De Nieuwe Taalgids. Jaargang 74
(1981)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 499]
| |
Lijmen-Het been of Lijmen en Het been?
| |
[pagina 500]
| |
slotzin: ‘En ik beloof je vrijblijvend dat wij eventueel misschien bijna niets van je baard zullen afnemen.’Ga naar voetnoot5 De ik-figuur kiest echter voor een snelle aftocht. Niet alleen is de bouw van Lijmen gelijk aan die van Het been, de twee overeenkomstige structuren zijn nadrukkelijk gekoppeld. Dat blijkt uit de titels van het laatste hoofdstuk van Lijmen en het eerste van Het been: respectievelijk Het afscheid en Het wederzien. Bij dat weerzien gaat het om ‘ik’ en Laarmans. Inhoudelijke samenhang tenslotte blijkt uit de vragen die in beide delen de aandacht van de lezer gevangen houden. In Lijmen zijn dat de kwesties ‘Wat is lijmen?’ en - nadat het hoofdstuk Business een afdoend antwoord op die vraag heeft verstrekt - ‘Wordt Laarmans een volleerd lijmer?’. Het been schotelt de lezer ook twee problemen voor: ‘Hoe is Laarmans weer klerk geworden?’ en ‘Lukt het restitueren?’. Het eerste probleem bestaat echter alleen voor mensen die Lijmen kennen; ook de noodzaak van de restitutie kunnen alléén de lezers van het eerste boek ten volle doorgronden. Elke schrijver rekent op een informatie-kader bij zijn lezers. Als schrijver van Het been veronderstelt Elsschot Lijmen bekend bij zijn publiek. Laarmans begint immers zijn relaas met: ‘[...] je herinnert je zeker mijn verhaal over dat eigenaardige mens nog wel dat geweigerd had haar zevende en laatste termijn te aanvaarden toen ik haar die uit mijn zak cadeau wilde geven?’Ga naar voetnoot6 Lijmen kan best los van Het been worden gelezen; het omgekeerde kan niet zonder meer. Samen met het feit dat Elsschot in 1943 de beide delen verbindt onder één titel maakt dit Elsschots bedoeling met Het been duidelijk: hij wil een vervolg op Lijmen geven. Dit alles wettigt de conclusie dat Lijmen en Het been ten minste een sterke onderlinge verbondenheid tonen. Maar is hiermee bewezen dat Lijmen-Het been een eenheid is in de zin van Elsschots eigen omschrijving? Allerminst. Integendeel, er zijn tal van omstandigheden die doen twijfelen aan een dergelijke eenheid. Zo is daar de lange periode tussen de eerste uitgave van Lijmen in 1924 en het verschijnen van Het been in 1938. Veertien jaar is geen kleinigheid. Daarbij komt dat juist in die veertien jaar Elsschot tien jaar lang ‘gezwegen’ heeft. Na het ‘zwijgen’ volgt, vóór Het been, nog de publicatie van Kaas (1933), Tsjip (1934) en Pensioen (1937). Vooral Tsjip laat dan ook nog een ten opzichte van de boeken-van-voor-het-zwijgen veranderde Elsschot zien. Daar komt bij dat Lijmen en Het been door de kritiek heel verschillend ontvangen zijn. Opvallend is de eensgezindheid van de critici waar het Lijmen betreft: het boek wordt algemeen beschouwd als een meesterwerk. Hiertegenover staan de zeer uiteenlopende beoordelingen van Het been. Opmerkelijk is óók dat bij ons weten tot 1938 geen criticus heeft geklaagd over het onvolledig karakter van Lijmen. In het Elsschot-nummer van Groot Nederland (1937) staat een bijdrage van Jan Schepens, die eindigt met de vraag: ‘Zal Willem Elsschot, na een verbluffend oorspronkelijke en zelfs niet eens nagevolgde litteratuur van de handelswereld te hebben gegeven, zijn vlijmscherpe analyse van de ‘comédie humaine’ van het nog dieper gaande familieleven voortzetten?’Ga naar voetnoot7 Deze recensent verwachtte kennelijk geen terugkeer naar zakelijke stof. | |
[pagina 501]
| |
