods volkomen onbe- | |
| |
wuste, pogingen om te voldoen aan normen.
| |
2. Stereotiepe spraakkenmerken
Uit onderzoek naar het verband tussen stemeigenschappen en persoonlijkheid is al lang het bestaan bekend van stereotiepe spraakkenmerken. Die stereotypen blijken veeleer vooroordelen dan een geldige beschrijving van de realiteit. Al in de jaren dertig is onderzoek gedaan waarbij aan radio-luisteraars gevraagd werd om het beroep en persoonlijkheidskenmerken van een aantal sprekers te raden. Scherer (1979) vat de resultaten van dit en soortgelijk later onderzoek als volgt samen:
‘If there is one clearly established finding in this field, it is the fact that people tend to agree strongly on their inferences of personality from speech. The existence of “vocal stereotypes”, i.e. the consensual agreement of judges on personality attributes which are often not accurate in the sense that they do not correlate with external criteria of personality, has been a frequent finding ever since the beginning of empirical research on voice and personality.’
De bedoelde stereotypen spelen onder andere een belangrijke rol bij een eerste kennismaking: Berger (1979) beschrijft onderzoek waaruit blijkt dat voorspelbaar, rolbevestigend gedrag tijdens een eerste kennismaking een belangrijke voorwaarde is voor het tot stand komen van een verdere relatie. Dat die stereotypen ook een rol spelen in de kontakten tussen leerkrachten en leerlingen, blijkt uit werk als dat van Williams (1973) en Seligman, Tucker en Lambert (1972). Williams (1973) komt tot de konklusie dat leerkrachten duidelijk omlijnde en tamelijk stabiele stereotiepe opvattingen hebben over het taalgebruik van blanke, zwarte en Mexicaanse kinderen en dat die stereotypen het referentiekader vormen ten opzichte waarvan de kinderen beoordeeld worden. Omdat ze verwachten dat negerkinderen meer dialektisch gekleurd spreken dan hun blanke klasgenootjes, moeten de negerkinderen veel ‘netter’ praten om voor dezelfde score in aanmerking te komen als blanken op de schaal ‘standaard-uitspraak ↔ dialekt-uitspraak’.
De implikaties van dergelijke uitspraakstereotypen blijken uit het werk van Seligman et al. (1972). In hun onderzoek werden spraakfragmenten van acht leerlingen (allen jongens) die een identieke tekst voorlazen aan een aantal onderwijzeressen aangeboden samen met foto's van diezelfde leerlingen en door hen gemaakte opstellen en tekeningen. Door deze spraakfragmenten, foto's, opstellen en tekeningen in verschillende kombinaties aan te bieden, konden zij de invloed van de afzonderlijke attributen bepalen. Seligman et al. moesten konkluderen dat leerkrachten bij het beoordelen van intelligentie en studiekapaciteit toch telkens kenmerken van stem en uiterlijk lieten meewegen ondanks de aanwezigheid van meer relevante informatie (opstellen en tekeningen).
| |
3. Stereotiepe opvattingen over mannen en vrouwen
Mednick en Tangri (1972) beschrijven op een indringende manier hoe de in onze cultuur heersende opvattingen over de verschillen tussen mannen en vrouwen ons leven tot in de verste uithoeken doordringen en het praktische gedrag van zowel vrouwen als mannen tot op grote hoogte bepalen. Ze beschrijven eveneens hoe hier ‘waarheden’ die eeuwig, want duidelijk biologisch gefundeerd leken, onder invloed van de aktiviteiten | |
| |
van de feministische beweging bezig zijn te verbleken tot kultureel bepaalde opvattingen. Hetzelfde, helemaal aan vrouwenstudies gewijde nummer van de Journal of Social Issues, bevat een publikatie van Broverman, Vogel, Broverman, Clarkson en Rosenkrantz (1972). Het door hen verrichte onderzoek had tot doel heersende opvattingen over mannen en vrouwen te achterhalen door een aantal mensen naar kenmerken van mannen en vrouwen te vragen, de meest genoemde eigenschappen tot een verzameling bipolaire schalen te verwerken en het zo verkregen instrument door een grote groep te laten scoren. Zo kwamen ze tot 122 schalen die betrekking hebben op eigenschappen die typerend voor mannen of voor vrouwen genoemd waren. Met behulp van dat instrument zijn de meningen gepeild van 599 mannen en 383 vrouwen, sterk variërend in leeftijd, opleiding en sociale klasse. Het onderzoeksteam komt tot de konklusie dat het beeld van de man duidelijk verschilt van dat van de vrouw, dat die verschillen in alle sociale lagen en in alle leeftijdsgroepen vrijwel identiek zijn en dat ze in hoge mate als positief en gewenst ervaren worden. Mannen of vrouwen die gedrag vertonen dat niet met de sexe-stereotypen in overeenstemming is, worden als afwijkend of zelfs als geestelijk ongezond beschouwd. Aan mannen toegeschreven eigenschappen (competence, rationality, and assertion) worden vaker als positief gewaardeerd dan de eigenschappen die speciaal aan vrouwen toegeschreven worden (warmth and expressiveness).
| |
4. Stereotiepe opvattingen over de spraak van mannen en vrouwen
Opvattingen over de spraak van mannen en vrouwen die precies passen binnen het globale, door Broverman et al. geschetste stereotiepe beeld komt men overal in grote aantallen en verscheidenheid tegen, nu eens als uitgangshypothese bij empirisch onderzoek, dan weer als onderzoeksresultaat en natuurlijk ook vaak als kritiekloze herhaling van gevestigde meningen.
Kramer (1977) geeft een empirische bevestiging van het bestaan van stereotiepe opvattingen over de verschillen tussen het spraakgebruik van vrouwen en mannen. Met gebruik van dezelfde techniek als Broverman et al. heeft zij de opvattingen van 466 blanke Amerikaanse universiteitsstudenten over het taal- en spraakgebruik van mannen en vrouwen onderzocht. Het taalgebruik van mannen bleek gezien te worden als aandacht-opeisend, dominant, autoritair, agressief en openhartig, dat van vrouwen als vriendelijk, enthousiast, lief, grammatikaal korrekt maar qua inhoud kletspraat over onbelangrijke onderwerpen. ‘Kind, correct, - but unimportant’, verzucht Kramer zelf. Haar enige bevinding die niet helemaal past in het stereotiepe patroon is dat vrouwen niet signifikant lager gescoord worden dan mannen op een aantal schalen die rechtstreeks te maken hebben met verstandelijke vermogens en sociale vaardigheden.
| |
5. Empirisch gevonden verschillen tussen de spraak van vrouwen en mannen
Dat er duidelijke verschillen bestaan tussen de spraak van mannen en vrouwen staat buiten kijf. Lass, Hughes, Bowyer, Waters en Bourne (1976) lieten tien vrouwen en tien mannen, in leeftijd variërend van 19 tot 24 jaar, zes klinkers met normale stem en gefluisterd uitspreken om de opnamen vervolgens aan 15 luisteraars te laten horen met de vraag of ze door een vrouw of door een man geproduceerd waren; voor normaal uitgesproken en aangeboden klinkers bleken hun proefpersonen in 96% van de gevallen tot het juiste oordeel te komen. Gefluisterde klinkers werden maar voor 75% aan de
| |
| |
juiste sexe gerelateerd, door laagdoorlaatfiltering onverstaanbaar gemaakte normaal uitgesproken klinkers echter nog voor 91%. Lass en zijn medewerksters trekken hieruit de konklusie dat de hogere gemiddelde toonhoogte van vrouwenstemmen een belangrijkere aanwijzing voor de sexe van de sprekers vormt dan de meestal ook hogere frekwenties van de formanten, die in de gefilterde versie niet meer herkenbaar waren. Deze konklusie wordt overigens zeker niet algemeen aanvaard. Ingemann (1968) en Schwartz en Rine (1968) bijv. hebben gevonden dat de sexe van de spreker ook onafhankelijk van de grondfrekwentie van de stem nauwkeurig geschat kan worden.
Het is verleidelijk om de empirisch waargenomen verschillen tussen de gemiddelde toonhoogte en formantfrekwenties van mannen en vrouwen te verklaren met sexebepaalde anatomische en fysiologische verschillen. Dat wordt dan ook vrijwel altijd gedaan (Fant, 1966). Of dat helemaal terecht is, is echter een andere vraag. Titze en Talkin (1979) komen aan de hand van een gedetailleerde studie van stembandmodellen tot de voorzichtig geformuleerde hypothese dat de waargenomen verschillen tussen de gemiddelde toonhoogte van vrouwen en mannen niet het gevolg kunnen zijn van alleen anatomische verschillen, maar dat mannen onder invloed van culturele normen hun strottehoofd tijdens het spreken zo instellen dat de toonhoogte zo laag mogelijk wordt, terwijl vrouwen daarentegen voor een instelling kiezen die de frekwentie van de stembandtrillingen juist verhoogt. De voorzichtigheid waarmee zij hun hypothese formuleren is onder andere ingegeven door het feit dat in hun model een aantal fysiologische en morfologische parameters gehanteerd wordt waarover onze kennis nog zeer onvolledig is.
Ook de bevinding van een aantal onderzoekers dat luisteraars in staat blijken om de sexe van prepuberale kinderen korrekt te schatten op grond van alleen hun spraak, zelfs als het los uitgesproken of gefluisterde klinkers betreft, leidt tot twijfel aan de biologische basis van de verschillen tussen de spraak van mannen en vrouwen (Sachs, Lieberman en Erickson, 1973; Bennet en Weinberg, 1979; Fichtelius, Johansson en Nordin, 1980). Ook hier is het niet mogelijk om een enkele parameter aan te wijzen die voor de juiste herkenning verantwoordelijk zou zijn. Fichtelius et al. (1980), die spontane, verbonden spraak hebben laten beoordelen, wijzen op het belang van de intonatie; kinderen die veelvuldig grote toonhoogtebewegingen produceren blijken eerder als meisjes dan als jongens beoordeeld te worden terwijl meer monotoon pratende kinderen een grotere kans hebben om tot de jongens gerekend te worden. Bennet en Weinberg (1979), die losse klinkers (normaal gesproken en gefluisterd) en een losse zin (normaal en monotoon uitgesproken) hebben laten beoordelen, kunnen het belang van de intonatie weliswaar niet ontkennen, maar benadrukken vooral het belang van verschillen in formantfrekwenties, omdat de herkenningsscores voor beide soorten klinkers ongeveer even hoog waren als die voor de normaal geïntoneerde zin.
