| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Grenzen en domeinen
De taalkundigen van het Nederlands Instituut te Groningen hebben een bundel artikelen geschreven: Grenzen en domeinen in de grammatica van het Nederlands, onder redactie van Th. Janssen en N.F. Streekstra. Th. Janssen neemt twee van de negen artikelen voor zijn rekening, één over anaforische relaties en één over de ontwikkeling van de (generatieve) Uitgebreide Standaardtheorie naar een universele grammatica. Ook C. Cremers schrijft over anaforische relaties, maar meer in termen van beperkingen op vertalingen van syntactische structuren naar semantische representaties. N.F. Streekstra levert een bijdrage gericht op de beheersbaarheid van gebeurens genoemd in het complement van mentale werkwoorden als ergeren, fascineren, irriteren, etc. door het subject van deze werkwoorden. Th. van den Hoek richt zijn syntactische aandacht op vooropplaatsingsverschijnselen. Deze kunnen volgens hem in verband worden gebracht met toepassingsdomeinen van regels in de onderliggende structuur van hoofden bijzinnen. A. Sassen bespreekt kwesties van morfologie, met name de relatie tussen morfologie en syntaxis aan de hand van zgn. niet-additieve woordvorming (affix-extractie en affixsubstitutie). C.A.J. Hoppenbrouwers stelt voor de meervoudsvorming in het Nederlands te beregelen met een accentonafhankelijke regel. R.M. van Zonneveld betoogt dat er niet meer dan twee regels nodig zijn voor de distributie van hoofd- en bijaccenten, waarvan één de wat exotische naam Hangmat meekrijgt. H. Bloemhoff besluit de bundel met de behandeling van een geval van klinkerwisseling in het Stellingswerfs.
Het boek Grenzen en Domeinen is te bestellen door storting van f 15, - (voor franco toezending) op girorekening 4493256 ten name van TABU/Ned. Instituut, adres Grote Kruisstraat 21, 9712 TS Groningen. Het boek telt 228 pagina's.
h.j.v.
| |
Fonetiek en fonologie
Een publicatie waarvan de titel twee nevengeschikte elementen vermeldt, kan de verwachting wekken dat, behalve aan de genoemde onderwerpen afzonderlijk, met name aandacht wordt besteed aan hun onderlinge relatie. In het hier aangekondigde Fonetiek en fonologie van de hand van R. Collier en F.G. Droste komt de verhouding tussen beide vakken wel aan de orde, maar in de opzet van hun cursus is in feite toch sprake van een gescheiden behandeling van de twee gebieden. De auteurs stellen (p. 7) dat hun inleiding ‘is bedoeld als een eerste kennismaking met de belangrijkste aspecten van de linguïstische studie van de klankvorm.’ Dat houdt met name in: ‘een presentatie van de termen, begrippen en inzichten die in het vakgebied gemeengoed geworden zijn.’ Binnen een dergelijke bescheiden doelstelling is geen ruimte voor de bespreking van de onderzoeksproblematiek van de twee disciplines, noch voor een principiële discussie
| |
| |
over de vraag in hoeverre fonetiek en fonologie niet twee wezenlijk zo verschillende vakken zijn dat de gezamenlijke behandeling ervan niet onmiddellijk vanzelfsprekend is. In de Inleiding wordt deze kwestie dan ook niet aangesneden. Wel wordt fonetiek aan ‘spraak’ en dus aan het buiten-grammaticale gerelateerd en fonologie aan ‘taal’ en derhalve aan ‘grammatica’, maar voorop staat dat beide binnen het communicatieproces als geheel met elkaar verbonden aspecten van de klankvorm zijn.
De helft van de beschikbare bladzijden van het boekje is aan de fonetiek gewijd, en daarbinnen vooral aan de articulatorische en akoestische fonetiek; op deze gebieden zijn de meeste concrete verworvenheden te melden. De bespreking ervan is duidelijk en wordt goed ondersteund door verhelderend illustratiemateriaal. De auditorische fonetiek, naar verhouding minder gearticuleerd, heeft een kleiner aandeel in dit hoofdstuk. Van de 74 bladzijden van dit boekje is slechts een kwart aan fonologie besteed. Is hier minder aan objectiveerbare kennis naar voren te brengen dan bij de fonetiek? Op een kort overzichtje van de structuralistische fonologie volgt een eenvoudige uiteenzetting van de generatieve fonologie, zoals we die in de vorm van het standaardmodel kennen. Waarom de situering van de fonologische component in het geheel van de grammatica niet aan het begin van de sectie ‘Systematische fonologie’ wordt uitgelegd, is mij niet duidelijk.
