De Nieuwe Taalgids. Jaargang 74
(1981)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Parallellen tussen zn- en ww-patroondelen. 2. Een bestraffer van zichzelfP.C. Paardekooper1. Inleiding: bestraffing (daadwoord) en bestraffer (daderwoord)Zichzelf als ww- of zn-patroondeelkern beperkt bijna altijd een andere ww-patroondeelkern ( = zinsdeelkern):
Zichzelf als ww- of zn-patroondeelkern kan evenwel soms ook een zn-patroondeelkern beperken, zelfs binnen een ond.:
Tussen de delen van dat ww-patroon met bestraft en dat zn-patroon met bestraffing bestaat een syntaktische korrelatie: (onze Jan): onze Jan z'n = (bestraft): bestraffing = zichzelf: van zichzelfGa naar voetnoot1. Zoals bestraffen als hoofdww tegelijk een verbinding kent met twee vn's (bv. hij als ond. en zichzelf als lv), zo kent bestraffing als zn tegelijk een verbinding met twee bep. met een vn als kern (bv. z'n als voorbep.-kern en zichzelf als nabep.-kern). - Vn's die die twee valenties ‘op kunnen vullen’ heten persoonswoorden (bez., pers., wkd. en wkg. vn's). Bestraffing enz. heten daadwoorden. Niet alleen aan sommige ww's met een lv (bestraffen bv.) beantwoorden daadwoorden, ook aan sommige ww's met een mv (ontsnappen bv.) en aan sommige met een vv (herinneren bv.) Een voorbeeld van de laatste twee soorten is:
Wiebelen, trillen, trommelen enz. zijn ww's zonder voorwerp, zodat het moeilijk is om de gegeven definitie van het begrip daadwoord uit te breiden tot wiebeling (of gewiebel), trilling, getrommel enz. die meestal maar met één persoonswoord te verbinden zijn, - net als de andere zn's (bv. grond, boom enz.):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit het gebruik van voorbeelden als gewiebel en getrommel volgt al dat deze beschrijving niet morfologisch is; wel is er een hele grote groep daadwoorden op -ing en een met ge-, maar er zijn ook andere, zoals bv. in:
Aan bestraffen enz. beantwoordt niet alleen een reeks daadwoorden, maar ook een reeks daderwoorden, d.w.z. woorden van het type bestraffer, ontdekker, inkoper enz. Bestraffer verschilt van bestraffing doordat het maar één bep. kan krijgen met een persoonswoord als kern:
Het lijkt in dat opzicht dus op de (vermoedelijke) daadwoorden die een ww zonder voorwerp als pendant hebben (getrommel bv.), - én dus ook op de meeste andere zn's. Toch is de verbinding van veel daderwoorden met ww's makkelijk te leggen, o.a. door sommige nabep. met zichzelf en mekaar als kern:
Bij pendanten van ww's zonder voorwerp verdwijnt dit type bep. binnen het ond. meestal:
Ook hier is het de taak van een morfoloog - voor zover daderwoorden tenminste geleed zijn - om na te gaan of er andere achtervoegsels zijn als -er, -aar en -eur, en welke woorden met dat achtervoegsel géén daderwoorden zijn. Schematisch kunnen we het voorafgaande als volgt samenvatten:
We gaan ons nu vooral bezig houden met daderwoorden uit de eerste kolom: de pendanten dus van ww's met een voorwerp die het makkelijkst in een definitie te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘vangen’ waren. Een belangrijk probleem is vooral, aan welk ww-patroondeel (welke ww-patroondelen) het dáderwoord beantwoordt: aan het ond. (dat hier immers geen pendant heeft in de vorm van een voorbep.), aan het hoofdww of eventueel aan allebei.
