| |
| |
| |
Het verschil tussen bot en bod - een vergeefse speurtocht
M.E.H. Schouten
Inleiding
Hoeveel fonemen representeert de Nederlandse letter o in gesloten lettergrepen? Over deze vraag bestaat al jaren onzekerheid: de een beweert duidelijk twee fonemen te onderscheiden, terwijl de ander met grote stelligheid beweert er maar één te horen en uit te spreken.
De fonologieboeken onthouden zich van een keuze: meestal nemen ze twee varianten op in hun foneemsystemen, maar vermelden daarbij dat er Nederlanders zijn die het onderscheid niet kennen. Een uitgebreide beschrijving vinden we in Eijkman (1937): hij onderscheidt de ‘half-gesloten ongespannen geronde achterklinker’ uit dom en bot en de ‘half-open ongespannen geronde achterklinker’ uit pot en bod. De eerste is verwant aan de ‘ongespannen’ klinker uit boor, met dien verstande dat de ‘voorresonantie een halve toon lager’ is. Eijkman voegt daaraan toe dat zijn eigen uitspraak niet vast staat: soms maakt hij hem ‘gespannen, met ietwat doffer effekt.’ De half-open klinker van pot en bod is een geronde versie van de klinker uit pad en bad. Pogingen om het gebruik van de beide varianten in regels onder te brengen zijn gestrand op het feit dat er op dit gebied geen eenheid heerst: ‘Eén en dezelfde persoon spreekt somtijds hetzelfde woord op twee manieren uit.’ En: ‘Deze onzekerheid heeft reeds verscheidene eeuwen bestaan.’
Voor Eijkman was het blijkbaar geen punt van discussie dat er twee uitspraken van de letter o in gesloten lettergreep bestaan; hij constateert alleen dat het onderscheid weinig stabiel is. Van den Berg (1958) impliceert echter dat het onderscheid regionaal is: ‘Sommige Nederlanders, met name Zuidhollanders... maken geen verschil tussen de beide varianten.’
Cohen, Ebeling, Fokkema en van Holk (1961) gaan weer een stapje verder door te zeggen dat er twee varianten van het Algemeen Beschaafd Nederlands bestaan - een met een ‘rijker’ en een met een ‘armer’ klinkersysteem. Een indirecte aanwijzing omtrent mogelijke regionale bepaaldheid geven deze auteurs bij hun bespreking van het Fries, dat alleen het ‘rijkere’ systeem blijkt te kennen.
Een informele enquete onder ABN-sprekers uit mijn kennissenkring wees uit dat vooral mensen uit het noorden en oosten van ons land zich bewust zijn van het verschil tussen de half-gesloten en de half-open uitspraak van de letter o. Zoals we hieronder nog zullen zien verschillen ze sterk van elkaar met betrekking tot de distributie van de twee varianten: zelfs het onderscheid tussen bot en bod werd door slechts weinigen als zodanig ervaren. De vraag doet zich dan ook voor of we hier mogen spreken van fonemen, die immers in ‘minimale paren’ betekenisonderscheidend moeten zijn. Deze vraag is niet op voorhand te beantwoorden. Hoewel ik er zelf van overtuigd ben (of liever: was) dat naast bot en bod ook de woorden schrok en vocht in hun verschillende betekenissen verschillend uitgesproken worden, neig ik toch tot de mening dat de uitspraak in feite bepaald wordt door de medeklinkeromgeving. In het laatste geval zou-
| |
| |
den we te maken hebben met intrinsieke allofonen. Het probleem is evenwel dat het begrip ‘intrinsieke allofonen’, zoals dat is gedefinieerd door Ladefoged (1967), geen uitzonderingen toelaat, zodat we geen raad weten met bijvoorbeeld bot en bod, waarbij de uitspraak van de o niet bepaald wordt door de medeklinkeromgeving maar door de betekenis. Een keuze wil ik in dit geval niet doen; misschien is een keuze ook niet nodig. Fonemen en allofonen zijn theoretische constructies, en het mag ons niet verbazen dat de werkelijkheid niet volledig in dergelijke constructies is onder te brengen.