In het voorwerk treffen we een lijstje aan met de fonetische transcriptie van de Nederlandse klanken, benevens een overzicht van het International Phonetic Alphabet. Het boekje besluit - didactisch zeer toe te juichen - met een serie van ca. 85 vragen die de lezer in staat stellen na te gaan of de bestudeerde stof is verwerkt.
Opleidingen die op zoek zijn naar een handzame aparte inleiding vinden in Fonetiek en fonologie een goede basiscursus. Deze verscheen voor het eerst in 1973 bij uitgeverij Acco te Leuven; de hier besproken vijfde, herziene druk van 1980 kost 145 Bfr.
f.ch. van gestel
| |
Bibliografie van de Taalwetenschap 3
In de reeks Bibliografie van de Taalwetenschap van het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam is als no. 3 verschenen: J.L. Mackenzie, Prepositions and prepositional phrases. De bibliografie bevat 200 items; een groot gedeelte ervan heeft betrekking op het Engels, Duits, en Nederlands. De items zijn alfabetisch geordend, en daarnaast is er een systematische index. De bibliografie kan verkregen worden door f2,50 te storten op gemeentegiro B 42579 van G.E. Booij, p/a Herengracht 330-336, Amsterdam (het postgironr. van de gemeentegiro is 13500) onder vermelding: bibliografie no. 3.
g.e. booij
| |
Maerlants Historie van den Grale en Boek van Merline
Sinds Van Vloten in 1882 zijn editie van Jacob van Maerlants Merlijn, naar het eenig bekende Steinforter handschrift publiceerde, is het gewoonte geweest op geringschattende toon over het boek te spreken. Van Vlotens tijdgenoten konden moeilijk verkroppen dat het hèm gelukt was het handschrift te zien te krijgen, terwijl hun eigen pogingen in die richting steeds weer afstuitten op een weigering van de bezitter, de vorst van Bentheim te Burgsteinfurt. Latere filologen hebben Van Vlotens editie als nauwe-
| |
| |
lijks bruikbaar van de hand gewezen, omdat hij er geen been in had gezien, het Nederduitse dialect van de Steinfurtse redactie te herleiden tot het Vlaams van Maerlant - lees: tot een soort standaard-Middelnederlands van eigen makelij. Herhaaldelijk is in het verleden sprake geweest van plannen voor een nieuwe editie. Nu die er eindelijk is gekomen, draagt zij het jaartal 1980 - op twee jaar na een eeuw na Van Vloten...
De editie is bezorgd door de Munsterse germanist Dr. Timothy Sodmann en verschenen in de reeks Niederdeutsche Studien. Daaruit blijkt al dat in deze uitgave het Steinfurtse handschrift vanuit een totaal andere optiek wordt beschouwd dan in de editie-Van Vloten. Volgens diens opvatting had de kopiist ‘Maerlants Nederlandsch tot zijn brabbel-Duitsch’ verbroddeld - ‘Een zuiveren Duitschen tongval toch geeft ons dit niet’ (Inl., p. VIII). Sodmann daarentegen komt tot de conclusie dat de Nederduitse bewerker de ‘Umsetzung des Textes’ vakkundig en met succes heeft volbracht, vooral als men in aanmerking neemt dat het ‘ihm und seinem Auftraggeber letzten Endes nicht um eine ‘philologisch genaue’, sondern um eine inhaltlich korrekte und zugleich lesbare Wiedergabe seiner Vorlage ging’ (Einl., p. 89). Mede op grond van het belang van de tekst als Nederduits taaldocument heeft Sodmann gekozen voor een streng-diplomatische editiewijze, waarbij hij zelfs geen vrijheid heeft gevonden, persoonsnamen van kapitalen te voorzien en moderne (als zodanig herkenbare) interpunctietekens aan de spaarzame middeleeuwse punctuatie toe te voegen. Mogelijke kritiek op deze werkwijze - men zou zich toch kunnen afvragen of de belangen van het gros van de lezers met deze editoriale rechtzinnigheid optimaal worden gediend - doet hij af met de constatering: ‘Alle Versuche, einen mittelalterlichen Text zu ‘normaliseren’ oder durch eine moderne Interpunktion ‘lesbar’ zu machen, führen zur Verfälschung der Überlieferung oder verursachen bei sonstiger Sorgfalt ein überflüssiges Anschwellen des kritischen Apparates’. (Einl., p. 90). (‘O sancta simplicitas’, mompelde Hus op de brandstapel).
