De Nieuwe Taalgids. Jaargang 74
(1981)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 490]
| |
Cornelis Everaert, Spel vanden wynghaert vss 310-312 en 26-27N. van der BlomBovengenoemd spel werd door dr J.B. Drewes besproken in zijn studie Het interpreteren van godsdienstige spelen van zinne.Ga naar voetnoot1 Men begrijpt dat wat hier volgt niet meer kan zijn dan het achter deze maaier lezen van een paar aren, waarvan hij zelf ook nog aanwees waar hij ze liet liggen. In zijn spel: een dramatisering van de traditionele middeleeuwse preek over de arbeiders in de wijngaard van de gelijkenis van Mattheus 20 vs. 1-16, keert Everaert zich tegen de zonde van de ‘acedia’ en ‘pigritia’: de traagheid, het leeglopen, het werkeloos blijven (n.93). Hij voert vele bijbelteksten aan, die de arbeid aanprijzen (p. 62). En laat deze teksten per allegorie doelen op het werk in de wijngaard. De speler Vroom Labuer bijvoorbeeld gaat, daartoe door de Upperste Mueghentheyt gemaand, op weg naar de wijngaard: ‘Tot uwen wercke heere / sallic my spoeden.
Want daer staet ghescreuen / [t]elcx ghevroeden
Tot den Tessaloonen / naar Paulus vermeten
Die niet en werct / die en zal niet heeten’. (237 vv)Ga naar voetnoot2
En even later zegt dezelfde speler: ‘Een yghelic zal doen dat hy can.
Want alzoo sinte Pauwels scruvende es:
Jc aerbeyde naer tghunt / dat voor my es.’ (310 vv.)
Deze in vs. 312 aangehaalde tekst bleef aan Drewes, naar hij op p. 62 meedeelt, onbekend. Het is, omdat gelijkheid in woorden en uitdrukkingen ontbreekt, niet waarschijnlijk dat, zoals in noot 89 wordt geopperd, 2 Thess. 3 vs. 8 wordt bedoeld. Mijns inziens heeft Everaert in gedachten gehad wat Paulus zegt in Filipp. 3 vs. 13 en 14. Ik citeer deze verzen naar de bijbels van Hans van Ruremunde (1525), van Liesvelt (1526) en Vorsterman (1528): ‘Ick verghete dat voerbi is / ende strecke mi tot dien dat daer voer is / ende iaghe... naeder cleynode welcke te kennen gheeft die roepinge gods van bouen neder in Christo Jhesu’. ‘Ick vergete dat voorby is / ende strecke mi tot dien dat daer voor is / ende iage... na der cleynnode / welcke voorhout die roepinghe Goods van bouen nader in Christo Jesu’. Ick verghete dat voorleden is / ende strecce mi tot datter tegenwoordich is / ende loope... na den prijs der roepinge Gods van boven neder in Christo Jesu. | |
[pagina 491]
| |
Er moet dan wel worden aangetekend dat ‘aerbeyden naer’, zoals Everaert dat heeft, in althans deze vertalingen niet voorkomt. Het lijkt mij synoniem met ‘sich strecken tot’, Vulgaat: ‘se extendere ad’, grieks: ‘epekteinesthai’ met dativus. ‘Aerbeyden’ betekent ‘zich inspannen’, latijn: ‘niti’, gevolgd door infinitivus:... om.Ga naar voetnoot3 Dit ‘zich inspannen’ ligt zo dicht bij ‘se extendere’ (en dit weer bij ‘epekteinesthai’), dat het niet al te vermetel lijkt om te veronderstellen dat deze gelijkheid, naar analogie met of onder invloed van het ‘ad’ van de Vulgaat, hier gezorgd heeft voor de uitdrukking ‘aerbeyden naer’.Ga naar voetnoot4 Mogelijk is Everaert ook beinvloed door de vertaling van Erasmus: ‘ad ea vero quae a fronte sunt enitens’, waarin ‘eniti’ opvalt als vrijwel gelijk aan het door het Woordenboek aangegeven latijnse equivalent voor ‘aerbeyden’: ‘niti’.Ga naar voetnoot5 Dan is daar nog in de onmiddellijke nabijheid ‘ic