Mijn eigen ervaring met deze klinker(s) is dat ik van elk woord moeiteloos weet of de erin vervatte o half-open of half-gesloten uitgesproken wordt, dat ik zeker weet (of liever: wist) dat ik dat zelf konsekwent zo doe, maar dat de meeste landgenoten niet eens weten waarover ik het heb als ik het onderwerp aansnijd. Mijn motivatie voor het hieronder te beschrijven onderzoek was dan ook dat ik wilde aantonen dat ook degenen die zeggen geen onderscheid te maken dat in de praktijk juist wel doen. Bevestiging van deze verwachting zou wijzen in de richting van een interpretatie in termen van intrinsieke allofonen: evenals men zich er doorgaans niet van bewust is dat de letter l voor een klinker systematisch anders wordt uitgesproken dan na een klinker, zo heeft men ook niet in de gaten dat de letter o twee systematisch van elkaar verschillende uitspraken heeft.
Een vergelijkbare motivatie wordt opgegeven door Van Dantzig (1940) in een monografie waarin zij ongeveer alles over de uitspraak van de letter o te berde brengt wat er over te zeggen valt. In haar inleiding beweert ze dat ze ‘nog nooit iemand had ontmoet die maar één korte o in zijn uitspraak had...’ Met instemming citeert zij taalkundigen die verheugd zijn over het nog steeds voortbestaan van ‘de beide o-klanken’, en spreekt zij de hoop uit een ‘bijdrage te leveren tot het behoud van de klankschoonheid van de Nederlandsche taal.’ Vervolgens worden we overstelpt met taalhistorisch en dialectologisch materiaal; de uiteindelijke indeling, die zij baseert op een enquete, wijkt vrijwel niet af van de indeling die ik zelf aanbreng. Vanuit onze hedendaagse optiek moeten we echter een vraagteken plaatsen bij de wat simpele akoestische registraties, die bovendien gemaakt zijn van los uitgesproken woorden; daarbij wordt de spreker niet vermeld, zodat de indruk ontstaat dat de woorden met nadruk zijn ingesproken door iemand die de verschillen zeer graag wilde konstateren.
In het hieronder beschreven experiment I werden uitgebreide akoestische metingen verricht aan de productie door vijf ABN-sprekers van een groot aantal woorden met o in de spelling. Als gevolg van de bevindingen uit experiment I werden twee korte perceptieve experimenten opgezet, te weten de experimenten II en III.
| |
Experiment 1
Sprekers
Er waren vijf sprekers-alle vijf toentertijd als wetenschappelijk medewerker werkzaam op het IZF. Vier van hen beweerden de letter o in gesloten lettergrepen altijd op dezelfde manier uit te spreken: de vijfde spreker was ikzelf. Zoals reeds vermeld is beweer ik wel onderscheid te maken tussen verschillende realisaties van die letter.
| |
Materiaal
59 willekeurig gekozen woorden met de letter o in de spelling werden ingebed in een
| |
| |
nonsensverhaal dat bovendien nog voor andere doeleinden te analyseren materiaal bevatte (zie Schouten en Pols 1981). Tabel I is een lijst van de gebruikte woorden, volgens mijn van te voren gemaakte indeling.
Tabel I: De in experiment I gebruikte woorden, ingedeeld naar veronderstelde openingsgraad.
|
|
half-gesloten |
half-open |
|
half-gesloten |
half-open |
-f |
schoft |
koffie |
-s |
bos |
fossiel |
|
mof |
knoflook |
|
|
vos |
|
dof |
hof |
|
|
post |
|
roffel |
sof |
|
|
los |
|
bof |
stof |
-t |
bot |
pot |
|
tof |
lof |
|
|
zot |
|
pof |
grof |
|
|
lot |
-ch/g |
vochtig |
kocht |
|
|
rot |
|
joch |
nog |
-r |
|
worm |
|
bocht |
log |
|
|
tor |
|
poch |
rogge |
|
|
dor |
|
mocht |
(ik) vocht |
|
|
por |
-p |
|
dop |
-m |
dom |
|
|
|
kop |
|
kom |
|
|
|
top |
|
glom |
|
-k |
bok |
hok |
-n |
zon |
|
|
|
rok |
|
non |
|
|
|
gok |
|
kon |
|
|
|
jok |
-ng |
tong |
|
-l |
vol |
dol |
|
zong |
|
|
|
mol |
|
gong |
|
|
|
volk |
|
|
|
| |
Opnameprocedure
Elk van de vijf sprekers las het nonsensverhaal vijf maal voor, met tussenpozen van telkens een week. Hoewel ikzelf uiteraard wist waarvoor het materiaal diende was ik me daarvan tijdens de opname niet bewust. De overige sprekers wisten nergens van.
| |
Analyse
Het is helaas onvermijdelijk hier vrij technisch te worden. Een lezer die zich daarvoor niet interesseert kan volstaan met de wetenschap dat de analyseprocedure uitmondt in figuren waarin per spreker de gemiddelde uitspraak van de letter o in elk van de 59 gebruikte woorden in kaart is gebracht, zodanig dat naarmate de uitspraak van twee klinkers minder van elkaar verschilt, die klinkers dichter bij elkaar staan. De verwachting was dus dat er in die figuren duidelijk twee groepjes klinkers te zien zouden zijn: een groepje half-open en een groepje half-gesloten klinkers.