Dezelfde Schepens noemt Elsschot ‘[...] de volmaakte romantechnicus, wiens constructies mathematisch verantwoord zijn’,Ga naar voetnoot8 ook al geen oordeel dat te rijmen valt met de opvatting dat Lijmen onaf zou zijn. Desondanks levert Elsschot na veertien jaar een vervolg op Lijmen. Terugkomen op een zo lang tevoren geschreven boek is een hachelijke onderneming voor een schrijver, die zo nadrukkelijk eenheid van een roman verwacht. Elsschot heeft dit onderkend. Aan Greshoff schreef hij: ‘'t Gaat langzaam want 't is iets dat héél goed of helemaal niet moet zijn, maar het gaat.... Ik moet de stijl aan die van Lijmen trachten aan te passen, maar ik was toen bijna 20 jaar jonger.’Ga naar voetnoot9 Waarom heeft hij tòch de moeilijkheden opgezocht? ‘Waar zwangerschap bestaat volgt het baren van zelf, ten gepaste tijde’ zegt de schrijver in de Inleiding van Kaas.Ga naar voetnoot10 Waardoor is Het been verwekt? Daarmee is na de vraag: ‘Vormt Lijmen-Het been een eenheid in de zin van Elsschots opvattingen over de roman?’ een tweede opgeroepen: ‘Waarom komt Elsschot terug op Lijmen?’. Uit deze vragen spreekt een dualisme: de eerste vraag stelt het werk centraal, terwijl in de tweede vraag de schrijver aan bod komt. Dat kan ook haast niet anders bij een auteur als Elsschot, die met recht heeft opgemerkt: ‘Heel mijn werk is feitelijk een dagboek.’Ga naar voetnoot11 Dit impliceert dat wij de gestelde vragen vanuit de teksten èn vanuit wat bekend is over de schrijver proberen te beantwoorden. Allereerst is een onderzoek naar Elsschots schrijverschap noodzakelijk, met daarin bijzondere aandacht voor de periode van tien jaar waarin Elsschot ‘gezwegen’ heeft. | |
‘Zwijgen’ als niet-schrijvenNaar de oorzaken van de tienjarige stilte in Elsschots schrijverschap is nog slechts gegist. Van Vlierden noemt als verklaringen voor het ‘zwijgen’ gebrek aan tijd - Elsschot is druk bezig met de reclame -, onmacht en een gevoel van miskenning: het lezerspubliek had te weinig belangstelling voor hem getoond. Vooral de laatste factor acht hij van groot belang: ‘Immers, het is voldoende dat de groep van het Noordnederlandse ‘Forum’ zich met hem inlaat, om de schrijver in hem terug wakker te roepen.’Ga naar voetnoot12 De uitleg van Van Vlierden, die representatief is voor de algemeen heersende opvatting over Elsschots ‘zwijgen’, is niet overtuigend, en dat vooral omdat hij aan de oppervlakte blijft. Greshoff vertelt in ‘In Elsschot's laboratorium’ hoe strikt Elsschot het zakelijke van het litteraire gescheiden hield, daarmee bereikend dat hij ‘[...] het onschatbaar voorrecht [had] geen enkele andere reden tot schrijven te mogen erkennen, dan zijn scheppingsdrang [...].’Ga naar voetnoot13 | |
[pagina 502]
| |
Waar die scheppingsdrang de eerste en enige reden tot schrijven is, moet de oorzaak van het niet-schrijven niet in de eerste plaats bij het publiek gezocht worden. Ook achter Van Vlierdens overige verklaringen - tijdgebrek en onmacht - kan men een vraagteken plaatsen. In 1931 verbreekt Elsschot de band met zijn compagnon Leclercq en begint voor zich zelf een reclamebureau; zou hij het in die omstandigheden zoveel rustiger gehad hebben dan rond 1924, toen hij in een soortgelijke zakelijke situatie verkeerde? De onmacht als verklaring voor het ‘zwijgen’ lijkt meer hout te snijden, maar: een onmachtige schrijft niet na een simpel verwijt als Greshoffs ‘1923’ in twee weken een boek als Kaas.Ga naar voetnoot14 Als we een antwoord zoeken op de vraag naar het ‘waarom’ van Elsschots ‘zwijgen’, moeten we nagaan om welke reden Elsschot met schrijven is