Bennet en Weinberg (1979) verwijzen naar literatuur waaruit blijkt dat niet uitgesloten mag worden dat ook prepuberale kinderen al sexe-specifieke anatomische verschillen vertonen. Met name zou de omvang van de keelholte bij jongens iets groter kunnen zijn dan bij meisjes van dezelfde leeftijd, gewicht en lengte. Zelfs als die verschillen inderdaad sytematisch blijken voor te komen, blijft het echter nog de vraag of ze dan ook volledig verantwoordelijk zijn voor verschillen in formantfrekwenties. Die zouden namelijk even goed veroorzaakt kunnen zijn door kleine verschillen in de manier van arti- | |
| |
kuleren. We beschikken weliswaar over (reken)modellen waarmee de formantfrekwenties globaal voorspeld kunnen worden als de omvang en de vorm van de mond- keelholte gegeven is (Mol, 1970), maar die modellen zijn vooralsnog veel te weinig gedetailleerd om met redelijke zekerheid te kunnen onderscheiden tussen invloeden van artikulatie enerzijds en anatomische afmetingen anderzijds. Bovendien blijft ook het nauwkeurig meten van de formantfrekwenties in de spraak van kinderen een technisch probleem dat nog lang niet opgelost is.
Onderzoek dat het mogelijk maakt om te onderscheiden tussen anatomisch bepaalde effekten en gevolgen van willekeurige instellingen van de artikulatieorganen is zeker relevant. Als aangetoond zou kunnen worden dat kinderen ver voor de puberleeftijd al sexe-specifieke artikulatiegewoonten ontwikkeld hebben, zouden we beschikken over een zeer sterk bewijs van de allesbepalende invloed van de sexe-socialisatie op zeer jonge kinderen. Overigens levert onderzoek als dat van Fichtelius et al. ook nu al hoe dan ook aanwijzingen in die richting: grote, sexe-gebonden verschillen in toonhoogtevariaties zijn vrijwel zeker niet anatomisch bepaald.
De boven beschreven verschillen tussen de spraak van vrouwen en mannen hebben alle betrekking op in de tijd tamelijk stabiele artikulatorische gewoonten of op anatomische beperkingen. Samen vormen ze, althans in de definitie die Laver en Trudgill (1979) voor die term geven, de kategorie van de extralinguistische stemkenmerken, zo genoemd omdat ze betrekking hebben op uitspraakkenmerken die (vrijwel) nooit betekenisonderscheidend werken. Zowel onder mannen als onder vrouwen treffen we voor de omvang en vormdetails van stembanden en aanzetstuk een grote spreiding aan; hoewel de groepsgemiddelden zeker verschillen, moeten we toch aannemen dat de beide groepen elkaar voor een groot deel overlappen. Zonder het bestaan van anatomische verschillen te ontkennen, hebben we toch redenen om aan te nemen dat de nauwkeurigheid en het gemak waarmee de sexe van volwassen sprekers uit hun spraak bepaald kan worden, voor een belangrijk deel het gevolg is van artikulatiegewoonten. Vrouwen kiezen voor een ‘articulatory setting’ die ervoor zorgt dat ze optimaal vrouwelijk klinken (hoge toonhoogte, zacht, lief), terwijl mannen hun spraakorganen zo gebruiken dat ze optimaal mannelijk klinken (laag, luid en afgemeten). De term ‘articulatory setting’ is van Laver (1978) die er waarschijnlijk ongeveer hetzelfde mee bedoelt als wat in oudere Nederlandse fonetische literatuur verstaan werd onder ‘articulatiebasis’.
Verschillen tussen de spraak van mannen en vrouwen zijn niet beperkt tot extralinguistische kenmerken. Ook op linguistisch nivo zijn legio verschillen gesignaleerd, zowel in de uitspraak, als in de syntaxis en de inhoud van de conversatie. Omdat ons eigen onderzoek voornamelijk betrekking heeft op kenmerken van stem en uitspraak zullen we op syntactische en semantische aspekten niet verder ingaan.
Uitspraakverschillen betreffende kenmerken die wel betekenis-onderscheidend plegen te werken, hebben meestal betrekking op de manier waarop fonemen gerealiseerd worden; in de literatuur worden twee kategorieën onderscheiden, nl. het weglaten of invoegen van klanken en het anders (preciezer of juist slordiger) uitspreken van wel gerealiseerde klanken. Voor het Nederlands kan men voor de eerste kategorie denken aan voorbeelden als ‘nie goe’ voor ‘niet goed’ en ‘hè je’ voor ‘heb je’. Voorbeelden van de tweede kategorie zijn de diftongering van fonologisch monoftonge lange klinkers
| |
| |
(‘meej’ in plaats van ‘mee’), het stemloos maken van stemhebbende beginmedeklinkers (‘se segge’ in plaats van ‘ze zeggen’) en de palatalisering van de /a:/ tot een /ae:/ (‘maer’ voor ‘maar’).
Onderzoek voor het Engels en het Canadese Frans wordt door Smith (1979) samengevat in de bewering dat vrouwen de tendens vertonen om zich meer dan mannen van de standaarduitspraak te bedienen. Empirisch onderzoek in Nederland naar sexegerelateerde uitspraakverschillen wijst erop dat voor het Nederlands konklusies analoog aan die van Smith getrokken kunnen worden. In haar beschrijving van het dialekt van de Wieringermeer merkte Kaiser (1949) al op, dat de mannen een meer dialektisch gekleurde uitspraak hadden dan de vrouwen. Nuijtens (1962: 251) signaleert onder de arbeidersjeugd in Borne rond 1950 een duidelijk verschil tussen het taalgebruik van jongens en meisjes. Terwijl de meisjes de neiging vertonen om ‘beschaafd Hollands te spreken’, gebruiken de jongens met name voor alles wat met kattekwaad te maken heeft bij voorkeur dialektuitdrukkingen. Bij de kinderen van de boeren wordt echter geen opvallend verschil tussen jongens en meisjes gekonstateerd. Koopmans-van Beinum (1980: 71) konstateert een algemene trend voor vrouwen om grotere akoestische kontrasten te maken tussen de verschillende klinkers en duidelijker te artikuleren dan mannen. Een bevestiging van het vermoeden dat het optreden van uitspraakverschillen tussen jongens en meisjes ook samenhangt met het sociale milieu wordt geleverd door Brouwer, de Haan, Gerritsen en van der Post (1978: 83) bij een onderzoek in Amsterdam. Zij vonden bij 12- en 13-jarige MAVO leerlingen wel, maar bij even oude VWO leerlingen geen verschillen tussen de manier waarop meisjes en jongens de /a:, ei, z/ uitspraken.
| |
6. Eigen onderzoek
De hier gebruikte gegevens hebben betrekking op de opvattingen van zowel mannen als vrouwen over hun eigen stem en over de ideale stem en uitspraak van vrouwen en mannen. Ons onderzoek is daardoor enigszins vergelijkbaar met dat van Kramer (1977).
In laatste instantie is ons onderzoek gericht op de ontwikkeling van een instrument voor de beoordeling van stem en uitspraak en het is de bedoeling dat het resulterende instrument gelijkelijk bruikbaar is voor vrouwen- en mannenstemmen. Dit onderzoek is een vervolg op eerder onderzoek in diezelfde richting (Blom en Koopmans-van Beinum, 1973; Blom en van Herpt, 1976). De hier gerapporteerde gegevens zijn de uitkomsten van een deelexperiment waarin wordt nagegaan in hoeverre het gebruikte instrument gevoelig is voor sexe-effekten.
In zijn huidige vorm bestaat het instrument uit 35 bipolaire 7-vaksschalen, zoals bekend uit de semantische differentiaaltechniek (Osgood, Succi en Tannenbaum, 1957). De schaaltermen zijn gekozen uit een omvangrijke verzameling adjektieven, die in de literatuur gebruikt worden bij de beschrijving van stem en uitspraak. Bij de keuze hebben we ons laten leiden door de resultaten van het onderzoek van Blom en van Herpt (1976) en door de uitkomsten van een analyse van het gedrag van de schalen in soortgelijk onderzoek (von Bismarck, 1974; Voiers, 1964; Brown, Strong en Rencher, 1974). Om de bruikbaarheid ervan te testen is aan een aantal groepen proefpersonen (ppn) gevraagd naar hun oordeel over hun eigen stem, de ideale stem voor mannen en de ideale stem voor vrouwen op de 35 schalen. De ppn hebben bovendien nog een aantal vragen
| |
| |
over hun persoon beantwoord (sexe, leeftijd, opleiding of beroep, geboorteplaats, woonplaats en het beroep van beide ouders). Alleen de gegevens over de sexe, leeftijd en woonplaats en opleiding of beroep zijn gecodeerd en in de dataverwerking gebruikt.
| |
7. Proefpersonen
Voor het hier beschreven onderzoek naar sexe-invloeden zijn uit de ondervraagden drie groepen gekozen die elk naar sexe, leeftijd, opleiding en herkomst globaal ‘gematched’ waren. De groepen bestonden uit:
- | 89 bijvakstudenten Algemene Taalwetenschap aan de Vrije Universiteit te Amsterdam (58 ♀ en 31 ♂) |
- | 56 studenten Nederlands aan de Rijks Universiteit Leiden (29 ♀ en 27 ♂) |
- | 23 studenten Nederlands en Engels aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (9 ♀ en 14 ♂): |
In totaal bestond de onderzochte groep dus uit 168 ppn, waarvan 96 vrouwen en 72 mannen.