iage nae der cleynnode’, ‘ic loope na den prijs’. En wat tenslotte ‘aerbeyden’ betreft: het onderwerp van het spel is de arbeid in de wijngaard. Eenmaal zo ver -en dus wel wat laat -heb ik me tot drs H.C.A. Lambermont, redacteur van het WNT, gewend met het verzoek om van ev. aanwezig nieuw materiaal voor ‘arbeyden om’ te mogen horen. Aan hem dank ik de mededeling dat inderdaad de meeste bijbelvertalingen van die tijd ‘zich strekken tot’ hebben, maar dat Vorsterman in zijn editie van het NT-1531 heeft: ‘... maar een dat achter rugge is / verghete ic / arbeydende na tghene dat voor my is. Nae dat teeken dat voor geset is volge ic / tot die prijs des operste roepinge Gods / door Jesus Christus.’! (Deze tekst vindt men zo nog alleen in Blanckaert's herziene versie van Vorsterman, Keulen 1547.) Nu is de tekst van de Vorstermanbijbel ‘bont van samenstelling’, maar voor de Correctuers is de vertaling van het Delftse NT van 1524 basis.Ga naar voetnoot5a Informatie daarnaar bij het Gemeentearchief te Delft leverde bevestiging van mijn vermoeden. De tekst blijkt te luiden: ‘...mer een (doe ick) dat achter rugghe is / vergeet ic/ arbeydende nae tgheen dat voer mi is/ na dat teyken dat voorgeset is volge ic tot die prijs des opperste | |
[pagina 492]
| |
roepinghe Goods doer Jesus Christus.’ Over de tekst van het Delftse NT is gesproken als ‘deze Erasmiaansche tekst’. Mijn vermoeden (zie boven) dat ‘arbeydende nae’ op deze plaats is beinvloed door Erasmus' ‘enitens’ wordt daardoor aannemelijker. Enige details verduidelijken diens invloed hier.Ga naar voetnoot5b
Dan blijft nog het verschil tussen de athleet, die ‘aerbeydt naer’, hedendaags: zich werkt naar, wat voor hem ligt om de prijs te behalen, Filipp. 3, en de arbeider in de wijngaard, Matth. 20. De brug vormt m.i. Lucas 9 vs. 62: ‘Wie zijn hant aen den ploech leyt ende siet te rugge / die en is niet bequaem tot dat rijcke Gods’ (van Liesvelt), ‘Nyemant en is bequaem totte rijcke Gods / die zijn hant aan den ploech slaet ende achterwaerts siet’ (Vorsterman). Het koninkrijk Gods -waarvan de wijngaard het beeld is, Matth. 20,1; vgl. ‘zijns wijnghaerts heerscappye’, spel vs. 22 -en de arbeid daarin is het onderwerp van Everaert's spel. Het vergeten wat achter is en het zich strekken en zien naar wat vóór is verbindt de teksten uit Filippenzen en Lucas. Everaert heeft in het ‘aerbeyden naer thgunt voor my es’ van Paulus de opdracht gelezen, blijkens Want (vs 313), voor een ieder om te doen wat in zijn vermogen ligt (vs 312). Ik vermoed dat hij hier heeft gedacht aan een van de traditionele tekstenGa naar voetnoot6 die aansporen tot arbeid, Pred. 9 vs 10: ‘Allet wat u voor handen coemt te doene (,) dat doet vrijlijck’ (van Liesvelt), ‘Alle wat u hant vermach te doene / dat doet naerstelick’ (Vorsterman). Men vergelijke ‘wat u voor handen coemt’ met ‘tghunt dat voor my es’, en ‘wat u hant vermach te doene’ met ‘een yghelic zal doen dat hy can’. Het zijn zo mijns inziens bij elkaar drie bijbelteksten die, met Filipp. 3 vs 13 v. als belangrijkste, in combinatie aanwezig zijn in Everaert's vss 310-312.Ga naar voetnoot7
In de proloog spreekt Everaert over ‘..thelich ghelooue / der kerstene kercke
Dat jn eeneghe percken
(25)[regelnummer]
Men ziet bezwercken
Met de Lazarussche sonden der ketterye
Vul heresye’.