De analyseprocedure was bijna geheel automatisch en daardoor objectief, omdat er vrijwel geen interpretatie aan te pas kwam. Eerst werden alle uitgesproken woorden geanalyseerd
| |
| |
met behulp van 17 bandfilters, elk met een bandbreedte van ⅓ octaaf, en met middenfrequenties die opliepen van 125 tot 8000 Hz. De uitgangen van die filters werden om de 10 ms bemonsterd, en de afgelezen getallen werden opgeslagen. Vervolgens werd bij elk uitgesproken woord bepaald gedurende welke drie 10-ms monsters de klinker het meest stabiel was; die drie monsters representeerden in het vervolg de klinker van dat woord. Wat dus in totaal overbleef waren 59 (aantal verschillende woorden) × 5 (aantal sprekers) × 5 (aantal voorlezingen) × 3 (monsters per woord) = 4425 monsters, elk opgeslagen als 17 filterwaarden, dus als punten in een 17-dimensionale ruimte. Met behulp van een principale componenten analyse op alle 4425 monsters werden die 17 dimensies teruggebracht tot drie dimensies, die samen ruim 64% van de totale oorspronkelijke variantie bevatten. Nu volgden de berekening van de co-ordinaatwaarden van ieder monster langs de drie nieuwe dimensies en daarna de berekening van de gemiddelde co-ordinaatwaarden per uitgesproken woord (gemiddeld over de drie monsters). Omdat iedere spreker elk woord vijf maal had uitgesproken, konden we vervolgens het gemiddelde over die vijf uitingen bepalen. Uiteindelijk resulteerde dit in twee prenten per spreker: in de eerste prent staan de 59 woorden als even zoveel punten in een vlak bepaald door de dimensies 1 en 2; in de tweede prent gebeurt hetzelfde met de dimensies 1 en 3. Ieder punt is dus een strict objectief verkregen indicatie van de uitspraak van de klinker in dat woord t.o.v. de klinkers in de 58 andere woorden, gebaseerd op vijf uitingen van een spreker.
Een later nog toegepaste variant was om de behandeling van elke spreker geheel gescheiden te houden door voor elke spreker eigen dimensies te scheppen uit de 885 monsters van die spreker.
Fig. 1
De posities van de o-klinkers van één spreker uit experiment I in een vlak bepaald door de eerste en de tweede dimensie van een subruimte die gebaseerd is op de variantie tussen alle o-klinkers van vijf sprekers. Terwille van de duidelijkheid zijn per woord slechts 3 fonemen aangegeven; zo staat nof voor knoflook.
| |
| |
Fig. 2
Als figuur 1, maar met de derde dimensie in plaats van de tweede.
| |
Resultaten en discussie
Geen van de vijf sprekers vertoonde een ondubbelzinnige tweedeling in groepjes woorden die zouden kunnen corresponderen met de half-open en half-gesloten varianten van onze klinker. Het opvallendste was hierbij dat ook de enige spreker die er zeker van was beide varianten te onderscheiden en te gebruiken, ikzelf, daar in de praktijk weinig van terecht bleek te brengen. De presentatie van de resultaten kan dus beperkt worden tot mijn eigen uitingen; de betreffende figuren zijn fig. 1, met daarin de eerste dimensie uitgezet tegen de tweede, en fig. 2, met de eerste en de derde dimensie. Uit de figuren valt op te maken dat er van een ondubbelzinnige tweedeling geen sprake is. En zelfs al zou een goedwillende bereid zijn een tweetal groepen te onderscheiden, dan nog zouden die groepen in de verste verte niet overeenkomen met de indeling zoals ik die in Tabel I aangebracht heb. Een duidelijk voorbeeld wordt gevormd door de woorden vol en dom, wier beider klinkers half-gesloten zouden moeten zijn; in de figuren 1 en 2 zijn het bijkans de verst van elkaar verwijderde woorden.