Ik herhaal: bestraffing en bestraffer verschillen doordat het eerste type twee persoonswoord-valenties heeft (een ond.- en een voorwerps-pendant) en het tweede maar één (een voorwerps-pendant). Vandaar dat bestraffing meestal dubbelzinnig is, als het maar één persoonswoord-valentie realiseert:
Ondubbelzinnig is bestraffing met één persoonswoord uiteraard als dat woord niet met een ond.-kern overeen kán komen, als het dus bv. zichzelf of mekaar is:
Daarnaast komen de twee types ook overeen: a. zijn ze ond.-kern, dan kennen ze een nabep. met zichzelf als kern (boek, huis enz. kennen die niet):
b. zijn ze ond.-kern, dan kennen ze een nabep. met mekaar als kern (bij daderwoorden is er een beperking):
Mekaar beperkt hier dus bestraffing(en) niet tot meervouden, maar bestraffer(s) wel. Heeft bestraffing evenwel een bez. vn als voorbep., dan beperkt mekaar dát tot ‘meervouden’:
Daar blijkt dus een tweede verschil: mekaar beperkt nooit bestraffing (het hoofdww-achtige element), maar wel het bez. vn als dat er is (het ond.-achtige element). Bij bestraffer daarentegen beperkt mekaar het zn zelf (waarvan we nog niet weten of het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enkel met het hoofdww overeenkomt, of ook met het ond.). Het beperkt nooit de voorbep. m'n enz., die overigens overeenkomt met het bvm-lv en niet met het bvm-ond.:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. BuitenbouwDe verwevenheid van buiten- en binnenbouw maakt hier - zoals wel vaker - een scherpe scheiding tussen de twee ongewenst. Het specifieke van zn-patronen met een daderwoord als kern is immers hun duidelijke overeenkomst met bepaalde ww-patronen, en het gedrag van zichzelf/mekaar (een binnenbouw-element) in verschillende buitenbouw-posities van een bestraffer van zichzelf enz. is een goed hulpmiddel om de aard van die overeenkomsten te vinden. We beginnen wat ongewoon met de niet-ww rest, omdat zichzelf daarbinnen een gedrag laat zien dat afwijkt van dat van zichzelf binnen alle andere zinsdelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 Niet-ww rest: nw deel en bvgHet is uniek voor deze twee types dat zichzelf nu per se een element binnen een ander zinsdeel moet beperken:
Hier vinden we het vrij zeldzame verschijnsel dat zichzelf wel het ond. beperkt, maar dat de bvg toch speciaal met het lv verbonden is, zoals blijkt uit getalsbeperkingen van het klassieke type als:
De bvg met als/tot/voor laat diezelfde mogelijkheden zien: zichzelf beperkt ofwel de ond.-kern ofwel die van het lv (of zelfs het vv):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In geen enkel voorbeeld van dit nummer kun je zichzelf door hemzelf vervangen; we hebben hier dus per se een wkd. vn en per se een beperking búíten de niet-ww rest, nl. of binnen de kern van het zinsdeel waarmee het speciaal verbonden is, of binnen de ond.-kern (als het met het lv of vv verbonden is). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2. Ond.Bij beperkingen i.v.m. zichzelf/mekaar is een speciaal onderzoek binnen het ond. altijd gewenst: niet alleen kunnen die woorden zoals bekend nooit ond.-kern zijn, maar bovendien hebben we in de Inleiding al gezien (aan het slot) dat ze lang niet altijd kern kunnen zijn van een nabep. binnen het ond.: wél als o.a. een daadwoord of een daderwoord ond.-kern is. Zichzelf is hier bij een daderwoord per se par.-loos:
Een bez. vn als voorbep. is zoals we weten als tweede persoonswoord uitg.; zichzelf kan dát dus niet beperken. Een element buiten het ond. beperkt het evenmin; dus ligt de veronderstelling voor de hand dat het de kern zelf beperkt; dat verklaart waarom zichzelf geen pendanten heeft bij de tweede of eerste persoon. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3. Mv, lv, vv en bw bep.Een paar voorbeelden met afwisseling in het daderwoord: Met opzet heb ik telkens ook een ond. gekozen (in de laatste zin een mv) met een derde persoon, zodat zichzelf wat dat betreft dus ook op dat ond. (mv) zou kunnen slaan. Dat is heel duidelijk niet het geval; anders gezegd: het is overal vervangbaar door hemzelf/haarzelf die uiteraard geen wkd. vn zijn en dan slaan op het ond. (mv). Zichzelf beperkt dus per se ook bij deze zinsdelen de kern ervan, - net als wanneer het binnen het ond. voorkomt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4. Besluit van de buitenbouwEnkel als nabep.-kern van de niet-ww rest heeft zichzelf een par. en beperkt het per se een kern van een ander zinsdeel:
Dat bevestigt eens te meer het bekende feit dat geen enkel ander zinsdeel zó met een niet-ww zinsdeel verbonden is als juist die niet-ww rest, - al loopt de verbinding dan ook soms via een ww, zoals dan uit de paradigmatische beperking daarvan blijkt.