Over ‘ketterye vul heresye’ merkt Drewes op dat het wel een ‘rederijkerstierelantijn’ zal zijn: ‘ik weet tenminste geen raad met die dubbele ketterij’ (p. 63) De ketterij als zodanig geeft in dit stuk trouwens enige moeite: men zie Drewes' betoog tegen Buitendijk en Muller en Scharpé (p. 63-71). Voor Drewes ligt het accent in dit spel op de bestrijding van de ‘acedia’ en het aansporen tot het beoefenen der deugden (p. 66). En hij meent dat we onjuist zouden doen met gewicht toe te kennen aan een ‘terloopse vermelding van ketterij’ (p. 73), terwijl bovendien nog ‘onduidelijk blijft waarin de ketterij (hier) bestaat’ (p. 66). Het komt mij voor dat de ketterij, op zo'n belangrijke plaats als een proloog is, moeilijk terloops kan zijn vermeld. En ook, dat er verband is tussen de Lazarussche | |
[pagina 493]
| |
sonden der ketterye / vul heresye en het hoofdonderwerp van het spel: de aansporing tot het werken in de wijngaard en het beoefenen van deugden. Onder de zonden n.l., die de ‘acedia’ en ‘pigritia’ meebrengen, noemt men steeds ook het verzuimen van de kerkgang.Ga naar voetnoot9 Kerkbezoek gold in Everaert's tijd als een van de punten waaraan de rechtgelovigheid werd gemeten.Ga naar voetnoot10 Everaert zegt in de proloog dat het God's bevel is dat wij werken ‘in zyns wijnghaerts heerscappye’, d.i. in Zijn rijk. Deze algemeen aanvaarde regel van de kerk, dit haar ‘helich ghelooue’, ziet men ‘jn eeneghe percken’, d.i. hier en daar (n. 87), ‘bezwercken met ..ketterye vul heresye’. Teken van die Lazarussche, d.i. besmettelijke, zonde van ketterij is o.a. het nalaten van een van de godsdienstige deugden tot het beoefenen waarvan het spel aanspoort: de kerkgang, het ‘visitare ecclesiam’ (n. 93). Reeds Hebr. 10 vs 25 roept op tot het bezoeken van de ‘onderlinge bijeenkomste’ en gispt het nalaten daarvan, ‘gelijk sommigen de gewoonte hebben’, ‘en dat zoo veel te meer als gij siet dat de dag naerdert’ (St. vert.). Ketterij begint met verzuim van de kerkgang en met traagheid in het vervullen van de andere annexe godsdienstige plichten: dit symptoom van ‘acedia’ is teken van en voert verder tot ketterij,Ga naar voetnoot8zo waarschuwt Everaert, daarbij afgaande op wat hij in zijn tijd ‘hier en daar’ zag. Als hij nu spreekt van ‘ketterye / vul heresye’, hoor ik een echo op het ‘gelijk sommigen de gewoonte hebben’ inzoverre als die ‘sommigen’ zich buiten de gemeenschap met God en gelovigen plaatsen tengevolge van hun heresye. Heresye heeft hier, zo veronderstel ik, zijn oorspronkelijke betekenis, naar het griekse hairesis: eigen keuze, en heeft de waarde van ‘eigenzinnigheid’, ‘eigenwilligheid’, in rederijkerstermen: ‘Selfs goet duncken’.Ga naar voetnoot11 Mocht dit niet onjuist zijn, dan lijkt een dubbele ketterij hier niet aan de orde te zijn.Ga naar voetnoot12 |
|