De overige (hier niet verwerkte) ppn waren in meerderheid logopedie-studenten. In deze groepen zijn de vrouwen zeer sterk oververtegenwoordigd.
| |
8. De schalen
De labels bij de in het onderzoek aangeboden schalen zijn te vinden in Tabel 1. Het is de bedoeling dat de schalen elk een positief en een negatief uiteinde hebben. Lemann en Solomon (1952) noemen dat ‘alpha-scales’ in tegenstelling tot ‘beta-scales’ die van een negatief uiteinde via een positief punt weer naar negatief lopen. Tot het beta-type behoren in ons onderzoek de schalen luid ↔ zacht, hoog ↔ laag, en snel ↔ langzaam. Deze schalen zijn ingevoerd om in het vervolgonderzoek, waarin spraakfragmenten ter beoordeling worden aangeboden, inzicht te krijgen in de relatie tussen de gegeven beoordelingen en eenvoudig meetbare fysische parameters van de spraak.
De schalen zijn alle op één blad aangeboden en hadden de volgende vorm:
De ppn is gevraagd op deze schalen het vak aan te kruisen waarin volgens hen het ideale punt ligt voor de mannenstem. Op dezelfde manier is de ideale vrouwenstem aangegeven. Verder is hun gevraagd om op de gegeven schalen een beoordeling te geven van hun eigen stem. Het is uiteraard te verwachten dat zowel de Ideale Stem voor Mannen (IS♂) als de Ideale Stem voor Vrouwen (IS♀) dicht bij de positieve uiteinden zullen worden ‘ingeschaald’. We zullen derhalve het schaaluiteinde waar de IS-punten het dichtst bij liggen als ‘positief extreem’ definiëren. In Tabel 1 zijn de gemiddelde waarden voor IS♂ en IS♀ op de 35 schalen weergegeven, berekend over de scores van alle 168 ppn. Het positieve extreem van de schalen is, waar dat van toepassing is, cursief gedrukt. Kriterium hierbij was, dat de scores voor zowel IS♂ als IS♀ kleiner dan 3.0 of groter dan 5.0 moesten zijn. De schalen 16, 21 en 22 worden als twijfelgevallen beschouwd. De ‘psychofysische’ schalen 4, 11 en 32 geven zoals te verwachten waarden te zien die dichtbij of aan weerszijden van het schaalmidden liggen. Bij de schaal ruw ↔ glad (18) heeft de term ‘glad’ blijkbaar een voldoende negatieve konnotatie om niet als
| |
| |
Tabel 1: |
t-toets Ideale Stem voor Mannen versus Ideale Stem voor vrouwen. |
|
N = 168, verdeeld in 96 vrouwen en 72 mannen. |
|
Verschillen worden signifikant geacht bij een overschrijdingskans van minder dan 5%. |
|
In de kolom ‘Signif. Nivo’ betekent*: p⩽.05, **: p⩽.01, ***: p⩽.005 en ****: p⩽.001; T betekent een trendmatig verschil (p⩽.10). |
|
IS ♂ |
IS ♀ |
Verschil |
Prob. |
Signif. Nivo |
schaal |
|
|
|
|
|
1 Aangenaam - onaangenaam |
1.35 |
1.20 |
0.15 |
0.054 |
T |
2 Dof - helder |
5.35 |
6.35 |
-1.00 |
0 |
**** |
3 Vriendelijk - kortaf |
1.75 |
1.47 |
0.27 |
0.003 |
*** |
4 Luid - zacht |
3.27 |
4.49 |
-1.22 |
0 |
**** |
5 Hees - niet hees |
5.52 |
5.72 |
-0.20 |
0.266 |
|
6 Stereotiep - gevarieerd |
6.00 |
6.14 |
-0.14 |
0.304 |
|
7 Aktief - passief |
2.12 |
2.02 |
0.11 |
0.390 |
|
8 Ongekunsteld - geaffekteerd |
1.94 |
1.98 |
-0.04 |
0.781 |
|
9 Flets - klankrijk |
6.30 |
6.37 |
-0.08 |
0.408 |
|
10 Slordig - precies |
5.43 |
5.65 |
-0.22 |
0.105 |
|
11 Hoog-laag |
5.61 |
3.10 |
2.51 |
0 |
**** |
12 Stevig - slap |
1.88 |
2.57 |
-0.70 |
0 |
**** |
13 Krakerig - niet krakerig |
6.20 |
6.46 |
-0.27 |
0.044 |
* |
14 Traag-vlot |
5.58 |
5.69 |
-0.11 |
0.420 |
|
15 Melodieus - eentonig |
2.11 |
1.64 |
0.47 |
0 |
**** |
16 Krachtig - zwak |
1.92 |
3.05 |
-1.13 |
0 |
**** |
17 Lelijk - mooi |
6.02 |
6.44 |
-0.42 |
0 |
**** |
18 Ruw - glad |
4.27 |
5.44 |
-1.17 |
0 |
**** |
19 Doods - levendig |
6.07 |
6.31 |
-0.24 |
0.012 |
* |
20 Regionaal - niet regionaal |
5.12 |
5.28 |
-0.17 |
0.346 |
|
21 Gerond - hoekig |
3.12 |
2.59 |
0.54 |
0 |
**** |
22 Diep - schel |
2.04 |
3.63 |
-1.59 |
0 |
**** |
23 Arm - rijk |
6.02 |
6.04 |
-0.02 |
0,875 |
|
24 Gespannen - ontspannen |
6.13 |
5.92 |
0.21 |
0.104 |
|
25 Expressief - uitdrukkingsloos |
1.70 |
1.66 |
0.04 |
0.682 |
|
26 Vast - onvast |
1.71 |
2.10 |
-0.39 |
0 |
**** |
27 Plat - beschaafd |
5.88 |
6.00 |
-0.12 |
0.323 |
|
28 Zelfverzekerd - weifelend |
2.10 |
2.33 |
-0.23 |
0.054 |
T |
29 Zeurig - opgewekt |
6.08 |
6.36 |
-0.28 |
0.004 |
*** |
30 Verzorgd - onverzorgd |
1.96 |
1.87 |
0.08 |
0.507 |
|
31 Afwijkend - normaal |
5.76 |
5.89 |
-0.12 |
0.425 |
|
32 Snel - langzaam |
3.48 |
3.18 |
0.30 |
0.010 |
** |
33 Vol - iel |
1.85 |
2.42 |
-0.57 |
0 |
**** |
34 Opgewonden - rustig |
5.59 |
5.01 |
0.58 |
0 |
**** |
35 Duidelijk - onduidelijk |
1.51 |
1.56 |
-0.05 |
0.574 |
|
| |
| |
ideaal beschouwd te worden, zelfs niet in tegenstelling tot ‘ruw’. Deze schaal wordt in het vervolgonderzoek dan ook niet gehandhaafd. De schalen zonder positief extreem zullen we verder ‘middenschalen’ noemen.
| |
9. Probleemstelling
We hebben in dit onderzoek geprobeerd drie vragen te beantwoorden. De eerste vraag, die betrekking heeft op de gemiddelde scores voor de IS♀ en de IS♂, is tweeledig. Op de eerste plaats hebben we ons bij elk van de 35 schalen afgevraagd of de plaats van de IS♀ verschilt van die van de IS♂. Met ‘plaats’ wordt hier de gemiddelde score bedoeld, berekend over alle ppn. Vervolgens hebben we ons afgevraagd of de gevonden verschillen tussen IS♀ en IS♂ ook blijven bestaan als we de gemiddelden apart berekenen voor de vrouwelijke en mannelijke beoordelaars.
In beide genoemde deelvragen is voornamelijk het verschil tussen IS♂ en IS♀ van belang; de absolute waarden van de scores zijn daaraan ondergeschikt. Op hun beurt staan de absolute waarden centraal in de tweede vraag: zijn mannen en vrouwen het onderling eens over de precieze plaats van de IS♂ en de Is♀ op de 35 schalen.
De laatste vraag die we hebben proberen te beantwoorden is of er tussen de vrouwelijke en mannelijke ppn verschillen bestaan in de beoordelingen van hun Eigen Stem (ES), en zo ja, of die verschillen korresponderen met de eerder gevonden verschillen tussen de opvattingen over de IS♂ en IS♀.
| |
10. Resultaten
Wanneer we sexe-verschillen in de gegeven beoordelingen willen onderzoeken, dan zijn daar verschillende mogelijkheden voor. Op de eerste plaats kunnen we ons afvragen:
10.1 Zijn er belangrijke verschillen tussen wat een zowel uit mannen als uit vrouwen bestaande groep ppn gemiddeld als ideaal voor een vrouwenstem en als ideaal voor een mannenstem beschouwt?
Om deze vraag te beantwoorden zijn met behulp van een t-toets de oordelen over IS♂ en IS♀ op elk van de 35 schalen met elkaar vergeleken. In de laatste kolom van Tabel 1 staat aangegeven in hoeverre verschillen tussen IS♀ en IS♂ signifikant bevonden zijn (p < .05). Niet-signifikante verschillen tot maximaal 10% nivo beschouwen we als trend; in de tabel zijn ze aangeduid met ‘T’.
Afgezien van de middenschalen is bij 14 van de 31 schalen sprake van een signifikant verschil tussen IS♀ en IS♂ en in twee gevallen van een trendmatig verschil. Het ideaalpunt voor mannen, de IS♂, wordt op de schalen 12, 16, 22, 26, 33 en 34 (signifikant) en 28 (trend) verder in de richting van het positieve extreem geplaatst dan de IS♀. Deze schalen zullen we daarom verder ‘mannenschalen’ noemen. De ppn vinden niet alleen dat mannen luider, lager, langzamer en ruwer (middenschalen) zouden moeten spreken dan vrouwen, zij achten het bovendien voor mannen signifikant meer dan voor vrouwen gewenst dat ze een ‘stevige, krachtige, diepe, vaste, volle en rustige’ stem of uitspraak hebben. Ook is de trend aanwijsbaar dat een ‘zelfverzekerde’ stem voor mannen meer gewenst is dan voor vrouwen.
| |
| |
Analoog aan de definitie van mannenschalen kunnen we spreken van ‘vrouwenschalen’ bij schaal 2, 3, 13, 15, 17, 19, 21 en 29 (signifikant) en 1 (trend). Onze ppn vinden derhalve niet alleen dat vrouwen zachter, hoger, sneller en gladder (middenschalen) zouden moeten spreken dan mannen, zij achten het voor vrouwen signifikant meer dan voor mannen gewenst dat zij een ‘heldere, vriendelijke, niet-krakerige, melodieuze, mooie, geronde en opgewekte’ stem of uitspraak hebben, met een trend om van vrouwen een aangenamere stem te verlangen dan van mannen.