Maar deze aankondiging mag niet op een recensie uitlopen. Laat ik mij beperken tot een korte vermelding van wat deze nieuwe editie te bieden heeft. Allereerst: een uitgave van Maerlants Historie van den Grale en Boek van Merline, naar het Steinfurtse handschrift en, synoptisch, naar het Munsterse fragment, dat parallel loopt met de verzen 3674-4009. Bovendien: de aan Merlijn toegeschreven profetie over Jeanne d'Arc (Latijn en Nederduits), de befaamde lijst van boeken in het bezit van Eberwin van Götterswick, de graaf van Bentheim, en een vijftal Bentheimse oorkonden uit de jaren 1419-1424. Dit alles voorafgegaan door een inleiding van 110 pagina's, voor ongeveer de helft gevuld met informatie over Maerlants werk, de handschriftelijke overlevering ervan, de geschiedenis van het onderzoek en de beschrijving van de codex. De andere helft van de inleiding wordt in beslag genomen door een grondige studie over de taal van de bewerking. Op gevaar af ondankbaar te schijnen - Sodmanns editie betekent zonder twijfel een grote stap vooruit - som ik toch ook op wat de nieuwe editie niet bevat: de uitgave van Velthems bewerking van de Suite du Merlin (v. 10409-36218 in Van Vlotens editie), een literair-historische (Arturistische) inleiding op het wèl uitgegeven tekstgedeelte, en enigerlei vorm van paleografische of tekstkritische annotatie, woordverklaring of cultuurhistorische commentaar. Als het nu maar niet opnieuw een eeuw hoeft te duren voor deze desiderata worden vervuld...
Tot slot een titelbeschrijving: Jacob van Maerlant: Historie van den Grale und Boek
| |
| |
van Merline, Nach der Steinfurter Handschrift hrsg. von T. Sodmann, Köln etc. Böhlau Verlag, 1980, Niederdeutsche Studien, Bd. 26 (451 pp. + 8 pp. reprodukties; prijs ca. f93,-).
w.p.g.
| |
De Ruusbroec-herdenking in 1981
Op 2 december 1981 zal het 600 jaar geleden zijn dat de grootste mysticus uit onze Lage Landen Jan van Ruusbroec op 88-jarige leeftijd te Groenendaal bij Brussel overleed. Door zijn in het Diets geschreven geestelijke traktaten neemt hij een belangrijke plaats in onze letterkunde in. Door de verspreiding en de vertaling van zijn werken, door vele moderne studies over zijn leer heeft zijn naam een internationale vermaardheid gekregen in de wereldliteratuur en in de algemene kultuurgeschiedenis. Het betaamt dan ook dit zesde eeuwfeest van een der allergrootsten uit ons verleden op passende wijze te herdenken.
Voor een globaal overzicht van alle herdenkingsinitiatieven kan hier verwezen worden naar de speciale herdenkingsfolder die begin maart verschijnt en waarin de verschillende manifestaties te Ruisbroek, Hoeilaart, Brussel en elders staan opgesomd. Hier wordt alleen de aandacht gevestigd op enkele initiatieven van uitgesproken wetenschappelijke aard.
Binnen het kader van de jaarlijks gehouden internationale colloquia van het Instituut voor Middeleeuwse Studies aan de Katholieke Universiteit te Leuven zal op 18-20 mei 1981 het gespreksthema aan Ruusbroec gewijd zijn. Bij die gelegenheid zullen de eerste twee, door Dr. G. de Baere bezorgde, delen van de ‘Opera omnia’ worden voorgesteld: een kritisch-wetenschappelijke uitgave van Ruusbroecs oorspronkelijke tekst met parallel daaraan de Latijnse Surius-vertaling uit de 16e eeuw en een moderne Engelse vertaling (deze ‘Opera omnia’ worden gedrukt bij Lannoo te Tielt, terwijl de uitgeverij Brill van Leiden voor de internationale verspreiding instaat). Korrespondentie-adres voor het colloquium: Dr. W. Verbeke, Blijde Inkomststraat 21/5, 3000 Leuven.
Van 16 oktober tot 28 november heeft in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel een grote Ruusbroec-tentoonstelling plaats (over zijn leven en werken, ikonografie en nawerking), georganiseerd door een comité waarin vertegenwoordigers van de Koninklijke Bibliotheek, van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde en het Ruusbroecgenootschap zetelen. Bij die gelegenheid zal ook op 16 oktober een akademische openingszitting plaats hebben. Korrespondentie-adres: Dr. J. Deschamps, Keizerslaan 4, 1000 Brussel.
Bovendien wordt te Brussel op 21-24 oktober een colloquium georganiseerd over ‘Hoofsheid en devotie in de middeleeuwse maatschappij’. Korrespondentie-adres: Prof. Dr. J.D. Janssens, Voskapelstraat 13, 1980 Tervuren.