Als nabep.-kern binnen alle andere zinsdelen heeft zichzelf geen par., en beperkt het het daderwoord. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Binnenbouw: overeenkomsten tussen zn- en ww-patroondelenTer vereenvoudiging geef ik in het vervolg aan zn-patroondelen die duidelijk pendanten zijn van ww-patroondelen, de overeenkomstige naam tussen aanhalingstekens:
De nabep. van zichzelf heet dus ‘lv’ omdat die duidelijk met het lv overeenkomt, enz. - Het daderwoord zelf geef ik zo'n naam natuurlijk nu nog niet, juist omdat hier een probleem ligt waarop we niet vooruit mogen lopen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.1. Overeenkomsten i.v.m. het daderwoordBij bestraffing is er - in tegenstelling tot bestraffer - geen probleem zoals we in de Inleiding gezien hebben: dat verdient duidelijk de naam ‘hoofdww’; de naam ‘ond.’ past in zn-patronen met als kern bestraffing zoals we weten meestal uitstekend bij het bez. vn enz. Het probleem bij bestraffer is dus: beantwoordt het aan ond. + hoofdww of enkel aan een van die twee? Vooral de aard van de beperking die mekaar veroorzaakt, kan ons bij de oplossing brengen:
Rechts bovenaan blijkt de verplichte meervoudigheid van bestraffers; die komt overeen met die van het ond. die jongens links bovenaan. Rechts onderaan blijkt nevenschikking tussen bestraffer en beloner de bep. van mekaar niet mogelijk te maken; datzelfde geldt m.i. ook voor nevenschikking tussen die bestraffer en die beloner:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alleen schijnbaar bewijst het volgende voorbeeld dat bestraffer en beloner tóch mekaar(s) mogelijk maakt: Immers: ook zonder nevenschikking kun je zeggen:
De onmogelijkheid van bestraffer en beloner + van mekaar heeft het daderwoord gemeen met de pv (het hoofdww), maar de eksklusieve mogelijkheid van bestraffers + van mekaar enz. heeft het gemeen met het ond. Ook z'n sterke syntaktische overeenkomst met het hoofdww geeft het recht op de naam ‘hoofdww’, zodat we alles bij mekaar konkluderen dat het ‘ond. + hoofdww’ moet heten. Misschien verheldert een vergelijking met het type broer de eigenaardigheden van bestraffer nog, omdat broer juist iedere overeenkomst met het hoofdww mist:
Bestraffen kun je een relatiewoord noemen, o.a. omdat het mekaar als lv kan hebben, bestraffers omdat het van mekaar als nabep. kan krijgen, maar ook broer heeft een soortgelijk verband-element nodig; je kunt bv. niet zeggen: Zelfs bij nevenschikking zijn er nog vrij sterke beperkingen: In die nevenschikking zit automatisch de betekenis-beperking ‘van mekaar’: als Jan Kemp en Ietje Zwaardemakers allebei een broer en een zus hebben en dus van iemand ook een broer en een zus zijn, dan kun je naar die twee personen niet verwijzen met een broer en een zus omdat ze het niet van mekáár zijn. Ook broer, zus, neef, nicht, buurman, buurvrouw enz. zijn dus relatiewoorden: in nevenschikking en in het mv kun je ze met van mekaar verbinden. De begrippen daderwoord en relatiewoord zijn natuurlijk absoluut niet identiek:
Maar onder de daderwoorden én onder andere zn's bewijzen relatiewoorden uiteraard het duidelijkst een verwantschap met ww-patroondelen. Zo lijken een broer en een zus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(of broer en zus alleen) het meest in aanmerking te komen voor de naam ‘ond.’ Ze hebben tenminste geen enkele overeenkomst met een hoofdww, - zoals bestraffer enz. In de nu volgende afdelingen trekken we vergelijkingen tussen bep. bij daderwoorden en bepaalde zinsdelen in hun relatie tot het hoofdww; dat houdt natuurlijk automatisch telkens ook een vergelijking in tussen bepaalde daderwoorden en bepaalde hoofdww's. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2. Overeenkomsten tussen ‘lv’ en lvUiteraard kunnen we binnen de omvang van een artikel niet meer doen als enkele punten van vergelijking geven met behulp van enkele voorbeelden. Daardoor hebben de nu volgende onderdelen meer de aard van een onderzoeks-program als van een samenvatting van resultaten die ongetwijfeld meer komplikaties zou laten zien.
3.2.1. Overgankelijke ww's met onweglaatbaar lv
Hier is het ‘lv’ meestal eveneens onmisbaar:
3.2.2. Overgankelijke ww's met weglaatbaar lv
De algemene regel is dat aan een fakultatief lv een fakultatief ‘lv’ beantwoordt:
Het laatste voorbeeld laat evenwel al zien dat de parallel niet volledig is; het is trouwens soms moeilijk om te bewijzen dat een bepaald zn de pendant is van een morfologischformeel korresponderend ww: een gieter/gieten; een stroper/stropen enz. zijn bv. zeker geen bruikbare paren!
