‘Dat kan een schaep mercken’
L.E. Wirth-van wijk
In de Twe-spraack vande Nederduitsche Letterkunst (1584), laat Spiegel Gedeon zeggen (p. 38, p xxxlv in de uitgave van Kooiman): ‘Vóórts, nópende de, ue, daar mede zoud'ik na het oude gebruyck dueghd, vrueghd, jueght, lueren, zueren, trueren, spellen, alzó met ,uy, uyl, buyl, vuyl, luy, luyen, kruyen, ruyen, huyden, uyt, scuyt, die van uur, schuur, myns achtings in gheklanck veel verschelen.’ Roemer antwoordt hierop: ‘dat zou een schaep mercken.’
Aan de hand van dit citaat zou ik erop willen wijzen hoe ontzettend voorzichtig wij moeten zijn met het interpreteren van hetgeen 16e/17e-eeuwers over hun uitspraak meedelen. Wij, 20e-eeuwers, zijn maar al te zeer geneigd om daarbij te vergeten, dat de klanken van het 16e/17e-eeuws wel eens zeer verschillend kunnen zijn van onze 20e-eeuwse uitspraak. Veel te grif zijn 20e-eeuwers ertoe geneigd om hun mededelingen uit te leggen naar het voorbeeld van hun eigen uitspraak. Dat ligt voor de hand, want zij hebben de 20e-eeuwse uitspraak vastgeworteld in hun taalbesef en het is ontzettend moeilijk om zich van de eigen uitspraak los te maken en als het ware ‘blanco’ te staan tegenover de mededelingen van 16e/17e-eeuwers over hun uitspraak.
Wie over de 16e/17e-eeuwse uitspraak iets meer te weten wil komen, moet gaan zoeken naar mededelingen van àndere 16e/17e-eeuwers en proberen door combinatie van al deze gegevens iets meer te weten te komen over de 16e/17e-eeuwse uitspraak; de eigen 20e-eeuwse klanken moet men ver naar de achtergrond schuiven.
Om nu terug te komen op het bovenstaande citaat van Spiegel, als ik het goed begrijp, meent Kooiman (1913, p. 145) - en andere 20e-eeuwers ná hem - uit Roemers opmerking af te leiden, dat Spiegel in 1584 al de uy als een diftong uitsprak. Maar dat is een 20e-eeuwse gedachtegang: in ons huidige klankstelsel kennen wij alleen de monoftong uu in uur enz. en de diftong ui en uil enz. Als iemand verklaart, dat hij een duidelijk verschil hoort tussen de klanken van deze twee woorden, komen wij tot de gevolgtrekking, dat hij ‘dus’ in uil een diftong spreekt.
Maar de toestanden rondom de uu zijn in het 16e/17e-eeuws veel ingewikkelder dan in de 20e eeuw en Kooimans conclusie is voorbarig. Wil men wat meer omtrent de verhouding tussen de uu en de ui te weten komen, dan moet men onderzoeken wat daarover bij de 16e/17e-eeuwers te vinden is en dan zien wij een heel andere toestand.
Chronologisch begin ik met Pontus de Heuiter (1581). Op p. 72/73 (57) maakt hij in een uitvoerig betoog melding van de spelling eu, waarmee Brabanders de klank in b.v. heus spellen, maar die anderen liever met eui willen schrijven (dus heuis); de Vlaming en de Hollander echter schrijven huis. Ook de spelling huus komt voor, waarin uu de vocaal uu voorstelt ‘den Hoochduits zeer gemeen’. De Hoogduitse uu of uu germanicum is een [u]-klank, zoals we bij Montanus p. 72 kunnen lezen.
Voor ons is belangrijk, dat Pontus de Heuiter een duidelijk onderscheid maakt tussen de gediftongeerde Brabantse vorm, die hij het liefst eui wil spellen, en de nog niet gediftongeerde Hollands-Vlaamse ui. Zijn ui vergelijkt De Heuiter met de klinker in de Franse woorden nuit, bruit. Nu zijn, volgens de handboeken van Gougenheim en