gestopt, maar óók waarom hij de pen weer heeft opgepakt. Zijn ‘zwijgen’ kan niet los gezien worden van zijn schrijven: de band tussen beide kan men het best uitdrukken door over het ‘zwijgen’ te praten als over het niet-schrijven. Is het met andere woorden niet mogelijk dat het niet-schrijven voor Elsschot eenzelfde functie had als het schrijven? Als hij een doel met zijn schrijverij heeft gehad, zou dan het niet-schrijven geen geforceerde poging zijn geweest om iets te bereiken waartoe het schrijven de auteur niet gebracht had. Dat Elsschot na verloop van tijd toch weer schrijft, kan dan worden opgevat als de erkenning van het feit dat hij er langs de weg der stilte ook niet komt en daarom maar terugkeert tot de oude stiel, uiteraard ‘sadder yet wiser’ dan voorheen. ‘Sadder yet wiser’! Elsschot zou in 1934 dan een desillusie rijker zijn, maar zou ook aan inzicht hebben gewonnen, vooral inzicht in zijn eigen persoonlijkheid. Alleen dat al zou een verschil betekenen tussen Elsschot-vóór-1924 en -nà-1934, wat zijn consequenties heeft voor de veronderstelde eenheid van Lijmen-Het been. Dit alles is slechts een vermoeden. De vaagheid viert daarbij hoogtij. Zo is er sprake van een ‘doel’, maar om wèlk doel gaat het nu precies? Bezaten Elsschots boeken wel een functie voor de schrijver persoonlijk? Voor een antwoord op die vraag zullen we te rade moeten gaan bij de werken zelf: de hypothese dat het ‘zwijgen’ voor Elsschot een functie heeft gehad die vergelijkbaar is met die van het schrijven, moet getoetst worden aan zijn oeuvre, althans aan de werken van kort vóór en nà de tien stille jaren. | |
Laarmans en BoormanEr is meer dan eens gewezen op de opvallende ‘dubbelheid’ in Elsschots oeuvre. Zo schreef Kees Fens naar aanleiding van Kaas: ‘Willem Elsschots stijl is er een van geven en nemen. Wat door het hart gegeven is, wordt door het nuchtere verstand haast ruw teruggenomen’; en wat verderop schrijft hij: ‘Elsschots schrijversschap is ontstaan uit een behoefte tot corrigeren van de dichter door de burger.’Ga naar voetnoot15 In soortgelijke bewoordingen drukte Ter Braak zich uit toen hij opmerkte: ‘[...] wie beter kan lezen, ontdekt achter de verbitterde observator van Villa des roses spoe- | |
[pagina 503]
| |
dig genoeg een gemakkelijk te ontroeren ziel, die echter geen lust heeft om van die ontroerbaarheid de onnozele dupe te worden.’Ga naar voetnoot16 Zo is het werk van Elsschot te karakteriseren als dat van een gevoelsmens, die zijn innerlijk poogt te maskeren: ‘In de onderste lagen van zijn hart is Elsschot een pure romanticus. Maar die lagen worden geducht afgedekt.’Ga naar voetnoot17 Niet alleen in zijn boeken, maar ook in zijn leven komt De Ridders ‘dualisme’ duidelijk naar voren: het schrijven en het zakendoen, gedichten en nota's staan tegenover elkaar. Elsschots werk levert dus een zodanige onderlinge verhouding van gevoel en verstand op, dat wel gesproken mag worden van een romantische gespletenheid. Deze blijkt niet alleen uit de stijl, maar wordt vooral geconcretiseerd in het duo Laarmans-Boorman. Na hun introductie in LijmenGa naar voetnoot18 blijven vooral Frans Laarmans en in mindere mate Karel Boorman een hoofdrol in Elsschots boeken spelen. Een eerste oppervlakkige karakteristiek van de heren levert op dat Laarmans staat voor gevoel, idealisme en retoriek, terwijl Boorman verstand, realisme en nuchtere taal personifieert. Daarbij acht men meestal Frans Laarmans Elsschots blanke pit en Karel Boorman (aanvankelijk zelfs Karl Bohrmann)Ga naar voetnoot19 diens ruwe bolster. Laarmans