3.2.3. Het lv- en het ‘lv’-par.
Omslachtig is het onderzoek naar par.-overeenkomsten tussen lv en ‘lv’:
Maar vooral als er duidelijke verschillen aan het licht komen, is het - negatieve - resultaat belangrijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2.4. Samenstellingen
In een aantal gevallen vinden we samenstellingen als pendant; daarbij kan het ‘lv’ geblokkeerd zijn:
Aan het lv zichzelf lijkt zelf- te beantwoorden; ook bij dit woordtype is er blokkering:
Hier ligt een grensgebied tussen syntaksis en morfologie van samenstellingen, waarvan nog heel weinig bekend is.
3.2.5. Ww's zonder voorwerp of niet-ww rest
Juist omdat hier bijna alle verbindingen ontbreken bij het ww, is het erg moeilijk of misschien zelfs onmogelijk om klemmende syntaktische bewijzen te leveren voor z'n verwantschap met een bepaald zn dat daarom daderwoord zou kunnen heten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3. Overeenkomsten tussen ‘vv’ en vvLang niet elk ww met een vv heeft een pendant bij de daderwoorden. Ik geef een aantal voorbeelden, waarvan sommige trouwens al twijfelachtig zijn:
Maar in tegenstelling tot het vv en tot veel vv-achtige bv en ‘bw’ nabep. kun je bij het ‘vv’ zelden of nooit de groep vn-bw + dat/of/om... enz. krijgen: zie 4.2, Ab. Overeenkomsten tussen het vv en het ‘vv’ zijn het par.-loze vzaz (dat zegt natuurlijk niet zo veel), en de beperkingen bij zichzelf en bij mekaar:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.4. Overeenkomsten tussen ‘mv’ en mvHet aantal daderwoorden is hier erg klein: pendanten van ww's met verplicht lv bij een mv geven vaak komplikaties; vgl.: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij ww's die enkel een mv hebben zonder lv zijn er heel weinig daderwoord-pendantenGa naar voetnoot4:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.5. Overeenkomsten tussen ‘niet-ww rest’ en niet-ww restDe koppelww's leveren geen enkele pendant als daderwoord:
Bij de bvg zonder als/tot/voor zijn er wél pendanten:
Bij die met als/tot/voor zijn er niet:
(Bij daadwoorden waren ze er nog wél in beginsel:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.6. Overeenkomsten tussen ‘bw bep.’ en bw bep.3.6.1. Bwbn-patronen
Hier vinden we vrij frekwente gevallen als:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op een andere plaatsGa naar voetnoot6 heb ik laten zien dat dit type geen nevenschikking kent met een ‘gewoon’ bwbn-patroon:
Apart staat de kwestie van de eventuele verwantschap met het type hardloper, hoogvlieger, kromprater, langslaper, vrijdenker enz.
3.6.2. Zn-patronen
In het ABN is dit type vrij zeldzaam; het zn-patroon is per se nabep.:
Zelfs in tekst is dit type als voorbep. nog erg zeldzaam en gekunsteld:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Besluit4.1. Een opsluiter van zichzelf en wie zichzelf opsluitWe weten nu dat daderwoorden zn-patronen vormen die meer als andere (duidelijker als andere) verwant zijn met ww-patronen. Kunnen we misschien aannemelijk maken dat dit týpe zn-patronen speciaal verwant is met een of ander týpe ww-patronen? Het voornaamste wat de daderwoorden typeert is het - meestal - par.-loze zichzelf, dat meestal een ond.-beperking tot de derde persoon veroorzaakt. Verder is een zn-patroon vrijwel altijd patroondeel. De pendant bij de ww-patronen zou dus een bijzin moeten zijn met een ond. dat per se derde persoon is. Met die twee gegevens belanden we vrijwel automatisch bij bijzinnen met wie of wat, met name natuurlijk bij die met wie. Bij - opsluiting van mezelf (daadwoord!) met een afwezig m'n denk je onwillekeu- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rig aan een ‘schim-ond.’ en dat kan uiteraard overeenkomen met een element buiten dat patroon,Ga naar voetnoot7 een vergelijking met om-zinnen zou dan voor de hand liggen. Maar daarvan kan m.i. geen sprake zijn bij een opsluiter van zichzelf om de bekende reden dat daar geen ‘schim-ond.’ in aan te wijzen valt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.2. De plaats van de daderwoorden t.o.v. hun naaste verwantenUiteraard zijn de daderwoorden het sterkst verwant met de al vaker genoemde daadwoorden; daaronder is de produktiefste en de bekendste reeks die van het type het opsluiten, het straffen, het werken enz. Dan is er een veel minder produktieve met ge-: het geloop, het gedraaf, het gehark enz. Verder de groep op -ing die Van Haeringen besproken heeft, samen met een aantal kleinere.Ga naar voetnoot8 Tenslotte vinden we daadwoorden zonder morfologische band met een ww, zoals brief of les:
Ik hoef niet te zeggen dat morfologische kriteria in de syntaksis ongeldig zijn. We zullen nu een klein aantal steekproeven nemen en enkele daderwoorden vergelijken met daadwoorden en ww's. Daarbij zal blijken dat de daderwoorden vrij sterk apart staan in vorm en betekenis.