Begin 1981 verscheen reeds in de Keurreeks van het Davidsfonds (Leuven) een boek van Dr. P. Verdeyen s.j. over ‘Ruusbroec en zijn mystiek’. Bij gelegenheid van de tentoonstelling te Brussel verschijnt in oktober een uitvoerige catalogus. Verder zijn nog in voorbereiding: een uitgebreide Ruusbroec-bibliografie (door Mevr. H. van Assche) en een voortzetting van W. de Vreese's beschrijving van de Ruusbroec-handschriften (door Prof. Dr. R. Lievens). Ook de Handelingen van de colloquia zullen naderhand uitgegeven worden.
| |
| |
Korrespondentie-adres voor eventuele nadere inlichtingen: Ruusbroecgenootschap, Prinsstraat 17, 2000 Antwerpen.
j. andriessen
| |
Twee zestiende-eeuwse tractaten over spelling
Tot voor kort is aangenomen dat de lange rij van auteurs over de spelling van het Nederlands werd geopend door Joos Lambrecht, wiens Nederlandsche Spellijnghe in 1550 is verschenen. De Gentse orthograaf blijkt echter niet de eerste te zijn geweest: rond twintig jaar eerder kopieerde een zekere Christiaen van Varenbraken, een schoolmeester die vermoedelijk in het uiterste zuiden van het taalgebied (Frans-Vlaanderen?) werkzaam is geweest, een tweetal leerboekjes - één in proza en één op rijm - over het spellen, ‘de princhepaelste conste van allen consten, want het is tbeginsel ende tfondament van alle leeringhe’. De teksten zijn (onvolledig) bewaard gebleven in handschrift 2141 van de Gentse universiteitsbibliotheek, dat ook tractaten over het Vlaamse leenrecht, meetkunde, rekenkunde en muziek bevat, en een aantal recepten voor het illumineren van handschriften. Sommige van deze tractaten zijn evident kopieën, bij andere bestaat de mogelijkheid dat meester Christiaen er ook de auteur van is. Dit laatste geldt ook voor de twee spellingtractaten. In beide teksten gaat het om zeer elementair onderricht over de functie en de combineerbaarheid van de lettertekens en de tittelen (abbreviaturen). Het prozatractaat, dat begint met een hooggestemde inleiding die uitloopt op het advies ‘wilt v kinderen doen leeren’, zou als legger voor de schoolmeester gediend kunnen hebben; het gedicht is, naar uit de proloog blijkt, bestemd geweest voor degenen die zich op latere leeftijd de kunst van het lezen en schrijven eigen wilden maken. Boeiend gegeven: bij het onderwijs aan volwassenen greep men blijkbaar terug op het eeuwenoude mnemotechnische procédé van berijmde leerstof! Hoe elementair en op de praktijk gericht deze teksten ook zijn, er valt interessante informatie uit te halen. De taalhistoricus zal wellicht opkijken bij de mededeling dat de h in grafieën als
ghe, ghij en ghonder ‘verscoont elc silbees gheluudt’, aangezien ‘Dese woorden ende deser ghelijc sijn beter ludende metter h dan sonder h’. De paleograaf vindt hier een rudimentaire uiteenzetting over doel en functie van de abbreviaturen, vooral geliefd bij hen ‘Die omme vercoopen scriuen boecken’, ‘omme te sparenne tperckement’ De linguïst zal in meester Christiaens omschrijving van een begrip als syllabe het werk van een verre voorganger ontmoeten.
Het is de verdienste van Prof. W.L. Braekman, deze tractaten aan het licht te hebben gebracht. Zijn editie ervan is helaas niet vlekkeloos, en ook het commentaar maakt hier en daar een wat haastige indruk. Dit neemt niet weg dat de editeur dank verdient voor het feit dat hij de Nederlandse taalgeschiedenis met twee boeiende documenten heeft verrijkt. Nieuwe traktaten uit de vroege zestiende eeuw over de Nederlandse spelling, door W.L. Braekman, vormt dl. 2 van de reeks Scripta, Mediaeval and Renaissance Texts and Studies, die wordt uitgegeven door het Onderzoekscentrum Omirel, Vrijheidslaan 17, B-1080 Brussel.
w.p.g.