Na de konstatering dat de uit ppn van beide sexen samengestelde groep op een aantal schalen duidelijk onderscheid maakt tussen de IS♂ en de IS♀, kunnen we ons afvragen of de gevonden verschillen (mede) afhankelijk zijn van de sexe der beoordelaars. Met andere woorden, zijn er verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke beoordelaars in hun opvatting over gewenste verschillen tussen de ideale vrouwenstem en de ideale mannenstem?
In de tabellen 2 en 3 staan de voor vrouwen en mannen afzonderlijk berekende gemiddelden voor IS♂ en IS♀ op de schalen die bij de groep als geheel signifikante of trendmatige verschillen te zien gaven.
Tabel 2: |
t-toets Ideale Stem voor Mannen versus Ideale Stem voor vrouwen. |
|
N = 96 vrouwelijke beoordelaars. |
|
Voor de betekenis van de symbolen, zie Tabel 1. |
|
IS♂ |
IS♀ |
Verschil |
Prob. |
Signif. Nivo |
schaal |
|
|
|
|
|
1 Aangenaam - onaangenaam |
1.11 |
1.11 |
0.00 |
1.000 |
|
2 Dof - helder |
5.33 |
6.39 |
-1.07 |
0 |
**** |
3 Vriendelijk - kortaf |
1.65 |
1.43 |
0.22 |
0.091 |
T |
4 Luid - zacht |
3.26 |
4.33 |
-1.07 |
0 |
**** |
11 Hoog - laag |
5.74 |
3.38 |
2.36 |
0 |
**** |
12 Stevig - slap |
1.67 |
2.30 |
-0.64 |
0 |
**** |
13 Krakerig - niet krakerig |
6.27 |
6.54 |
-0.27 |
0.116 |
|
15 Melodieus - eentonig |
1.78 |
1.47 |
0.31 |
0.015 |
* |
16 Krachtig - zwak |
1.67 |
2.71 |
-1.04 |
0 |
**** |
17 Lelijk - mooi |
6.27 |
6.57 |
-0.30 |
0.029 |
* |
18 Ruw-glad |
4.23 |
5.40 |
-1.17 |
0 |
**** |
19 Doods - levendig |
6.31 |
6.42 |
-0.10 |
0.311 |
|
21 Gerond - hoekig |
2.96 |
2.41 |
0.55 |
0.005 |
*** |
22 Diep - schel |
1.81 |
3.38 |
-1.57 |
0 |
**** |
26 Vast - onvast |
1.58 |
1.86 |
-0.28 |
0.024 |
* |
28 Zelfverzekerd - weifelend |
2.06 |
2.16 |
-0.10 |
0.558 |
|
29 Zeurig - opgewekt |
6.32 |
6.51 |
-0.19 |
0.105 |
|
32 Snel - langzaam |
3.42 |
3.18 |
0.24 |
0.116 |
|
33 Vol - iel |
1.62 |
2.13 |
-0.51 |
0 |
**** |
34 Opgewonden - rustig |
5.69 |
5.03 |
0.66 |
0.003 |
*** |
| |
| |
We zien daar dat de eerder gevonden trend om van vrouwen een aangenamere stem te verlangen dan van mannen veroorzaakt wordt door de mannelijke beoordelaars. In hun oordeel is het verschil op deze schaal signifikant (p < .05), terwijl de vrouwelijke beoordelaars de IS♀ en IS♂ hier gelijk inschalen. Iets dergelijks zien we bij schaal 3: de IS♀ moet volgens mannelijke beoordelaars signifikant vriendelijker klinken dan de IS♂ (p < .01), terwijl bij de vrouwen die opvatting niet meer dan een trend is.
Tabel 3: |
t-toets Ideale Stem voor Mannen versus Ideale Stem voor Vrouwen. |
|
N = 72 mannelijke beoordelaars. |
|
Voor de betekenis van de symbolen, zie Tabel 1 |
|
IS♂ |
IS♀ |
Verschil |
Prob. |
Signif. Nivo |
schaal |
|
|
|
|
|
1 Aangenaam - onaangenaam |
1.64 |
1.29 |
0.35 |
0.026 |
* |
2 Dof - helder |
5.40 |
6.32 |
-0.92 |
0 |
**** |
3 Vriendelijk - kortaf |
1.87 |
1.54 |
0.33 |
0.009 |
** |
4 Luid - zacht |
3.29 |
4.68 |
-1.39 |
0 |
**** |
11 Hoog - laag |
5.44 |
2.72 |
2.72 |
0 |
**** |
12 Stevig - slap |
2.15 |
2.92 |
-0.76 |
0 |
**** |
13 Krakerig - niet krakerig |
6.08 |
6.35 |
-0.26 |
0.205 |
|
15 Melodieus - eentonig |
2.53 |
1.85 |
0.68 |
0 |
**** |
16 Krachtig - zwak |
2.25 |
3.53 |
-1.28 |
0 |
**** |
17 Lelijk - mooi |
5.72 |
6.28 |
-0.55 |
0.003 |
*** |
18 Ruw - glad |
4.33 |
5.49 |
-1.15 |
0 |
**** |
19 Doods - levendig |
5.76 |
6.15 |
-0.39 |
0.019 |
* |
21 Gerond - hoekig |
3.32 |
2.82 |
0.51 |
0.009 |
** |
22 Diep - schel |
2.32 |
3.94 |
-1.62 |
0 |
**** |
26 Vast - onvast |
1.85 |
2.40 |
-0.55 |
0.002 |
*** |
28 Zelfverzekerd - weifelend |
2.14 |
2.57 |
-0.43 |
0.017 |
* |
29 Zeurig - opgewekt |
5.87 |
6.15 |
-0.37 |
0.019 |
* |
32 Snel - langzaam |
3.56 |
3.18 |
0.37 |
0.034 |
* |
33 Vol - iel |
2.11 |
2.78 |
-0.67 |
0 |
**** |
34 Opgewonden - rustig |
5.49 |
5.00 |
0.49 |
0.031 |
* |
Ook de mening dat mannen een meer zelfverzekerde en vrouwen een meer opgewekte, levendige en snellere stem/uitspraak moeten hebben, blijkt voornamelijk van de mannelijke beoordelaars afkomstig te zijn (p < .05 op schaal 19, 28, 29 en 32 voor de mannen); volgens de vrouwen is het verschil tussen IS♂ en IS♀ op deze schalen, hoewel in dezelfde richting, zelfs geen trend.
Het verschil tussen IS♂ en IS♀ op schaal 13 (p < .05) vinden we in de oordelen van de vrouwen en mannen afzonderlijk niet terug, dat wil zeggen, het verschil gaat daar wel in dezelfde richting, maar het is volgens onze kriteria zelfs geen trend. De signifikantie van het verschil voor de totale groep kan een gevolg zijn van het betrekkelijk grote aantal ppn, waardoor kleine verschillen al snel signifikant worden. In de diskussie
| |
| |
zullen we nader ingaan op de mogelijkheid dat een aantal van de als signifikant bevonden verschillen in werkelijkheid slechts artefakten van de toegepaste toets zijn.
Waar we bij de afzonderlijke groepen beoordelaars wel een signifikant verschil tussen IS♂ en IS♀ terugvinden, blijkt dit verschil bij de mannelijke beoordelaars signifikanter te zijn op de schalen 15, 17 en 26 en bij de vrouwelijke beoordelaars op schaal 21 en 34. De konklusie lijkt gerechtvaardigd dat mannen en vrouwen in het algemeen het-
Tabel 4: |
t-toets voor de mening over de Ideale Stem voor Mannen. Vergeleken worden de meningen van mannen en vrouwen. Voor de betekenis van de symbolen, zie Tabel 1. |
|
Mening Mannen |
Mening Vrouwen |
Verschil |
Prob. |
Signif. Nivo |
schaal |
|
|
|
|
|
1 Aangenaam - onaangenaam |
1.64 |
1.11 |
0.52 |
0 |
**** |
2 Dof - helder |
5.40 |
5.33 |
0.08 |
0.746 |
|
3 Vriendelijk - kortaf |
1.87 |
1.65 |
0.23 |
0.123 |
|
4 Luid - zacht |
3.29 |
3.26 |
0.03 |
0.869 |
|
5 Hees - niet hees |
5.89 |
5.23 |
0.66 |
0.008 |
** |
6 Stereotiep - gevarieerd |
5.97 |
6.03 |
-0.06 |
0.770 |
|
7 Aktief - passief |
2.17 |
2.09 |
0.07 |
0.692 |
|
8 Ongekunsteld - geaffekteerd |
2.10 |
1.82 |
0.27 |
0.190 |
|
9 Flets - klankrijk |
6.11 |
6.44 |
-0.33 |
0.025 |
* |
10 Slordig - precies |
5.50 |
5.39 |
0.11 |
0.578 |
|
11 Hoog - laag |
5.44 |
5.74 |
-0.30 |
0.072 |
T |
12 Stevig - slap |
2.15 |
1.67 |
0.49 |
0.001 |
**** |
13 Krakerig - niet krakerig |
6.08 |
6.27 |
-0.19 |
0.374 |
|
14 Traag-vlot |
5.33 |
5.77 |
-0.44 |
0.028 |
* |
15 Melodieus - eentonig |
2.53 |
1.78 |
0.75 |
0 |
**** |
16 Krachtig - zwak |
2.25 |
1.67 |
0.58 |
0 |
**** |
17 Lelijk - mooi |
5.72 |
6.27 |
-0.55 |
0.003 |
*** |
18 Ruw - glad |
4.33 |
4.23 |
0.10 |
0.630 |
|
19 Doods - levendig |
5.76 |
6.31 |
-0.55 |
0 |
**** |
20 Regionaal - niet regionaal |
5.19 |
5.07 |
0.12 |
0.630 |
|
21 Gerond - hoekig |
3.32 |
2.96 |
0.37 |
0.087 |
T |
22 Diep - schel |
2.32 |
1.81 |
0.51 |
0 |
**** |
23 Arm - rijk |
5.76 |
6.22 |
-0.45 |
0.005 |
*** |
24 Gespannen - ontspannen |
6.00 |
6.23 |
-0.23 |
0.184 |
|
25 Expressief - uitdrukkingsloos |
1.97 |
1.47 |
0.50 |
0.001 |
**** |
26 Vast - onvast |
1.85 |
1.58 |
0.26 |
0.051 |
T |
27 Plat - beschaafd |
5.58 |
6.12 |
-0.54 |
0.004 |
*** |
28 Zelfverzekerd - weifelend |
2.14 |
2.06 |
0.08 |
0.636 |
|
29 Zeurig - opgewekt |
5.78 |
6.32 |
-0.55 |
0 |
**** |
30 Verzorgd - onverzorgd |
2.26 |
1.71 |
0.56 |
0.002 |
*** |
31 Afwijkend - normaal |
5.56 |
5.95 |
-0.39 |
0.091 |
T |
32 Snel - langzaam |
3.56 |
3.42 |
0.14 |
0.409 |
|
33 Vol - iel |
2.11 |
1.62 |
0.49 |
0 |
**** |
34 Opgewonden - rustig |
5.49 |
5.69 |
-0.20 |
0.336 |
|
35 Duidelijk - onduidelijk |
1.58 |
1.44 |
0.14 |
0.245 |
|
| |
| |
zelfde onderscheid maken tussen de IS♀ en de IS♂, maar dat het verschil zich in de scores van de mannen meestal duidelijker profileert dan in de door de vrouwen gegeven oordelen (vergelijk de kolommen met de verschillen tussen de gemiddelden in de tabellen 2 en 3).