In een geval als dit verwacht men altijd een zekere mate van overlapping van de kategorieën, maar er moeten altijd twee duidelijk waarneembare concentraties zijn. Iets dergelijks treffen we hier niet aan, zodat we tenminste kunnen vaststellen dat langs deze weg de tweedeling waarvan ik zo zeker was niet aangetoond kan worden. Ik heb nog enige pogingen gedaan door de medeklinker-klinker verglijdingen te analyseren en door nieuwe dimensies samen te stellen, uitsluitend gebaseerd op monsters van mijn eigen klinkers, maar ook die pogingen leverden niets op.
Uiteraard wilde ik mij in dit stadium nog niet gewonnen geven: mijn vaste overtuiging moest toch ergens op gebaseerd zijn. Uit deze overweging kwam het tweede experi-
| |
| |
ment voort, waarmee ik wilde onderzoeken of ikzelf in staat was de verschillen tussen mijn eigen klinkers te horen.
| |
Experiment II
Methode
Uit één van de vijf door mijzelf voorgelezen versies van het nonsensverhaal isoleerde ik alle 59 o-klinkers en sloeg die apart op. Met behulp van een nauwkeurige segmentatieprocedure op de met een frekwentie van 12,5 kHz gedigitaliseerde spraak werd van iedere klinker zoveel mogelijk meegenomen, met dien verstande dat er geen aanwijzingen hoorbaar mochten zijn met betrekking tot de omringende medeklinkers. Het enige criterium daarvoor was wat ikzelf hoorde tijdens het segmenteren. Gesneden werd uitsluitend op nuldoorgangen in het signaal. Uiteraard verschilden de zo uitgepoorte klinkers in duur, maar het lijkt niet waarschijnlijk dat die duur een aanwijzing bevat voor het half-open of half-gesloten karakter van de behandelde klinkers.
Vervolgens luisterde ik zelf acht maal in telkens een andere willekeurige volgorde naar de aldus verkregen 59 klinkerstimuli en schreef voor elke stimulus op of ik hem half-open dan wel half-gesloten vond.
| |
Resultaten en discussie
Van de 8 × 59 = 472 antwoorden was 70% goed, gemeten naar mijn eigen indeling in half-open en half-gesloten in Tabel I. Dit percentage verschilde zeer significant van het kansniveau van 50%: χ2= 155,69 (d.f. = 58, p<<0.001). We mogen dus concluderen dat ik toch wel in staat was een aantal goede antwoorden te geven, al blijft het resultaat erg mager, gezien het feit dat puur gokwerk al 50% goede antwoorden opgeleverd zou hebben.
De meeste stimuli werden nu eens als half-open, dan weer als half-gesloten beoordeeld. Het is een bekend verschijnsel dat in dit soort proeven de beoordeling per stimulus voor een deel afhangt van de voorafgaande stimuli; omdat in ons geval acht verschillende willekeurige volgordes zijn gebruikt, is er hier sprake van acht verschillende volgorde-effekten. Het is daarom interessant na te gaan welke stimuli onder die druk telkens overeind bleven en alle acht maal dezelfde beoordeling ontvingen: dat zijn de klinkers die steevast half-open of halfgesloten klinken. Tabel II geeft een lijst van die klinkers. In de ‘half-gesloten’ kolom komen drie klinkers voor die volgens Tabel I half-open zouden moeten zijn, te weten de klinkers uit vos, tor en volk. Het omgekeerde geldt voor glom in de ‘half-open’ kolom. Nog verrassender is echter dat het woord vos in beide kolommen voorkomt. In het nonsensverhaal komt het tweemaal voor; kennelijk ben ik erin geslaagd het woord vos binnen enkele minuten twee maal zo verschillend uit te spreken dat de ene versie een zeer stabiele ‘half-gesloten’ benoeming krijgt, en de andere een even stabiele ‘half-open’ benoeming.
De enige gevolgtrekking die ik uit dit alles meen te mogen maken, is dat ik inderdaad de neiging vertoon in mijn uitspraak een onderscheid aan te brengen tussen een meer open en een meer gesloten variant. Dat onderscheid is echter uiterst labiel: zoals het geval vos aangeeft is de spreiding zo groot dat een tweedeling er alleen bij middeling over een zeer groot aantal uitingen uit zou kunnen komen-vijf uitingen is lang niet voldoende.
| |
| |
Tabel II: De woorden uit experiment II waarvan de klinkers konsekwent òf als halfgesloten, òf als half-open benoemd werden. Tussen haakjes wordt de indeling van tabel I aangegeven, waar die niet met de benoemingen overeenkwam.