valt dan samen met Elsschot, de schrijver, en Boorman met De Ridder, de zakenman. Sommigen gaan nog verder en stellen Boorman gelijk aan Jules Valenpint, De Ridders deelgenoot in de Revue continentale illustrée.Ga naar voetnoot20 In deze visie is Laarmans de ware Elsschot; Boorman is slechts een vermomming. De identificatie Laarmans-Elsschot wordt door de auteur wel in de hand gewerkt.Ga naar voetnoot21 Toch is de vereenzelviging Elsschot-Laarmans en daarmee een duidelijk verschil tussen pit-Laarmans en bolster-Boorman niet de volledige waarheid. Hierin schuilt het gevaar van de onderschatting van Boorman. Laarmans en Boorman zijn (vrijwel) gelijkwaardige componenten van Elsschot, die dan ook niet zo nadrukkelijk gescheiden kunnen worden als men gemeenlijk doet. Boorman is net zo goed een deel van De Ridder als Laarmans dat is. Het duo vertoont bij nader inzien juist verrassend veel overeenkomsten, zoveel zelfs dat de aanvankelijke tegenstellingen naar de achtergrond verdwijnen.Ga naar voetnoot22 Zo blijken Laarmans en Boorman zich nogal eens op dezelfde wijze uit te drukken. In Lijmen is Laarmans in de verhaal-situatie vrijwel niet aan het woord; wel wordt er over hem opgemerkt: ‘Laarmans had altijd vlot gesproken.’Ga naar voetnoot23 Boorman daarentegen heeft overrompelend veel tekst. Een fraai voorbeeld van zijn spreektrant geeft het hoofdstuk Business, waarin hij zijn beroemde uiteenzetting over het lijmen houdt. Maar... het ver- | |
[pagina 504]
| |
haal wordt gedáán door Laarmans en wel tien jaar nadat de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. In feite is Lijmen (uitgezonderd het eerste en het laatste hoofdstuk) één lange monoloog. In die tien jaar blijkt Laarmans een waardige kopie van Boorman geworden te zijn. Deze ontwikkeling was al spoedig op gang gekomen na zijn ontmoeting met Boorman, getuige de wijze waarop hij fotograaf Piepers op zijn nummer zet: ‘Pardon, wees ik terecht, ik ben secretaris en hoofdredacteur van het Wereldtijdschrift.’Ga naar voetnoot24 Opmerkelijker dan deze overeenkomst is het feit dat Laarmans trekjes van Boormans karakter blijkt te bezitten en omgekeerd. Zo wordt het meest hatelijke werk, het incasseren, door de ‘gevoelige’ Laarmans gedaan. Als Boorman na het tekenen van de bestelling door mevrouw Lauwereyssen duidelijk in de knoei zit, wordt hij door Laarmans gered. Niet voor niets ziet Boorman in hem een mogelijke opvolger. Op zijn beurt bezit Boorman karaktertrekken van Laarmans: buiten het striktzakelijke is hij niet altijd de onverzettelijkheid zelve. Een voorbeeld levert Laarmans' eerste avond met Boorman op. Als zij samen met de agenten 116 en 204 Boormans hoofdkwartier betreden, verzoekt deze: ‘Niet te veel leven maken, heren [...] want ik heb een lastige meid, die ik niet gaarne wakker zou maken....’.Ga naar voetnoot25 Als Boorman niet op eigen terrein is, vertoont hij wel degelijk zwakheden. Laarmans, die immers in Boorman alleen de lijmer ziet, vergist zich in dat opzicht in hem. Hem valt alleen op dat Boorman, als zijn oude dag verzekerd is, aan de armen begint te geven.Ga naar voetnoot26 In de affaire-Lauwereyssen speelt het niet-zakelijke Boorman in Lijmen al parten: de smid en zijn zuster zijn lastige tegenstanders, juist doordat zij zich niet gedragen zoals van zakenlui verwacht mag worden. Als hij in Het been gevoelig blijkt voor het overlijden van zijn vrouw en het houten been van de smidse, is dat geen verrassing. Daar komt nog bij dat Boorman een zelfde soort verleden heeft als zijn discipel. In Het been zegt