10.2 Tot dusver hebben we alleen gekeken naar verschillen tussen IS♀ en IS♂. We zullen nu naar de profielen van de IS♀ en de IS♂ afzonderlijk gaan kijken en ons daarbij afvragen of die naar de mening van de mannelijke en vrouwelijke beoordelaars gelijk zijn. We vragen ons daartoe af:
Is er een verschil tussen mannelijke en vrouwelijke beoordelaars in hun opvatting over de ideale stem (voor mannen en/of vrouwen)?
Om het verschil met de eerder behandelde vragen te verduidelijken geven we het volgende voorbeeld (Fig. 1):
Figuur 1: Voorbeeld van de uitsplitsing van de scores van mannen en vrouwen voor IS♀ en IS♂ afzonderlijk.
We zien dat ‘beschaafd’ het positieve extreem is, in de zin van de boven gegeven definitie en dat de IS♀ daarbij het meest aan de positieve kant ligt. Zowel in de scores van de vrouwen als in die van de mannen liggen IS♂ en IS♀ dicht bij elkaar; het verschil is dan ook niet signifikant. Wat we in Fig. 1 echter ook duidelijk kunnen waarnemen, is dat de mannen op deze schaal gemiddeld lagere eisen stellen dan de vrouwen; daarbij maakt het geen verschil of het gaat om eisen die aan vrouwen gesteld worden of aan mannen.
Het verschil tussen de scores van de vrouwen en van de mannen voor de IS♂ is signifikant (p < .005); hetzelfde geldt voor de IS♀. Zo zijn er meer verschillen in de oordelen van de vrouwen en mannen te vinden; ze zijn samengevat in de tabellen 4 en 5.
In het algemeen kunnen we het volgende opmerken: waar sprake is van een signifikant verschil tussen de opvattingen van mannen en vrouwen blijken de vrouwen het ideale punt altijd meer naar het positieve uiteinde van de schaal te plaatsen, behalve bij ‘hees ↔ niet hees’, waar de vrouwen minder extreem (streng, kritisch) zijn dan de mannen in hun oordeel over de IS♂ (p < .01). Het zelfde geldt voor de IS♀ op deze schaal, maar daar is het verschil niet signifikant. Op de schalen waar geen sprake is van een signifi-
| |
| |
Tabel 5: |
t-toets voor de mening over de Ideale Stem voor Vrouwen. Vergeleken worden de meningen van mannen en vrouwen. Voor de betekenis van de symbolen, zie Tabel 1. |
|
Mening Mannen |
Mening Vrouwen |
Verschil |
Prob. |
Signif. Nivo |
schaal |
|
|
|
|
|
1 Aangenaam - onaangenaam |
1.29 |
1.11 |
0.18 |
0.045 |
* |
2 Dof - helder |
6.32 |
6.40 |
-0.08 |
0.509 |
|
3 Vriendelijk - kortaf |
1.54 |
1.43 |
0.11 |
0.270 |
|
4 Luid - zacht |
4.68 |
4.33 |
0.35 |
0.099 |
T |
5 Hees - niet hees |
5.94 |
5.57 |
0.37 |
0.141 |
|
6 Stereotiep - gevarieerd |
6.12 |
6.17 |
-0.05 |
0.821 |
|
7 Aktief - passief |
2.07 |
1.99 |
0.08 |
0.630 |
|
8 Ongekunsteld - geaffekteerd |
2.31 |
1.75 |
0.56 |
0.017 |
* |
9 Flets - klankrijk |
6.28 |
6.47 |
-0.19 |
0.116 |
|
10 Slordig - precies |
5.64 |
5.68 |
-0.04 |
0.838 |
|
11 Hoog - laag |
2.72 |
3.38 |
-0.66 |
0 |
**** |
12 tevig - slap |
2.92 |
2.30 |
0.62 |
0 |
**** |
13 Krakerig - niet krakerig |
6.35 |
6.54 |
-0.19 |
0.249 |
|
14 Traag-vlot |
5.50 |
5.84 |
-0.34 |
0.052 |
T |
15 Melodieus - eentonig |
1.85 |
1.47 |
0.38 |
0.001 |
**** |
16 Krachtig - zwak |
3.53 |
2.71 |
0.82 |
0 |
**** |
17 Lelijk - mooi |
6.28 |
6.57 |
-0.39 |
0.038 |
* |
18 Ruw - glad |
5.49 |
5.40 |
0.09 |
0.631 |
|
19 Doods - levendig |
6.15 |
6.42 |
-0.27 |
0.063 |
T |
20 Regionaal - niet regionaal |
5.32 |
5.27 |
0.05 |
0.850 |
|
21 Gerond - hoekig |
2.82 |
2.41 |
0.41 |
0.017 |
* |
22 Diep - schel |
3.94 |
3.39 |
0.56 |
0.001 |
**** |
23 Arm - rijk |
5.81 |
6.24 |
-0.47 |
0,007 |
** |
24 Gespannen - ontspannen |
5.86 |
5.97 |
-0.11 |
0.594 |
|
25 Expressief - uitdrukkingsloos |
1.85 |
1.50 |
0.35 |
0.018 |
* |
26 Vast - onvast |
2.40 |
1.86 |
0.54 |
0.001 |
**** |
27 Plat - beschaafd |
5.68 |
6.27 |
-0.59 |
0.001 |
**** |
28 Zelfverzekerd - weifelend |
2.57 |
2.16 |
0.41 |
0.021 |
* |
29 Zeurig - opgewekt |
6.15 |
6.51 |
-0.36 |
0.007 |
** |
30 Verzorgd - onverzorgd |
2.12 |
1.66 |
0.46 |
0.012 |
* |
31 Afwijkend - normaal |
5.79 |
5.98 |
-0.19 |
0.384 |
|
32 Snel - langzaam |
3.18 |
3.18 |
0.00 |
0.970 |
|
33 Vol - iel |
2.78 |
2.13 |
0.65 |
0 |
**** |
34 Opgewonden - rustig |
5.00 |
5.03 |
-0.03 |
0.893 |
|
35 Duidelijk - onduidelijk |
1.64 |
1.49 |
0.15 |
0.292 |
|
kant verschil tussen mannen en vrouwen blijken de vrouwen overigens ook vrijwel overal extremere standpunten in te nemen. Mannen lijken minder streng in hun oordeel, vooral waar het de eigen sexe (IS♂) betreft.
10.3 Tot nu toe hebben we gekeken naar beoordelingen van de ideale stem en uit- | |
| |
spraak. We hebben onze ppn echter tevens gevraagd om een beoordeling van hun eigen stem (ES) te geven op de 35 schalen, zodat we kunnen onderzoeken in hoeverre het gemiddelde beeld dat de vrouwen van hun stem/uitspraak hebben verschilt van dat van de mannen.
Tabel 6: |
t-toets Eigen Stem voor Mannen versus Eigen Stem voor Vrouwen. Voor de betekenis van de symbolen, zie Tabel 1. |
|
ES♂ |
ES♀ |
Verschil |
Prob. |
Signif. Nivo |
schaal |
|
|
|
|
|
1 Aangenaam - onaangenaam |
3.06 |
3.01 |
0.05 |
0.811 |
|
2 Dof - helder |
4.28 |
5.05 |
-0.78 |
0.002 |
*** |
3 Vriendelijk - kortaf |
3.17 |
2.60 |
0.56 |
0.005 |
*** |
4 Luid - zacht |
3.58 |
4.27 |
-0.69 |
0.010 |
** |
5 Hees - niet hees |
5.96 |
6.04 |
-0.08 |
0.734 |
|
6 Stereotiep - gevarieerd |
4.93 |
5.16 |
-0.23 |
0.321 |
|
7 Aktief - passief |
2.96 |
2.87 |
0.08 |
0.710 |
|
8 Ongekunsteld - geaffekteerd |
2.56 |
2.27 |
0.29 |
0.201 |
|
9 Flets - klankrijk |
4.28 |
5.04 |
-0.76 |
0.001 |
**** |
10 Slordig - precies |
3.86 |
4.28 |
-0.42 |
0.134 |
|
11 Hoog - laag |
5.21 |
4.12 |
1.09 |
0 |
**** |
12 Stevig - slap |
2.82 |
3.01 |
-0.19 |
0.341 |
|
13 Krakerig - niet krakerig |
6.06 |
6.24 |
-0.18 |
0.407 |
|
14 Traag-vlot |
5.11 |
5.36 |
-0.25 |
0.307 |
|
15 Melodieus - eentonig |
3.58 |
3.22 |
0.36 |
0.106 |
|
16 Krachtig - zwak |
3.03 |
3.33 |
-0.30 |
0.180 |
|
17 Lelijk - mooi |
4.72 |
4.42 |
0.30 |
0.114 |
|
18 Ruw - glad |
4.42 |
5.17 |
-0.76 |
0 |
**** |
19 Doods - levendig |
5.19 |
5.73 |
-0.54 |
0.005 |
*** |
20 Regionaal - niet regionaal |
4.69 |
4.89 |
-0.20 |
0.543 |
|
21 Gerond - hoekig |
3.31 |
2.94 |
0.37 |
0.034 |
* |
22 Diep - schel |
2.86 |
3.56 |
-0.70 |
0.001 |
**** |
23 Arm - rijk |
4.90 |
4.96 |
-0.06 |
0,760 |
|
24 Gespannen - ontspannen |
4.71 |
4.79 |
-0.08 |
0.743 |
|
25 Expressief - uitdrukkingsloos |
2.68 |
2.35 |
0.33 |
0.060 |
T |
26 Vast - onvast |
2.86 |
3.00 |
-0.14 |
0.540 |
|
27 Plat - beschaafd |
4.96 |
5.72 |
-0.77 |
0.002 |
*** |
28 Zelfverzekerd - weifelend |
3.14 |
3.44 |
-0.30 |
0.233 |
|
29 Zeurig - opgewekt |
4.92 |
5.44 |
-0.53 |
0.015 |
* |
30 Verzorgd - onverzorgd |
3.10 |
2.95 |
0.15 |
0.572 |
|
31 Afwijkend - normaal |
5.53 |
5.97 |
-0.44 |
0.061 |
T |
32 Snel - langzaam |
3.07 |
2.99 |
0.08 |
0.743 |
|
33 Vol - iel |
2.79 |
2.88 |
-0.09 |
0.603 |
|
34 Opgewonden - rustig |
4.81 |
4.13 |
0.68 |
0.011 |
* |
35 Duidelijk - onduidelijk |
3.49 |
2.81 |
0.68 |
0.011 |
* |
| |
| |
We stelden ons daartoe de meer specifieke vraag:
Spelen de gevonden sexe-specifieke beoordelingstendenties zoals die afgeleid zijn uit de gegevens over ideale stem ook een rol bij het beoordelen van de eigen stem?