A. Vormbeperkingen.
a. Het ‘lv’ heeft juist bij daderwoorden meestal enkel een zn-patroon als binnenbouw; bij de andere types treffen we ook vaak een ww-patroon, net als bij het lv:
Ook de direkte rede (bv. kom je nou eindelijk es) is na een daderwoord absoluut uitg., en in de meeste andere types wél mogelijk. Ook bij een dat-zin vinden we dat verschijnsel:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
b. Voor het ‘vv’ geldt bij daderwoorden een soortgelijke beperking, terwijl de andere zn's in beginsel wel een ww-patroon kennen: Ook de pendanten zonder vn-bw ontbreken bij het ‘vv’: c. Als laatste voorbeeld kies ik de ‘bw bep.’ omdat de daderwoorden - zover ik zie - hoogstens ww-patronen met als/wanneer als nabep. kunnen krijgen, in tegenstelling tot zn-types uit de andere groepen uit het begin van dit nummer: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij die paar steekproeven laat ik het. Hopelijk zijn ze uitvoerig genoeg om op z'n minst de stelling aannemelijk te maken dat daderwoorden formeel sterk beperkt zijn door het ontbreken van veel verbindingen met ww-patronen als nabep.
B. Betekenis-beperkingen.
Semantisch staan ze tussen de andere types zn's die ‘op een ww lijken’ sterk apart doordat ze ‘een persoon die handelt’, ‘een dader’ betekenen; de andere veel meer ‘een handeling’ of ‘een toestand’. Daarmee klopt de bevinding dat het daderwoord ‘ond. + hoofdww’ is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.3. SamenvattingBij vergelijkingen tussen ww- en zn-patroon kun je meteen de abstrakte patronen nemen (zoals in de Beknopte 11.2), maar minstens even belangrijk is een vergelijking op een lager abstraktiepeil: met konkrete par.-leden en met konkrete ondertypes van ww-patronen. Op een eerste voorstudie over daadwoorden (m'n bestraffing van jou/ik bestraf jou enz.: NT 73.43-52) is er nu een over daderwoorden gevolgd (een bestraffer van jou/wie jou bestraft enz.). Beperkingen bij zichzelf en mekaar waren goeie hulpmiddelen bij de vergelijking. De daderwoorden blijken een aparte pendant van het ond. te missen: ze vertegenwoordigen ond. + hoofdww; wel zijn er parallellen tussen ‘lv’ en lv, ‘mv’ en mv enz. Die vormbeperking bij de daderwoorden gaat samen met andere vormbeperkingen t.o.v. daadwoorden die veel dichter bij de ww-patronen blijken te staan, o.a. doordat ze vaker als de daderwoorden kern kunnen zijn bij een nabep. die ww-patroon is. Parallel daarmee loopt de semantische apartheid van de daderwoorden: ‘dader van een handeling enz.’ tegenover ‘handeling enz. zelf’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.4. Aanhangsel: een probleem bij zelfVan alle woorden op -zelf is alleen zichzelf ondubbelzinnig een wkd. vn. Een fout spellingsgebruik maakt immers de woordgroep pers. vn + zelf vaak eenwoordig: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Terwijl hem zelf in feite dus ondubbelzinnig tweewoordig is (pers. vn + staartbep.) is mezelf, jezelf enz.) dubbelzinnig, nl. ofwel pers. vn + zelf (en dan moet je het tweewoordig spellen uiteraard), ofwel beklemtoonde vorm van het wkd. vn: Het was dus nodig om in bovenstaande beschrijving in alle voorbeelden zichzelf of hem zelf te gebruiken. Ondubbelzinnig zijn dus bv.:
Ook hem zelf enz. beperkt, maar veel minder ‘strak’ als zichzelf; het kan bv. een nevenschikkende toevoeging eisen, in de trant van:
Kortrijk, 6-1-80. |
|