| |
Thesaurus van Nederlandse drukkers en boekverkopers tot 1700
Stel: men krijgt een boek in handen, dat anoniem, vermoedelijk in Nederland en zo te
| |
| |
zien vóór 1700 is verschenen. De naam van de drukker staat op het titelblad, maar plaats en jaar van uitgave worden niet vermeld. Vraag: wanneer en waar is dit boek gedrukt? Of: men vraagt zich af waarom een bepaalde zeventiende-eeuwse auteur een bepaald werk bij een bepaalde drukker heeft laten drukken. Lag dit voor de hand omdat deze drukker de enige ter plaatse was, of was hij meer dan zijn vakbroeders in dergelijke uitgaven gespecialiseerd? Of: men wil zich een beeld vormen van de culturele activiteiten in een bepaalde stad, in een bepaalde periode. Welke boekdrukkers en boekverkopers waren daar toen werkzaam? Wie zich tot nu toe voor deze of dergelijke vragen gesteld zag, zal vermoedelijk in eerste instantie naar ‘Ledeboer’ hebben gegrepen (A.M. Ledeboer: De Boekdrukkers, boekverkoopers en uitgevers in Noord-Nederland, 1872, in 1876 aangevuld met een Alfabetische lijst en in 1877 met een Chronologisch register). Kenners wisten dat ‘Ledeboer’ verouderd en niet altijd te vertrouwen is, en dat zijn gegevens bovendien slechts zelden controleerbaar zijn. Er was dus al lang behoefte aan een nieuw naslagwerk op dit terrein. Daarvoor is nu gezorgd, in de vorm van een Thesaurus [van] Nederlandse boekdrukkers en boekverkopers tot 1700, met plaatsen en jaren van werkzaamheid, door J.A. Gruys en C. de Wolf, Nieuwkoop, B. de Graaf, 1980, Bibliotheca bibliographica Neerlandica, vol. XIII (172 pp.; prijs f70,- excl. BTW). Gruys en De Wolf, over wier werkzaamheid aan de Short-Title Catalogue Nederland 1540-1800 (STCN) in Ntg 72 (1979), p. 573-74, is bericht, hebben deze Thesaurus samengesteld op basis van de drukkersregisters die in de vier grootste wetenschappelijke bibliotheken in Nederland (de K.B., en de universiteitsbibliotheken van Leiden, Amsterdam en Utrecht) worden bijgehouden. Na een inleiding waarin gegevens over de inrichting van het boek
zijn te vinden, wordt de hoofdmoot gevormd door een alfabetische lijst van drukkers en boekverkopers, steeds met opgave van plaats en jaartal(len) van hun werkzaamheid. Andere indices, waaronder een chronologisch register dat per stad vermeldt welke drukkers daar in welke jaren hebben gewerkt, maken dit materiaal ook vanuit andere invalshoeken toegankelijk. Een kaart van Nederland waarop alle plaatsen zijn aangegeven waar vóór 1700 drukkers hebben gewerkt, completeert het boek. Deze Thesaurus zal niet alleen door de professionele bibliograaf maar ook door menige litteratuurhistoricus als een bijzonder welkom instrument worden begroet.
w.p.g.
| |
Emants' Lilith geïllustreerd
Het epische gedicht Lilith, waarin Marcellus Emants zijn filosofische levensvisie, wel aangeduid als het ‘wijsgerig pessimisme’, allegorisch heeft verbeeld, inspireerde de graficus Roelof van Rosmalen tot het maken van zeventien etsen. Voor de neerlandicus ontleent het boek vooral zijn waarde aan de integrale fotografische weergave van de aanzienlijk gewijzigde tweede druk uit 1885 die aan de etsen voorafgaat. De verstechnische veranderingen en thematische verschuivingen ten opzichte van de eerste druk (1879) zijn van dien aard dat de bezorgster van de tekst uit 1879, A.M. Cram-Magré, van mening was dat ‘voor een nauwkeurige vergelijking de tweede druk in zijn geheel afgedrukt zou moeten worden’. Uiteraard blijft men voor een uitvoerige introductie tot Emants' gedicht aangewezen op de editie van Cram-Magré (Culemborg 1971): slechts een erg fragmentarische weergave van Emants' bekende N.R.C. repliek - niet alleen voetnoten maar ook voor de filosofische context relevante verwijzingen naar
| |
| |
Schopenhauer en Von Hartmann werden weggelaten - fungeert als inleiding.
Over de etsen van Van Rosmalen die zich concentreren op Lilith als personificatie van de wellust, geef ik geen mening; wel kan ik instemmen met zijn opmerking dat de figuren met grove lijn getekend zijn en ‘veel vlees’ bevatten.