Op grond van de resultaten in Tabel 1 hebben we een aantal schalen ‘mannen’- resp. ‘vrouwen’-schalen genoemd, indien het verschil tussen de IS♂ en de IS♀ signifikant was op het 10% nivo. Wanneer we nu de ES-oordelen van vrouwen versus die van mannen op deze schalen beschouwen, blijken die in dezelfde richting te staan, dat wil zeggen, de oriëntatie IS♀/IS♂ korrespondeert met die van de ES♀/ES♂ op die schalen. Een uitzondering vormt de schaal ‘lelijk ↔ mooi’, een vrouwenschaal waarop mannen hun eigen stem positiever scoren (niet signifikant). In het algemeen beoordelen vrouwen hun eigen stem echter positiever op de vrouwenschalen en de mannen dito op de mannenschalen. Voorts blijkt dat de vrouwen hun eigen stem positiever scoren op de sexeneutrale schalen 9, 27 en 35 (signifikant) en 25 en 31 (trend): de vrouwen blijken dus hun stem gemiddeld meer klankrijk, beschaafd, duidelijk, expressief en normaal te vinden dan de mannen. Ook dit komt overeen met de IS♀/IS♂ oriëntatie op die schalen, met uitzondering van schaal 35: de IS♂ moet iets duidelijker zijn dan de IS♀, maar dit verschil is wel zeer gering.
| |
11. Diskussie
11.1 Iets over de opzet van het onderzoek
Voor we overgaan tot een inhoudelijke bespreking van de resultaten moeten een paar opmerkingen gemaakt worden over de toegepaste statistische verwerking. De ruwe data zijn scores van een aantal groepen ppn die drie ‘concepten’, te weten Ideale Mannenstem, Ideale Vrouwenstem en Eigen stem, ingeschaald hebben met betrekking tot 35 attributen (schalen). Omdat we over de samenhang tussen de schalen geen empirische informatie vooraf hadden, bleef er niet veel anders over dan ze als onderling onafhankelijk te beschouwen en de scores voor alle schalen apart te analyseren. Gezien het feit dat we alleen in groepsgemiddelden geïnteresseerd waren, leidde dit tot een verwerkingsstrategie waarbij telkens 35 onafhankelijke t-toetsen uitgevoerd werden. Een dergelijke aanpak heeft een belangrijk nadeel. Als men nl. op die manier groepen vergelijkt die op geen enkele manier werkelijk van elkaar verschillen, dan loopt men bij N onafhankelijke toetsen bij een signifikantienivo van X een kans van 1 - (1-X)N om bij tenminste één toets een signifikant verschil te vinden. In ons geval werden steeds 35 toetsen uitgevoerd. Bij een signifikantienivo van .05 kunnen we dan in 83% van het aantal gevallen dat we 35 toetsen uitvoeren tenminste één signifikant verschil verwachten. Bij een signifikantienivo van .01 is dit percentage weliswaar gedaald tot 30, maar nog altijd niet geheel verwaarloosbaar. Overigens moet men dit probleem ook weer niet overschatten. Bij een voorzichtige interpretatie van de resultaten zullen een of twee ten onrechte als signifikant voor mannen en vrouwen verschillend beschouwde schalen het totale beeld niet onherstelbaar vervalsen.
Enige voorzichtigheid bij het beoordelen van de waarde van statistische signifikanties is ook gewenst omdat het hier de verwerking van data betreft die niet speciaal met het oog op het onderzoeken van sexe-gerelateerde beoordelingstendenties verzameld zijn. In een speciaal op sexe-verschillen gericht onderzoek zouden andere variabelen dan thans gekontroleerd zijn. Het zou bijv. voor de hand gelegen hebben om de score- | |
| |
formulieren voor Ideale Mannenstem, Ideale Vrouwenstem en Eigen stem in wisselende volgorde aan te bieden en niet, zoals wij gedaan hebben, steeds in de boven gegeven volgorde. Het is dus in principe niet geheel uitgesloten dat er in onze gegevens een sytematische invloed bestaat van scores voor IS♂ op die voor IS♀ en ES, maar niet omgekeerd.
Zeker in een onderzoek als het onderhavige is de statistische signifikantie van allerlei effekten niet het enig belangrijke; het is zeker evenzeer de moeite waard om naar de absolute waarden van de verschillen te kijken. Zo zien we bijv. in Tabel 1 dat de IS♀ zeer signifikant (p < .005) vriendelijker is dan de IS♂, maar dat de afstand in absolute zin nog geen drie-tiende schaaldeel op een 7-vaksschaal bedraagt. Of een dergelijk klein verschil ook in het dagelijks leven een rol speelt, is moeilijk te zeggen, te meer omdat we geen precieze gegevens hebben over de ‘breedte’ van de schaal (we weten niet precies hoe groot voor onze ppn het verschil is tussen een stem die maximaal vriendelijk en een stem die maximaal kort-af is). Over de breedte van de schalen komen meer gegevens beschikbaar in het vervolgonderzoek, waarin op de band opgenomen stemmen ingeschaald worden. Overigens zijn ook in absolute waarde kleine verschillen belangrijker en interpreteerbaarder naarmate ze beter passen in bestaande kaders, zoals bijv. globale sexe-stereotypen. Wat dat betreft is het kleine verschil tussen IS♀ en IS♂ op de schaal ‘vriendelijk ↔ kortaf’, zeker in kombinatie met dezelfde tendens op de schalen 1, 2, 13, 17, 19, 21 en 29 er een aanwijzing voor dat het stereotype van de vrouw als voornamelijk lief, zorgzaam, opgewekt en afhankelijk nog steeds bestaat.
| |
11.2 Vergelijking met de resultaten van Kramer
Een andere mogelijkheid om de betekenis van kleine verschillen te duiden is door na te gaan of in gelijksoortig onderzoek overeenkomstige resultaten zijn verkregen. Zo'n onderzoek is dat van Kramer (1977), dat ondanks het verschil in opzet treffende overeenkomsten vertoont met de resultaten van ons onderzoek. Kramer konstrueerde een vragenlijst van 51 items en vroeg haar ppn op een 11-puntsschaal (van 0 tot 100%) aan te geven in welke mate zij meenden dat de spraak van vrouwen en mannen deze kenmerken bezat. Een aantal van de door haar gebruikte termen komen min of meer overeen met een van de termen van onze bipolaire schalen. Deze staan vermeld in de linker kolom van Tabel 7. Waar Kramer een signifikant verschil (p<.05) tussen de opvattingen over mannen- en vrouwenstemmen konstateerde, wordt dit aangeduid met een ♂ resp. ♀ achter de term, al naar gelang aan mannen resp. vrouwen meer van het betreffende attribuut wordt toegeschreven.
Rechts in de tabel staan de schalen uit ons onderzoek die een term bevatten met een min of meer overeenkomstige betekenis. Deze term is telkens cursief gedrukt. Achter de schalen staat op overeenkomstige wijze aangegeven waar wij een signifikant (p < .05) verschil vonden tussen IS♂ en IS♀ (zie Tabel 1), resp. tussen de ES♂ en de ES♀ (zie Tabel 6). Achter ‘zelfverzekerd ↔ weifelend’ staat ♂ tussen haakjes, omdat het hier slechts een trend betreft (p < .10).