hij tegen Laarmans: ‘Was ik nog een jonge baarddrager met vilthoed, pijp en knuppel, zoals jij indertijd, dan had men mij met een trap in mijn achterste naar huis gestuurd. Maar ik sta al dertig jaar in 't gareel....’Ga naar voetnoot27 Boorman is dan ruim vijftig jaar; hij heeft dus óók, net als Laarmans, een jeugd vol idealisme achter de rug! De conclusie die zich opdringt, luidt dan ook: de dominante trekken van Laarmans en Boorman vormen weliswaar een onmiskenbare oppositie, in hun secundaire eigenschappen vertonen ze echter opvallende overeenkomsten. Laarmans en Boorman zijn in feite litteraire afsplitsingen van één en dezelfde man. Welke functie hebben zij voor Elsschot-De Ridder? | |
De roman van zijn levenHet is al vaker gezegd: Elsschot schreef over De Ridder. Natuurlijk moeten we daar het voorbehoud bij maken dat de gebeurtenissen uit het werkelijke leven werden ‘getransformeerd’ tot litteraire gegevens. Toch kunnen we zeggen dat Elsschot in zijn Verzameld werk de roman van zijn eigen leven geschreven heeft; het schrijven was voor hem een verantwoording van zijn eigen ontwikkeling, die zich afspeelde tussen de polen van | |
[pagina 505]
| |
het schrijven en het zakendoen. Tot en met Lijmen is hèt motief: pogingen met het idealisme af te rekenen. De voormalige Alvoorder zal dat nodig gehad hebben om zijn op dat moment zeer zakelijke levenswandel voor zichzelf te verantwoorden. Het litteraire werk is dan een middel om een deel van de eigen persoonlijkheid (Laarmans) uit te schakelen ten gunste van een ander deel (Boorman). Pas in Lijmen betrekt Elsschot die afrekening duidelijk op zichzelf: het voormalig en het huidig leven van de schrijver (Alvoorder tegenover reclame) worden tegen elkaar uitgespeeld, zoals in De verlossing clericalisme en vrijdenkerij. Elsschot moet immers zijn ommezwaai van Alvoorder naar Revue continentale illustrée verantwoorden! Maar hij komt er niet uit: hij kan de tegenstellingen niet verzoenen, noch een keuze voor één van beide maken. De compositie ondersteunt dit nog eens.Ga naar voetnoot28 Zijn geschrijf schiet zijn doel voorbij en daarom is hij - en hiermee komen we terug op de tienjarige periode van ‘zwijgen’ - met schrijven gestopt: zijn ‘zwijgen’ ligt in het verlengde van zijn schrijven. Het niet-schrijven is een andere manier om te bereiken wat al schrijvende niet gelukt was: een afrekening met het idealisme bewerkstelligen. Tien jaar later is Elsschot tot het inzicht gekomen dat er met het idealisme niet af te rekenen valt, omdat het een wezenlijk bestanddeel van zijn karakter is. De Laarmans en Boorman van Lijmen zijn niet meer; Kaas is het werk van een geëvolueerd auteur. De verschillen tussen Lijmen (1924) en Kaas (1933) zijn inderdaad treffend. Het meest opmerkelijk is dat Boorman, op één moment na, van het toneel verdwenen is èn dat Laarmans ingrijpend is veranderd. Frans Laarmans uit Kaas is een eenvoudige klerk, die niet zoiets als een lijmenavontuur achter de rug heeft. Na zijn mislukte poging om hogerop te komen keert hij ijlings terug naar het bescheiden burgermansbestaan, durft dit ook als het zijne te erkennen. Dit accepteren van een lelijke, burgerlijke realiteit ligt meer in de lijn van de realist Boorman dan in die van de idealist Laarmans, zoals we die in Lijmen zagen. De nieuwe Laarmans heeft onder meer dit realistische trekje met Boorman gemeen, maar valt niet als zijn voorganger ten offer aan de handel. De klerk is zich bewust geworden van het voorrecht in oprechtheid arm te kunnen zijn.Ga naar voetnoot29 En hij zegt óók: ‘In die kaas moet ik stikken, terwijl ik hier, tussen twee briefjes in, even kan luisteren naar innerlijke stemmen.’Ga naar voetnoot30 Laarmans II is dus nog wel een dromer, maar hij is ook een realist geworden, beide op bescheiden schaal. En dàt is het belangrijkste verschil tussen Laarmans I (uit Lijmen) en Laarmans II (uit Kaas). De eerste is in zijn soort een reus, de tweede niet. Met Laarmans I en Boorman verdwijnen de reuzengestalten uit Elsschots werk. Mastodonten als de genoemde twee of als Kips en Van Domburg uit De verlossing komen na het ‘zwijgen’ niet meer terug. Laarmans I en Boorman vallen samen in Laarmans II op het niveau van het overzichtelijk-menselijke. Elsschot heeft leren relativeren; hij heeft ingezien dat noch Laarmans, noch Boorman zijn gehele wezen uitmaakt en heeft geen behoefte meer zich tegen één van beiden af te zetten. Dáárom was er maar weinig voor nodig om hem in 1933 weer aan het schrijven te krijgen. Hij doet dat echter vol scepsis te- | |
[pagina 506]
| |
gen alles wat naar het overdonderend grootse zweemt, zowel op Laarmans- als op Boorman-gebied. Deze ontwikkeling is tot een einde gekomen in Het dwaallicht, dat van alle werken na het ‘zwijgen’ het gaafst gestalte geeft aan de synthese van realisme en idealisme. Samengevat: het verschil in de boeken vlak vóór en nà het ‘zwijgen’ ligt vooral in het formaat van de personages Laarmans en Boorman en in het karakter van Laarmans. Vóór 1924 vinden we karikaturale reuzen, nà 1933 de voor een dubbeltje geboren Laarmans II, die niet langer een kwartje wil worden, maar wel veel menselijker is dan de giganten in Lijmen. Elsschot leerde in de tien stille jaren dromerij en zakelijkheid te combineren; hijzelf valt uiteindelijk samen met de nieuwe Laarmans, die gereduceerde eigenschappen van Laarmans I en Boorman bezit. De ontwikkeling in Elsschots werk is gelegen in zijn wassend zelfinzicht, in zijn groeiende durf Laarmans èn Boorman als deel van zichzelf te erkennen. Van deze nieuwe overtuiging legt Elsschot in een nieuwe serie boeken verantwoording af. | |
Het been: méér dan een antwoord aan Ter BraakNa Kaas lijkt Elsschot weer ‘bij’. Hij heeft zijn gerijpt zelfinzicht geformuleerd en zich gepresenteerd als een geëvolueerd auteur. Desondanks blijft er een leemte: de ontwikkeling van Laarmans I tot Laarmans II is niet in litteraire vorm verantwoord. Die leemte is kort na het verschijnen van Kaas al opgemerkt door Ter Braak. In ‘Boorman herleefd’ zegt hij zich vaak te hebben afgevraagd wat er van Boorman was geworden.Ga naar voetnoot31 Heeft Elsschot Het been geschreven alleen om Ter Braak te plezieren? Dat is twijfelachtig. Voor een schrijver die gezegd heeft: ‘Men kan proberen een brood te bakken, maar men probeert geen schepping. Men probeert ook niet te baren. Waar zwangerschap bestaat volgt het baren van zelf, ten gepaste tijde’Ga naar voetnoot32 is een vriendendienst wel erg weinig als aanleiding tot een boek. Er moet dus een dieper liggende oorzaak zijn. Het is ook de vraag of Ter Braak zeer ingenomen was met Elsschots antwoord. Hij lijkt vooral geïnteresseerd in de grote ‘immoralist Boorman’.Ga naar voetnoot33 Het been levert echter als centrale figuur Frans Laarmans op en deze kiest voor een verder bestaan als Laarmans II. Het antwoord aan Ter Braak is vooral een rechtvaardiging van Laarmans II geworden, een verantwoording van de transformatie van de eerste in de tweede Laarmans. Daarmee is het gat tussen Lijmen en Kaas gedicht. We hebben al gezien dat het wezen van Elsschots schrijverschap de speurtocht naar de eigen identiteit is of, zoals Paul de Vree zegt: naar het ‘[...] se connaïtre, sans pitié, sans égards, sinon sans terreur.’Ga naar voetnoot34 Elsschot moest wel op Lijmen terugkomen om de afstand tussen dat boek en Kaas te overbruggen. Daardoor is Het been méér dan een antwoord aan Ter Braak. Het been is inderdaad een voortreffelijk trait d'union tussen de boeken van vóór en | |