Zeventien etsen bij het gedicht Lilith van Marcellus Emants is uitgegeven bij Heuff (Nieuwkoop 1980) en kost f29,50.
j.h.m. anten
| |
Walden in droom en daad
Als deel 1 van de serie ‘Documenten’, uitgegeven bij Huis aan de drie grachten te Amsterdam, is nog in 1980 verschenen een editie van het Walden-dagboek en van notulen omtrent Walden van Frederik van Eeden e.a. uit de jaren 1898-1903, bezorgd door J.S. De Ley en B. Luger. De editeurs gaven hun boek de titel Walden in droom en daad mee, daarmee doelend op de tegenstelling tussen het hooggestemde idealisme waarmee Van Eeden zijn coöperatie begonnen is, en de mislukking van het experiment. In overeenstemming hiermee bevat het boek bij wijze van inleiding een hoofdstuk ‘De ontwikkeling van Van Eedens sociale denkbeelden’, terwijl op de eigenlijke uitgave een ‘tot besluit’ volgt dat kort analyseert waarom in Walden het beoogde doel tenslotte niet bereikt is: ‘Wie de hele geschiedenis van Walden overziet komt tenslotte tot een paradox: Van Eeden was de man die Walden maakte, in stand hield en zodoende naar de ondergang voerde’. De tekst van dagboek en notulen is deels diplomatisch, deels kritisch uitgegeven (het hoe en waarom van deze werkwijze wordt uitvoerig toegelicht), en rijk van commentaar voorzien. Het boek bevat voorts een ‘Overzicht van bronnen en literatuur’, een doordacht register en ruim 40 illustraties. De afdrukken daarvan zijn niet altijd even scherp, maar desondanks vind ik de prijs van f32,50 voor een boek van zo'n 300 bladzijden aanvaardbaar.
m.a.s.-v.d.d.
| |
De vrouw als auteur
In de nieuwe reeks Algemene Colleges van de School voor taal- en letterkunde in Den Haag is een deeltje verschenen over De vrouw als auteur. Andreas Burnier tekent het portret van Sappho ‘als een van de laatste representanten van de relatief menswaardige cultuur die aan de definitieve opkomst en heerschappij van het patriarchaat in het klassieke Hellas voorafging’. Hoewel zij in haar essay bezwaar aantekent tegen de ‘overaccentuering van Sappho's persoonlijke aard, ten koste van aandacht voor de techniek, de inhoud en de kwaliteit van haar gedichten als zodanig’, beperkt mevrouw Burnier zich toch juist weer vooral tot biografische aspecten. Vooral biografisch getint is ook de beschouwing van Hella Haasse over George Sand. Weer heel anders van aard is de studie van M. Kappers-den Hollander over Virginia Woolf waarin onderzocht wordt hoe deze auteur met haar A room of one's own de reeks recente studies over de voorwaarden voor en de aard van het schrijverschap van vrouwen geïnaugureerd en beïnvloed heeft. In deze verhandeling, en vooral ook in die van Diny Schouten over ‘Carry van Bruggen en de opheffing der vrouw’ wordt de vraag aan de orde gesteld in hoeverre een serie voordrachten over de vrouw als auteur een zinvol geheel kan zijn. Carry van Bruggen zou daaraan twijfelen gezien haar uitspraak: ‘Alles wat mensch maakt tot
| |
| |
man of vrouw is incidenteel, bijkomstig, alles wat man of vrouw maakt tot mensch is blijvend en essentieel’. Toen ik de bundel doorlas, die behalve de genoemde studies ook nog een beschouwing bevat over Hadewijch en haar minnebegrip door N. de Paepe, alsmede een stuk van J. Ester over het oeuvre van de Oostduitse romanschrijfster Christa Wolf, kwam ik in elk geval meer onder de indruk van de diversiteit van de behandelde auteurs, dan van de gemeenschappelijke noemer van hun vrouw-zijn. De bundel is uitgegeven bij Dick Coutinho te Muiderberg, telt 122 blz. en kost f 17,50.
m.a.s-v.d.d.
| |
Scenarium 5
Het vijfde deel van Scenarium, Nederlandse reeks voor theaterwetenschap, omvat twee hoofdonderwerpen, nl. ‘Onbekend repertoire’ en ‘Kermis, klucht, komediant’. Bij de eerste categorie komen 20ste-eeuwse buitenlandse stukken aan de orde, die nooit in Nederland gespeeld zijn. De auteurs stellen de vraag in hoeverre deze stukken toch wel in Nederland speelbaar zouden zijn, en wat dat begrip ‘speelbaarheid’ dan zoal inhoudt: bijvoorbeeld herkenbaarheid, of juist ook vreemdheid, maar daardoor interessewekkend. Als een wat vreemde eend in deze bijt treedt Vondels Lucifer op - geen buitenlands stuk, niet modern en wèl gespeeld (in 1979-1980). Het punt van overeenkomst zal liggen in ‘onbekend repertoire’, en het feit dat Guus Rekers de vraag naar de speelbaarheid aan de orde stelt: ‘Vondel in het perspectief van l'homme révolté of: hoe kun je de onspeelbare Lucifer laten werken?’ Wie de recente voorstelling - misschien soms met verbazing - gezien heeft, moet zich deze toelichting en evaluatie niet laten ontgaan. Verheugend is de mededeling dat ‘ook Vondel's Adam in ballingschap nu in de broedmachine van het Publiekstheater is gelegd’.