Het is duidelijk dat de meeste door Kramer gekontateerde ‘stereotypes’ terug te vinden zijn in zowel de opvattingen van onze ppn over de ideale stem als in hun beoordeling van de eigen stem. Hoe belangwekkend deze overeenkomsten zijn, hangt echter
| |
| |
Tabel 7: |
Overeenkomsten tussen de resultaten van het onderzoek van Kramer (1977) en ons onderzoek. Voor nadere toelichting zie tekst. |
Kramer |
|
Ons onderzoek |
IS |
ES |
|
|
|
|
|
high pitch |
♀ |
hoog ↔ laag |
♀ |
♀ |
fast speech |
♀ |
snel ↔ langzaam |
♀ |
- |
smooth speech |
♀ |
ruw ↔ glad |
♀ |
♀ |
friendly speech |
♀ |
vriendelijk ↔ kortaf |
♀ |
♀ |
gentle speech |
♀ |
|
|
|
|
|
flets ↔ klankrijk |
- |
♀ |
wide range in rate and pitch |
♀ |
melodieus ↔ eentonig |
♀ |
- |
|
|
doods ↔ levendig |
♀ |
♀ |
emotional speech |
♀ |
opgewonden ↔ rustig |
♀ |
♀ |
enthusiastic speech |
♀ |
zeurig ↔ opgewekt |
♀ |
♀ |
polite speech |
♀ |
plat ↔ beschaafd |
- |
♀ |
enunciate clearly |
♀ |
duidelijk ↔ onduidelijk |
- |
♀ |
loud speech |
♂ |
luid ↔ zacht |
♂ |
♂ |
forceful speech |
♂ |
krachtig ↔ zwak |
♂ |
- |
deep voice |
♂ |
diep ↔ schel |
♂ |
♂ |
dominating speech |
♂ |
zelfverzekerd ↔ |
|
|
authoritarian speech |
♂ |
weifelend |
(♂) |
- |
relaxed speech |
- |
gespannen ↔ ontspannen |
- |
- |
sterk af van de mate waarin de oordelen op een biologisch bepaalde realiteit berusten dan wel pure vooroordelen representeren. Dat uit beide onderzoeken blijkt dat vrouwen verondersteld worden een hogere stem te hebben dan mannen is minder opmerkelijk dan bijv. het feit dat zowel Kramer als wij tot de bevinding komen dat vrouwen geacht worden vriendelijker (more friendly, gentle) te spreken dan mannen. Het is dus op de eerste plaats van belang om de afzonderlijke schalen te onderzoeken op hun biologische dan wel kulturele bepaaldheid.
| |
11.3 Analyse van de gebruikte schalen
Associaties tussen schalen en IS♀ of IS♂ kunnen op twee manieren tot stand komen:
- het schaalattribuut is een geldige indikatie van de sexe van een spreker; het betreft hier de attributen die een bijna feilloze herkenning van de sexe van een onbekende en onzichtbare spreker mogelijk maken. Schalen van deze soort zullen we sexe-specifiek noemen.
- het schaalattribuut is op zich geen indikatie voor de sexe van de spreker; die wordt op grond van andere kenmerken herkend en pas na het tot stand komen van de sexe-klassifikatie worden de attributen in kwestie toegedicht, vaak op basis van kultureel bepaalde verwachtingen. Deze schalen zullen we pseudo-sexegebonden noemen.
Tussen de sexe-specifieke en de pseudo-sexegebonden schalen liggen nog schalen die we sexe-geassocieerd zullen noemen. Deze schalen hebben betrekking op attributen die soms wel en soms niet een geldige indikatie vormen voor de sexe van de spreker. Waar het bij zuiver sexe-specifieke schalen gaat om aangeboren, en dus niet bewust manipuleerbare, kenmerken, zullen sexe-geassocieerde schalen vooral betrekking hebben op
| |
| |
kenmerken die samenhangen met aangeleerde sociale rollen. Pseudo-sexegebonden schalen betreffen kenmerken die alleen in de geest van de beoordelaars sexe-diskriminerende waarde hebben. De grenzen tussen de kategorieën zijn vooralsnog zeer vaag; in de praktijk zullen ze vloeiend in elkaar over blijken te lopen.
Een poging om de schalen te klassificeren op basis van de scores van onze ppn is niet gelukt. Men zou nl. kunnen veronderstellen dat die schalen waarop mannen en vrouwen het eens zijn over zowel de verschillen tussen IS♂ en IS♀ als over de absolute schaalposities van IS♂ en IS♀ sexe-specifiek zijn, en dat dit temeer geldt als ook bij de scores voor ES verschillen in dezelfde richting als bij ideale stem blijken te bestaan. Er zijn een aantal schalen die aan al deze kriteria voldoen, onder andere ‘dof ↔ helder’ en ‘vriendelijk ↔ kortaf’. Kan men van de eerste schaal nog enigszins volhouden dat het hier een mogelijk aangeboren attribuut betreft, bij de tweede is dat nauwelijks mogelijk. Anderzijds voldoet een schaal als ‘hoog ↔ laag’ niet aan de eis dat mannen en vrouwen het onderling eens zijn over de absolute waarde van IS♀ en IS♂.
Dat wij er niet in geslaagd zijn om een klassifikatie van de schalen op basis van de scores van onze ppn te maken, kan een gevolg zijn van het feit dat de scores vooral betrekking hebben op ideale stem, terwijl de bovenbedoelde klasse-indeling primair gebaseerd is op typische kenmerken van stem en uitspraak. Op het belang van de verschillen tussen ‘typisch’ en ‘ideaal’ zullen we nog terugkomen. We verwachten dat scores voor de op de band opgenomen stemmen die in het vervolgonderzoek beoordeeld worden een betere basis zullen vormen voor een klassifikatie van de schalen.
| |
11.4 De antwoorden op de drie hoofdvragen nader beschouwd
We zullen verder niet ingaan op het gedrag van de afzonderlijke schalen en ons beperken tot enkele hoofdlijnen van het totale resultaat. Allereerst moeten we konkluderen dat het traditionele beeld van de verschillen tussen mannen en vrouwen - mannen als aktief, krachtig en onafhankelijk, vrouwen als expressief, vriendelijk en afhankelijk - door de scores van een groep universiteitsstudenten anno 1980 bevestigd wordt. Dit is te meer opmerkelijk omdat we niet naar een als typisch beschouwde toestand gevraagd hebben, maar naar een ideaalbeeld. Onze groep ppn als geheel vindt de bestaande ongelijkheid tussen mannen en vrouwen kennelijk best tamelijk ideaal.
De tweede konklusie relativeert de eerste enigszins. Het blijkt nl. dat het verschil tussen IS♀ en IS♂ in de oordelen van de vrouwen kleiner is dan in die van de mannen. Op dit punt verschillen onze uitkomsten van die van Kramer, die bij de beschrijving van typische kenmerken van mannen- en vrouwenspraak juist vond dat vrouwen grotere verschillen signaleerden dan mannen. Er zijn redenen om aan te nemen dat de verschillen in uitkomst een gevolg zijn van het verschil in opdracht (het inschalen van typische resp. ideale kenmerken). Gilbert, Deutsch en Strahan (1978) beschrijven een experiment waarin 432 eerstejaars psychologie-studenten gevraagd werd om een uit veertig 7-vaksschalen bestaand instrument (de Bem Sex Role Inventory) in te vullen. De 40 schalen zijn verdeeld in twee groepen van 20, die betrekking hebben op traditioneel als mannelijk resp. vrouwelijk beschouwde eigenschappen. De totale groep ppn, die voor de helft uit vrouwen en voor de andere helft uit mannen bestond, werd opgesplitst in drie deelgroepen. De eerste groep kreeg de opdracht om de schalen in te vullen voor de typische vrouw/man, de tweede voor wat voor een man/vrouw gewenst is (desirable)
| |
| |
en de derde voor de ideale vrouw/man. Hun in ons kader belangrijkste resultaat is dat in de scores van de mannen het vrouw-man verschil gaande van typisch, via gewenst naar ideaal tamelijk groot blijft, terwijl in de scores van de vrouwen alleen het typische en gewenste vrouw-man verschil ongeveer even groot is als bij de mannen; de ideale vrouw verschilt daarentegen in de scores van de vrouwen nauwelijks van de ideale man. Men zou hieruit, en uit onze resultaten, kunnen afleiden dat vrouwen en mannen overeenkomstige beelden hebben van de bestaande verhoudingen, maar dat in ieder geval onder vrouwelijke universiteitsstudenten het inzicht groeit dat de bestaande verschillen tussen mannen en vrouwen aanzienlijk zullen moeten verminderen voordat van een ideale situatie gesproken kan worden.
De derde konklusie is dat vrouwen de ideale stem op vrijwel alle schalen dichter bij het positieve extreem plaatsen dan de mannelijke ppn. Dit geldt zowel voor de ideale mannenstem als voor de ideale vrouwenstem. Dit suggereert dat vrouwen in het algemeen de neiging hebben om extremer te scoren.
Het verschijnsel dat vrouwen eerder dan mannen bereid lijken om de uiteinden van de schalen in een semantische differentiaal te gebruiken is reeds zo vaak gekonstateerd, dat er onderzoek gedaan is speciaal met het doel om voor deze zogenaamde responseset een verklaring te vinden. McC. Miller (1974) verwerpt de grotere impulsiviteit van vrouwen als verklaring ten gunste van de veronderstelling dat hun grotere neiging tot het geven van sociaal geaccepteerde oordelen een waarschijnlijker oorzaak is. Trudgill (1972) verklaart het feit dat vrouwen een hogere waarde hechten aan de standaardtaal dan mannen eveneens met het streven naar sociale acceptatie; het gebruik van de standaardtaal wordt in die beschouwing geacht sociaal prestige op te leveren. Voor onze gegevens is een verwijzing naar een groter streven naar sociale aanvaarding echter niet voldoende. Het kan immers alleen verklaren dat vrouwen hogere eisen aan leden van hun eigen sexe stellen, maar niet waarom ze ook de mannen op de mannenschalen strenger beoordelen. Ook de veel gehoorde veronderstelling dat extremere scores van vrouwen het gevolg zouden zijn van sexe-afhankelijke preferenties voor auditieve of visuele stimuli (mannen zouden meer visueel ingesteld zijn tegen vrouwen eerder auditief) lijkt niet steekhoudend. MacCoby en Jacklin (1974) inspekteerden enige honderden studies over sexe-verschillen en komen tot de konklusie dat een verschil in preferentie voor auditieve of visuele stimuli niet bewezen is. Ze zeggen zelfs expliciet dat dit ook geldt voor voorkeuren voor gezichten of stemmen.