|
half-gesloten |
half-open |
|
|
vochtig |
gekocht |
joch |
knoflook |
bok |
dop |
vos (half-open) |
hok |
tor (half-open) |
nog |
volk (half-open) |
rogge |
roffel |
mol |
vol |
vos |
bot |
sof |
zong |
stof |
kon |
glom (half-gesloten) |
|
rot |
| |
Experiment III
Afgezien van mijzelf bevond er zich onder de vijf sprekers van experiment I niemand die meer dan één variant kende. Om te zien in hoeverre mijn indeling overeenkomt met die van andere ABN-sprekers die beweren wel onderscheid te maken, heb ik acht ABN-sprekers gevraagd een stapeltje van 126 kaarten, met op elke kaart een woord met de letter o erin, in twee stapeltjes te splitsen volgens hun eigen onderscheid. De oorspronkelijke stapel werd van tevoren telkens goed geschud.
De resultaten staan weergegeven in Tabel III. Uit de tabel treedt een beeld van grote
Tabel III: Experiment III: indeling van 125 o-woorden door negen ABN-sprekers. Per proefpersoon is er een indeling naar de medeklinker die volgt op de o.
|
Proefpersoon |
half-gesloten |
half-open |
|
|
|
TR |
-g, behalve rogge |
-f |
|
-l |
-p |
|
-r |
-k |
|
-m |
-s |
|
-n |
-t |
|
-ng |
|
|
|
|
EK |
-l, behalve gold en volk |
-f |
|
-m |
-g |
|
-n, behalve hond, salon, |
-p |
|
grond en vond |
-k |
|
-ng, behalve fonkelen en |
-s |
|
en konkelen |
-t |
|
|
-r |
| |
| |
Proefpersoon |
half-gesloten |
half-open |
|
|
|
ML |
-s, behalve bos, dos, los, mos, vos |
-f, behalve bof, troffel, hof, knoflook, stof |
|
|
-g, behalve van Gogh, nog vocht (ww) |
|
|
-p, behalve Rob en kop |
|
|
-k, behalve bok, gok, hok, lok, sok |
|
|
-l, behalve zolder, gold, mol |
|
|
-t, behalve bod, god, kot, vod |
|
|
-r, behalve vorm |
|
|
-m, behalve dom, gom, kom |
|
|
-n, behalve hond, salon, non, vond |
|
|
-ng, behalve konkelen, tong |
|
|
|
RvO |
-g, behalve bocht, poch |
-f |
|
-k |
-p |
|
-ng |
-l |
|
|
-s |
|
|
-t |
|
|
-r |
|
|
-m |
|
|
-n |
|
|
|
HB |
-f, behalve troffel, knoflook |
-g, behalve zog |
|
-l |
-p, behalve pop, Rob, klop, mop |
|
-t, behalve kot, snot, rot, tot, |
-k, behalve dok |
|
zot |
-s |
|
-m |
-r |
|
-n |
|
|
-ng |
|
|
|
|
AK |
bof, dof, schoft, mof, pof, troffel, tof |
hof, koffer, lof, knoflook grof, sof, tof |
|
-l |
-g, behalve bocht, joch, mocht, |
|
-s |
poch, vochtig, vocht (ww) |
|
-t |
-p, behalve schop, pop, Rob |
|
-m |
-k, behalve bok |
|
-n |
-r |
|
-ng |
|
|
|
|
TdG |
bof, schoft, mof, pof, troffel |
hof, dof, koffer, lof, knoflook grof, stof |
|
-m |
-g, behalve bocht, mocht, poch |
|
-n |
vochtig, vocht (ww) |
|
-ng |
-p, behalve schop, pop, Rob, |
| |
| |
Proefpersoon |
half-gesloten |
half-open |
|
|
mop |
|
|
-k, behalve bok |
|
|
-l, behalve vol, wol, gold |
|
|
-s, behalve bos, mos |
|
|
-t, behalve bot, vod |
|
|
-r |
|
|
|
ES |
bof, dof, schoft, mof, |
tof, hof, koffer, lof |
|
pof, troffel, sof |
knoflook, grof, stof |
|
-m |
-g, behalve bocht, joch, mocht |
|
-n |
pocht, vochtig, log, zog |
|
-ng |
-p, behalve schop, pop, dop fop |
|
|
-k, behalve bok |
|
|
-l, behalve vol, wol, gold, sol |
|
|
-s, behalve bos |
|
|
-t, behalve bot, god |
|
|
-r |
|
|
|
BS |
bof, dof, schoft, mof, |
hof, koffer, lof, knoflook |
|
pof, troffel, tof |
grof, sof, stof |
|
-m |
-g, behalve bocht, joch, mocht |
|
-n |
poch, vochtig |
|
-ng |
-p, behalve schop, pop, Rob |
|
|
-k, behalve bok |
|
|
-l, behalve vol |
|
|
-s, behalve bos |
|
|
-t, behalve bot |
|
|
-r |
verwarring naar voren: geen twee personen maken dezelfde indeling, al komen TdG, ES en BS zeer dicht bij elkaar. In feite zijn deze drie de enige van de acht informanten die ondubbelzinnig uit het noorden of het oosten van ons land komen. TdG heeft zijn gehele leven in Groningen gewoond; ES en BS, mijn broer en ik, hebben onze jeugd in Apeldoorn en Zwolle doorgebracht. Onze moeder had een gemengd Veluws-Fries accent, onze vader sprak ABN; het gevolg was waarschijnlijk een in onze vroegste jeugd verworven foneeminventaris van moederszijde en een later op onze vader gemodelleerde ABN-uitspraak die onze passieve ‘kennis’ echter niet vermocht aan te tasten.