In de afdeling ‘Kermis, klucht, komediant’ schrijft Barbara Sierman over Paulus Hilverding (gest. 1718) die rond 1700 met zijn theaters de Vier Kronen en de Drie Kronen door het land trok, om curiositeiten en marionettenspelen te vertonen. Marja Keyser beschrijft ‘Paardrijden op de kermissen van Delft en Amsterdam’, Ben Albach geeft levensbijzonderheden van ‘Anthony Spatsier vermaard “serieus comiecq” 1718-1777’, o.a. aan de hand van de autobiografie van deze acteur, geschreven naar aanleiding van de vernietiging door brand van de Amsterdamse schouwburg. R.L. Erenstein behandelt ‘De invloed van de commedia dell'arte in Nederland tot 1800’ en maakt van de gelegenheid gebruik de mythevorming rond het verschijnsel commedia dell'arte te lijf te gaan. Tenslotte geeft W.A. Ornée een ordenend en inventariserend artikel over ‘Het kluchtspel in de Nederlanden, 1600-1700’. Aan de hand van een beschrijvingsmodel kan de auteur vervolgens een vergelijking trekken tussen 17de- en 18de-eeuwse kluchten.
De bundel is uitgegeven bij De Walburg Pers te Zutphen, omvat 128 bladzijden alsmede een aantal illustraties, en kost f24,-
m.a.s.-v.d.d.
| |
Het lezen van literatuur
Sedert Hans Robert Jauss met Literaturgeschichte als Provokation en Wolfgang Iser met Die Appellstruktur der Texte in 1970 de receptie-esthetica introduceerden, is er veel, dikwijls in weinig doordringbaar Duits, geschreven over de literatuurwetenschap-
| |
| |
pelijke discipline die zich primair richt op de relaties tussen tekst en lezer. De ‘verwarrende hoeveelheid publikaties en dat moeilijke Duits’ hebben Rien Segers ertoe gebracht Het lezen van literatuur. Een inleiding tot een nieuwe literatuurbenadering te schrijven, aldus de inleiding die het opschrift ‘De lezer heil!’ meekreeg. Het boek, dat als doelstelling heeft de receptie-esthetica toegankelijk te maken voor iedere lezer van literatuur, kan tevens beschouwd worden als een compilatie van de talrijke geschriften die de auteur zelf vanaf 1974 over dit onderwerp produceerde; een soort verzamelbundel dus.
De vijf hoofdstukken van Het lezen van literatuur laten zich in drie gedeelten onderbrengen. Het eerste deel, de hoofdstukken 1 t/m 3, geeft een helder, zij het soms vanwege het inleidend karakter wat oppervlakkig, overzicht van tien jaar theorievorming. In het tweede deel, hoofdstuk 4, worden een aantal onderzoeken beschreven die ‘naar soort en inhoud een afspiegeling van veel receptie-esthetische onderzoekingen tot nu toe verricht’ genoemd worden. Veel plaats is hier ingeruimd voor het eigen onderzoek van de auteur naar het literaire normensysteem van een groep Amerikaanse studenten en docenten ten aanzien van het hedendaagse Amerikaanse korte verhaal, eerder uitvoerig beschreven in Segers' dissertatie The evaluation of literary texts (Lisse, 1978). Kritische beschouwingen over allerlei onderzoekingen die in het eerste deel worden gegeven blijven hier achterwege. Het is jammer dat de fundamentele kritiek op Segers' Amerikaanse studie, zoals recentelijk door W.J. van der Paardt onder woorden is gebracht (zie Spektator 9, 1979/80, p. 509-13), niet in de tekst kon worden verwerkt. Het derde deel tenslotte, hoofdstuk 5, handelt over de toekomst van de receptie-esthetica; een toekomst met mogelijkheden volgens de schrijver, als de aandacht zich vooral zal richten op het toetsen van de theoretische concepten, op de praktijk van het onderzoek, èn als een horizontale herstructurering van de letterenfaculteiten alom zal zijn doorgevoerd.
Met de in 1978 verschenen reader Receptie-esthetika. Grondslagen, theorie en toepassing vormt Het lezen van literatuur, en dan vooral het theoretische deel ondanks evidente reprises, een goede Nederlandstalige introductie tot de receptie-esthetica.