Tenslotte valt het ook nog op dat in de ES-scores minder schalen een signifikant verschil tussen mannen en vrouwen laten zien dan bij IS (15 tegen 20). Daarentegen vinden we bij het ES-onderzoek op vijf schalen wel signifikante verschillen waar dat in het IS onderzoek niet het geval was. Het lijkt alsof de vrouwen hun hoge eisen voor ideale stem in de praktijk voor een groot deel waarmaken. Ze vinden in ieder geval dat ze signifikant klankrijker, beschaafder en duidelijker spreken dan de mannen met een trend om zichzelf expressiever en normaler te vinden. Anderzijds vinden de vrouwen niet dat ze signifikant minder stevig, krachtig, vast, vol en langzaam klinken dan mannen en evenmin dat ze een melodieuzere, mooiere en minder krakerige stem hebben. Dat zou erop kunnen wijzen dat een belangrijk deel van de sexe-stereotypen, die in de IS-scores van zowel de mannen als de vrouwen nog eens bevestigd werden, het moet stellen zonder een duidelijke feitelijke basis in de werkelijkheid. De kleinere afstand tussen ES♀
| |
| |
en ES♂ op in ieder geval een aantal schalen lijkt in strijd met de eerder genoemde resultaten van Gilbert et al. (1978). In dat onderzoek lieten de vrouwen bij ‘typical’ scores immers even grote verschillen zien als de mannen en bleken ze juist bij de ‘ideal’ scores de verschillen veel kleiner te maken. We nemen voorlopig aan dat deze ‘tegenstrijdigheid’ vooral een gevolg is van de oneerlijkheid in de vergelijking van ES-scores met IS-scores. In het geval van de ideale stem kunnen we IS♀-scores van vrouwen vergelijken met IS♂-scores van vrouwen en IS♀-scores van mannen met IS♀-scores eveneens van mannen; bij de ES-scores hebben we - uiteraard - alleen ES♀-scores van vrouwen en ES♂ scores van mannen. Gilbert et al. daarentegen hadden de beschikking over ‘typical male’ scores van zowel mannen als vrouwen en over ‘typical female’ scores van mannen en vrouwen.
| |
12 Samenvattende konklusies
Uit ons onderzoek naar ideale stem voor mannen, ideale stem voor vrouwen en eigen stem van vrouwen en mannen is opnieuw gebleken dat de bekende stereotiepe opvattingen over de verschillen tussen vrouwen en mannen ‘are alive and well’ om het met de woorden van Gilbert et al. te zeggen. De verschillen worden zowel bij IS als bij ES bevestigd en zowel door mannelijke als door vrouwelijke beoordelaars. Overigens vertonen de vrouwelijke beoordelaars de tendens om de afstanden tussen mannen en vrouwen te verkleinen. Of dit laatste alleen opgaat voor universiteitsstudenten is een punt dat nader onderzocht zal worden.
De verschillen tussen mannen en vrouwen gaan bij de ES-scores in vrijwel alle gevallen in dezelfde richting als bij de IS-scores. Daarmee is echter nog niet gezegd dat het ideaal dus ook een zwart-wit afbeelding van een wat meer geschakeerde, biologisch bepaalde realiteit zou zijn. Idealen, normen, ‘sex-role standards’ kunnen, zoals Broverman et al. (1972) al opmerkten, als ze eenmaal bestaan, een reële druk uitoefenen op individuen om zich op de voorgeschreven manier te gedragen, zodat we het kringetje weer rond zijn. Er zal nog heel wat kreatief en niet door vooroordelen gestuurd onderzoek noodzakelijk zijn voordat we deze cirkel kunnen doorbreken.
Dankbetuiging
Dit onderzoek was mogelijk door een tweetal subsidies van Z.W.O. via de Werkgemeenschap Fonetiek van de Stichting Taalwetenschap.
Katholieke Universiteit Nijmegen
Instituut voor fonetiek
Erasmusplein 1
6525 GE Nijmegen
Universiteit van Amsterdam
Instituut voor fonetische wetenschap
Herengracht 338
1016 CG Amsterdam
| |
| |
Literatuur
Ashmore, R.D. & Del Boca, F.K., Sex stereotypes and implicit personality theory; towards a cognitive-social psychological conceptualization. Sex roles, 1980, Vol. 5, 219-248. |
Bennet, S. & Weinberg, B., Sexual characteristics of preadolescent children's voices. J. Acoust. Soc. Am., 1979, Vol. 65, 179-190. |
Berger, C.R., Beyond initial interaction: Uncertainty, understanding and the development of interpersonal relationships. in Giles, H. & St. Clair, R.N. Language and social psychology. Oxford: Basil Blackwell, 1979. |
Bismarck, G. von, Timbre of steady sounds: A factorial investigation of its verbal attributes. Acustica, 1974, Vol. 30, 146-159. |
Blom, J.G. & Koopmans-van Beinum, F.J., An investigation concerning the judgement criteria for the pronunciation of Dutch. Proceedings Inst. Phon. Amsterdam, 1973, vol. 3, 1-24. |
Blom, J.G. & Herpt, L.W.A. van, The evaluation of jury judgements on pronunciation quality. Proceedings Inst. Phon. Amsterdam, 1976, 31-47. |
Broverman, I.K., Vogel, S.R., Broverman, D.M., Clarkson, F.E. & Rosenkrantz, P.S., Sex-role stereotypes: A current appraisal. J. Social Issues, 1972, Vol. 28, Number 2, 59-78. |
Brouwer, D., Haan, D. de, Gerritsen, M. & Post, A. van der, Vrouwentaal en mannenpraat. Verschillen in taalgebruik en taalgedrag in relatie tot de maatschappelijke rolverdeling. Amsterdam: van Gennep, 1978. |
Brown, B.L., Strong, W.J. & Rencher, A.C., Fifty-four voices from two: The effect of simultaneous manipulation of rate, mean fundamental frequency and variance of fundamental frequency on ratings of personality from speech. J. Acoust. Soc. Am., 1974, Vol. 55, 313-318. |
Fant, G., A note on vocal tract size factors and non-uniform F-pattern scalings. Speech Transmission Lab., Quarterly Progress Status Repts., Vol. 4/1966, 22-30, Roal Inst. Techn., Stockholm.
Fichtelius, A., Johansson, J. & Nordin, K., Genus - three investigations of sex-associated speech variation in day school. to be published in Women Studies, Intern. Quarterly, 1980. |
Gilbert, L.A., Deutsch, C.J. & Strahan, R.F., Feminine and masculine dimensions of the typical, desirable, and ideal woman and man. Sex Roles, 1978, Vol. 4, 767-779. |
Ingemann, F., Identification of the speaker's sex from voiceless fricatives. J. Acoust. Soc. Am., 1968, Bol. 43, 1178-1179. |
Koopmans-van Beinum, F.J., Vowel contrast reduction. An acoustic and perceptual study of Dutch vowels in various speech conditions. Amsterdam: Academische Pers b.v., 1980 (Dissertatie). |
Kaiser, L., Phonotypologische beschrijving van de bevolking der Wieringermeer. Alphen aan den Rijn: Samsom, 1949. |
Kramer, Ch. Perceptions of female and male speech. Language and Speech, 1977, Vol. 20, 151-161. |
Lass, N.J., Hughes, K.R., Bowyer, H.D., Waters, L.T. & Bourne, V.T., Speaker sex identification form voiced, whispered, and filtered isolated vowels. J. Acoust. Soc. Am., 1976, Vol. 59, 675-678. |
Laver, J., The concept of ariculatory setting: an historical survey. Historiagraphia Linguistica, 1978, Vol. 5, 1-14. |
Laver, J. & Trudgill, P., Phonetic and linguistic markers in speech, in Scherer, K.R. & Giles, H. Social Markers in Speech. London and Paris: Cambridge University Press and Editions de la Maison des Sciences de l'Homme, 1979, 1-32. |
Lemann, T.B. & Solomon, R.L., Group characteristics as revealed in sociometric patterns and personality ratings. Sociometry, 1952, Vol. 15, 7-90. |
Maccoby, E.E. & Jacklin, C.N., The psychology of sex differences. Stanford: University Press, 1974. |
| |
| |
Mc. Miller, P., A note on sex differences on the semantic differential. Brit. J. Soc. Clin. Psychology, 1974, Vol. 13, 33-36 |
Mednick, M.S. & Tangri, S.S., New social psychological perspectives on women. J. Social Issues, 1972, Vol. 20, Number 2, 1-16. |
Mol, H., Fundamentals of Phonetics, Part II. The Hague: Mouton, 1970. |
Nuijtens, E.Th.G., De tweetalige mens. Een taalsociologisch onderzoek naar het gebruik van dialect en cultuurtaal in Borne. Assen: van Gorcum, 1962. |
Osgood, C.E., Succi, G.J. & Tannenbaum, P.H., The measurement of meaning. Urbana: univ. of Illinois Press, 1957. |
Sachs, J. Lieberman, P. & Erickson, D., Anatomical and cultural determinants of male and female speech, in Shuy, R.W. & Fasold, R.W. Language Attitudes: Current trends and prospects. Washington D.C.: Georgetown Univ. Press, 1973, 74-85. |
Scherer, K.R., Personality markers in speech, in Scherer, K.R. & Giles, H. Social Markers in Speech. Londen and Paris: Cambridge University Press and Editions de la Maison des Sciences de l'Homme, 1979, 147-210. |
Schwartz, M.F. & Rine, H.E., Identification of speaker sex from isolated, whispered vowels. J. Acoust. Soc. Am., 1968, Vol. 44, 1736-1737. |
Seligman, C.R., Tucker, G.R. & Lambert, W.E., The effects of speech style and other attributes on teachers' attidudes towards pupils. Language in Society, 1972, Vol. 1, 131-142. |
Smith, P.M., Sex markers in speech, in Scherer, K.R. & Giles, H. Social Markers in Speech. London and Paris: Cambridge University Press and Editions de la Maison des Sciences de l'Homme, 1979, 109-138. |
Stewart, R.A., Powell, G.E. & Chetwynd, S.J., Person perception and stereotyping. Westmead, Eng: Saxon House, 1979. |
Titze, I.R. & Talkin, D.T., A theoretical study of various laryngeal configurations on the acoustics of phonation. J. Acoust. Soc. Am., 1979. Vol. 66, 60-75. |
Trudgill, P., Sex, covert prestige and linguistic change in the urban Brittish English of Norwich. Language in Society, 1972, Vol. 1, 197-196. |
Voiers, W., Perceptual basis of speaker identity. J. Acoust. Soc. Am., 1964, Vol. 36, 1065-1073. |
Williams, F., Some research on dialect attitudes and stereotypes, in Shuy, R.W. & Fasold, R.W. Language Attitudes: Current trends and propects. Washington D.C.: Georgetown Univ. Press, 1973, 113-128. |
|
|