Hoe dan ook, TdG, ES en BS maken vrijwel dezelfde indeling, en dat kan van geen enkele andere combinatie uit de acht informanten gezegd worden. TR heeft altijd in het westen gewoond en heeft ABN-sprekende ouders. Zijn indeling lijkt te verlopen via enkele eenvoudige fonologische regels-hij maakte ook een opmerking die in die richting wees. EK heeft van zijn negende tot zijn zeventiende jaar in de Achterhoek gewoond; daarvoor woonde hij echter in het westen met ABN-sprekende ouders. ML is nooit uit het westen weg geweest; haar indeling onttrekt zich aan elke regel. Van RvO, HB en AK kan gezegd worden dat ze een groot deel van hun leven in het zuiden hebben doorge-
| |
| |
bracht; AK heeft een licht zuidelijk accent, de andere twee niet.
Alleen over de invloed van de nasalen is de meerderheid het eens: die worden voorafgegaan door een half-gesloten o.
| |
Conclusie
Het is niet verrassend dat de oppositie tussen een half-open en een half-gesloten uitspraak van de letter o in gesloten lettergrepen niet functioneel is in het ABN: er zijn teveel mensen die die oppositie niet eens kennen. Het is echter wel vreemd dat er zoveel verschil bestaat met betrekking tot de grens tussen de beide kategorieën bij mensen die zeggen dat ze die oppositie wel hanteren. Nog vreemder is het dat iemand die absoluut zeker meent te zijn van zijn indeling daar in de praktijk weinig van terecht brengt. Het zou misschien interessant zijn om na te gaan of de andere proefpersonen uit Tabel III in hun uitspraak even weinig van hun indeling in praktijk brachten, maar dat zou na alle negatieve resultaten een te grote tijd-investering worden in waarschijnlijk weer een negatief resultaat.
Het lijkt mij dat iemands persoonlijke geschiedenis de verklaring zal moeten verschaffen voor deze verschijnselen. Verklaringen als hierboven gegeven voor mijn broer en mij zijn waarschijnlijk te vinden voor alle ABN-sprekers met een dialectachtige achtergrond. De juistheid van die verklaringen zal niet altijd even sterk vaststaan; in ieder geval lijkt de conclusie gewettigd dat de tweeledige uitspraak van de letter o in het hedendaagse ABN geen enkele rol meer speelt, behalve als overblijfsel van een dialectachtergrond.
Instituut voor Engelse taal- en letterkunde, R.U. Utrecht en Instituut voor Zintuigfysiologie TNO, Soesterberg.
| |
Referenties
1 | B. van den Berg (1958). Foniek van het Nederlands Van Goor Zonen, Amsterdam. |
2 | A. Cohen, C.L. Ebeling, K. Fokkema en A.G.F. van Holk (1961). Fonologie van het Nederlands en het Fries Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage. |
3 | B. van Dantzig (1940). De korte o-klanken in het Nederlandsch. P. Noordhoff N.V., Groningen. |
4 | L.P.H. Eijkman (1937). Phonetiek van het Nederlands Bohn, Haarlem. |
5 | P. Ladefoged (1967) Linguistic Phonetics. Working papers in phonetics 6. Los Angeles: University of California. |
6 | M.E.H. Schouten en L.C.W. Pols (1981). Consonant loci: a spectral study of coarticulation-part III. Journal of Phonetics 9, 225-231. |
|
|