Het lezen van literatuur. Een inleiding tot een nieuwe literatuurbenadering is in 1980 verschenen in de reeks Basisboeken van uitgeverij Ambo te Baarn, telt 148 blz. en kost f21,50.
j.h.m. anten
| |
Synthese-deeltje over Het land van herkomst
Het boekje bevat o.m. een chronologisch overzicht van Du Perrons leven, van zijn werken en daarmee synchroon lopende historische gebeurtenissen. Daarnaast vindt men o.a. een bibliografie, een weergave van de inhoud van HLvH hoofdstukken over structuur en compositie, over de politieke en sociale achtergrond, receptie en kritiek etc. De ‘Indischheid’ van de roman blijft op de achtergrond, omdat daarover elders al veel geschreven is.
In zijn Inleiding verwerpt Bulhof eenzijdige interpretaties als zou HLvL koloniale literatuur zijn of een sleutelroman met intieme gegevens over allerlei grootheden. Daar tegenover stelt hij: ‘Wie [...] aan Het land van herkomst recht wil doen, zal niet in de eerste plaats willen speuren naar de realiteit achter de woorden. Hij zal ook zijn aan- | |
| |
dacht niet uitsluitend aan een van de samenstellende delen schenken, maar aan de wisselwerking ertussen. Ducroo's Javaans verleden moet worden begrepen in functie van zijn Parijse heden. En de lezer die dat Parijse heden zijn volle waarde wil geven, zal voortdurend terug willen grijpen op het Javaanse verleden. De integratie van de zo verschillende vertelniveaus en de zo uiteenlopende ingrediënten - brieven, dialogen, dagboekfragmenten - is een wezenlijke opgave die het werk aan de lezer stelt’ (p. 8). Dat laatste is het wat Bulhof in zijn studie voornamelijk onderneemt. Bij zijn poging om zoveel mogelijk aspecten van HLvH te integreren kiest Bulhof twee uitgangspunten. Ter verduidelijking van de structuur volgt hij de visie van Ter Braak, die ‘het verhaal drapeert om de ene toehoorster, Jane.’ (p. 79) Bulhof verstaat HLvH vanuit de situatie waarin Du Perron verkeerde tijdens het schrijven aan zijn roman in het begin van de jaren dertig: politieke dreiging, economische crisis waarin het familievermogen verloren ging, maar daartegenover als positief gegeven het huwelijk met Elisabeth de Roos. ‘De drang om tegenover haar verantwoording af te leggen van zijn vroeger bestaan is het fundament van Het land van herkomst.’ (p. 9)
Een tweede uitgangspunt vormt de opvatting van Gomperts die als kern van HLvH ziet de strijd tegen de tijd. Op dat laatste gaat Bulhof uitvoerig in in het hoofdstuk Onderwerp, thema, motieven. Het onderwerp is volgens Bulhof de strijd tegen de desintegratie van de persoonlijke identiteit: de overwinning van de herinnering op de tijd. Dat onderwerp komt tot uitdrukking in het thema van de trouw, dat dan op zijn beurt weer wordt ‘geschraagd’ door een aantal motieven. Dat zijn dan o.m. Ducroo's angst voor de toekomst, zijn trouw aan het verleden, het allesoverheersende heden verpersoonlijkt in Jane, argwaan tegen het schrijven en in verband daarmee de relatie tussen feit en fictie. De tegenhanger van het thema trouw is het contra-thema van de jaloezie. Het eerste hoofdstuk van de roman - het gesprek met Goeraëff - fungeert als expositie.
Bulhofs drastische poging om orde te scheppen in de veelheid van motieven en motiefjes die zo kenmerkend is voor HLvH mist voor mijn smaak iets van de helderheid die elders zijn studie kenmerkt.
Hoewel de roman als zodanig centraal staat, verschaft Bulhof daarnaast achtergrondinformatie die een tegenwoordig lezer niet kan missen. Een roman als HLvH behoort voor jongere lezers tot de historie. Nuttig is daarom het hoofdstuk over de politieke en sociale achtergrond. Wie Van der Lubbe was kan nog doordringen uit recente nieuwsberichten, maar het Stavisky-schandaal is niet langer actueel. Verhelderend voor veel lezers zal ook zijn de literaire traditie waarin Bulhof de ‘anti-roman’ van Du Perron plaatst. Men kan zich afvragen of het geen tijd wordt voor een geannoteerde editie van HLvH. Bulhofs geslaagde studie zou daarbij voortreffelijk als inleiding kunnen fungeren. (Francis Bulhof: Over het land van herkomst van E. du Perron. Amsterdam 1980. Reeks Synthese. ISBN 90 6287 882 2. Prijs f 14,50.)
l. mosheuvel
|
|