[pagina 507]
| |
nà het ‘zwijgen’. Het beantwoordt de vragen die Kaas oproept. Daarom moest Elsschot een aantal zaken ‘terugdraaien’: de ik-figuur keert weer, Boorman speelt weer een grote rol, Laarmans is weer vrijgezel. Tegelijkertijd introduceert Het been de ‘nieuwe Laarmans’ die in Elsschots latere boeken steeds een hoofdrol zal spelen. Maar ook naar de vorm is er sprake van een evolutie: Elsschot is aanzienlijk korter van stof geworden. Niet alleen slinkt de omvang van zijn verhalen, ook de hoofdstukken worden korter. Toch gebeurt er niet minder dan voorheen. De latere Elsschot is sterk geneigd tot concentratie op de essentie. Een voorbeeld daarvan bieden zijn personages. In Lijmen beschrijft Elsschot figuren van het tweede plan nog tamelijk uitvoerig, bijvoorbeeld Wilkinson, Charles van Ganzen en fotograaf Piepers. Naar een beschrijving van het uiterlijk van deurwaarder Van Kamp en Neef Jan zoekt men echter tevergeefs. Naar vorm en inhoud slaat Het been een brug tussen de boeken van vóór en nà het ‘zwijgen’. Vervult het boek dezelfde functie voor Laarmans I en Laarmans II? Aanvankelijk lijken de rollen in Het been verwisseld: Boorman treedt op als de hopeloze idealist, Laarmans als zakelijk redder-in-de-nood. Die verandering is echter slechts een uiterlijke kwestie. Boorman zoekt een zakelijke oplossing voor een onzakelijk probleem; uiteindelijk blijkt hij nog steeds de vleesgeworden commercie, die dan ook terugkeert tot de oude stiel. Onder de druk der gebeurtenissen geeft Laarmans het lijmen er aan. Hij belandt weer op een klerkenkruk. De jaren bij het Wereldtijdschrift hebben hem niet fundamenteel aangetast. Indertijd heeft hij niet echt zijn idealisme opgegeven, maar het gericht op een ander object: commercie in plaats van politiek. Aan het eind van de historie belanden de hoofdpersonen op hun uitgangspunt. Laarmans is weer klerk, Boorman lijmt voort. Wat ze verloren hebben, is een illusie. ‘Het einde van een droom’ mompelt Boorman, als hij uit het ziekenhuis ontslagen is.Ga naar voetnoot35 En zo is het! Voor beiden is de bittere ervaring in de plaats gekomen van de droom. Vooral bij Laarmans komt dat hard aan. Hij leert uiteindelijk van Boorman ‘[...] dat het wijzer is niets te zoeken, maar te nemen wat je krijgen kunt.’Ga naar voetnoot36 Wat je krijgen kunt... daartoe behoren ook de innerlijke stemmen! En zo leert Laarmans berusten in de burgerlijkheid van Kaas en Tsjip. Het halfzacht idealisme is overwonnen en daaraan ontleent Laarmans een zekere weerbaarheid. De rolverwisseling van Laarmans en Boorman blijkt dus functioneel: zij bewerkstelligt de reductie van beide heren, waardoor zij kunnen samenvallen in Laarmans II. Zoals hierboven op meer dan één plaats is getoond, komt dit alles niet uit de lucht vallen. Al in Lijmen blijken de heren secundaire eigenschappen te bezitten, die op het terrein van de tegenspeler liggen. Wat hun dominante eigenschappen betreft blijven Laarmans en Boorman zichzelf. Zij hebben zich kortere of langere tijd op een gebied gewaagd waarvoor zij potenties bezitten, maar dat ten langen leste niet strookt met hun overheersende karaktertrek. Beiden komen tot inkeer, berustend zonder rust. | |
Lijmen-Het been wel degelijk een eenheidDoor de rolverwisseling van Laarmans en Boorman is Het been een negatief van Lijmen. Dit wordt nog versterkt door het optreden van de ik-figuur. In hem is een opmerkelijke verandering waar te nemen. In Lijmen is de ‘ik’ een klerk van het kaliber van | |
[pagina 508]
| |
Laarmans vóór de Wereldtijdschriftperiode.Ga naar voetnoot37 Hij kent Laarmans van vroeger, toen deze nog politiek actief was, en blijkt veel met hem gemeen te hebben. Behalve de nederige functie, waaraan Laarmans zich ontworsteld heeft, is dat bijvoorbeeld interesse voor de Vlaamse zaak. ‘Doen ze daar nog aan en ben jij nooit meer van de partij?’ vraagt Laarmans hem, waarop de ‘ik’ een ontwijkend antwoord geeft.Ga naar voetnoot38 Kennelijk is hij net als Laarmans in de politiek teleurgesteld. Belangstelling voor de poëzie valt hem niet te ontzeggen: tien jaar na dato kent hij een vers van Laarmans uit het hoofd. Er is echter een kras verschil tussen Laarmans en de ‘ik’: Laarmans is in de handel, de ‘ik’ niet. Hij weerstaat zelfs de verleiding een contract met Laarmans aan te gaan. Dat die verleiding bestaan heeft, blijkt uit de wijze waarop de ‘ik’ het pijnlijke onderwerp ‘krukuur’ tracht te ontwijken.Ga naar voetnoot39 In Het been blijkt de ‘ik’ veranderd. Hij ontmoet Laarmans tijdens een poging de directeur van de General Marine and Shipbuilding Company te spreken te krijgen.Ga naar voetnoot40 Dat het niet ging om een sollicitatie, blijkt uit Laarmans' vraag na afloop: ‘Heb je aan onze luizige mijnheer Henry wat kunnen verpassen, beste kerel?’Ga naar voetnoot41 De ‘ik’ is dus in zaken gegaan! En dat terwijl zijn tegenhanger inmiddels op zijn schreden is teruggekeerd. Aldus vormt de loopbaan van de ‘ik’ een negatief van die van Laarmans: als Laarmans handel drijft, zit de ‘ik’ op een klerkenkruk en omgekeerd. Hierdoor wordt de vlucht van de ‘ik’ aan het eind van Lijmen in een wel schril daglicht geplaatst. Die loopbanen bestaan elk voor zich weer uit gespiegelde helften. Zo zorgen beide heren voor een net van tegenstellingen binnen Lijmen-Het been, waardoor de twee afzonderlijke cyclische structuren stevig in elkaar worden verankerd. Zelfs voor een achtergrondfiguur als Jeanne de waardin blijkt de negatieffunctie van Het been op te gaan. In Lijmen is zij zwartharig en dik, in Het been mager en blond.Ga naar voetnoot42 Tenslotte: in Lijmen draait alles om het incasseren van geld, in Het been moet het geld wel de andere kant opgaan, dus wordt restitutie de hoofdzaak. Elsschot heeft over een afstand van veertien jaar heen wel degelijk een sterke eenheid tot stand gebracht. Die eenheid is inderdaad ondergeschikt aan een doel: verantwoording afleggen van de eigen ontwikkeling. Het eindpunt van die ontwikkeling is Laarmans II. Laarmans II is geen harmonieus mens. In hem strijden idealisme en realisme als vanouds om de voorrang, al zijn de scherpe kantjes van de tegenstelling verdwenen. Elsschot-De Ridder blijft een romanticus, wiens dualisme wellicht het fraaist verwoord is in Het Dwaallicht: ‘Nu vooral niet gaan kniezen en niet meer naar Bombay, niet meer op zoek naar het nestje van Fathma, maar gauw naar huis met mijn krant om weer plaats te nemen in de kring van die waar ik aan gebonden ben en die mij vervelen, onuitsprekelijk.’Ga naar voetnoot43 | |
[pagina 509]
| |
Duidelijker dan zo kon de blijvende onvrede van de schrijver-burger niet worden geformuleerd. Hij deed er dan ook ten tweeden male, en dit keer voorgoed, het zwijgen toe.
Rijswijk
|
|