De Nieuwe Taalgids. Jaargang 74
(1981)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Anna van der Horst en de breuk met Betje WolffW.A.P. SmitMijn werk aan het tweede deel van Kalliope in de Nederlanden heeft mij in aanraking gebracht met Anna van der Horst: de ‘ontrouwe’ vriendin van Betje Wolff. Daarbij kwamen een aantal gegevens aan het licht, die voor de achtergrond van de breuk tussen de beide vriendinnen niet zonder betekenis zijn. Als bijdrage aan de hernieuwde belangstelling voor Betje Wolff laat ik ze hieronder volgen, zoals ik ze verwerkt heb in de eerste twee paragrafen van mijn hoofdstuk over Anna van der Horst en haar Bijbel-epen. | |
§ 1 Ter inleidingDe Enkhuizer dichteres Anna van der Horst is de tweede vrouw, die in onze 18de-eeuwse literatuur het epos beoefend heeft. In tegenstelling tot haar voorgangster, Margareta Geertruid van der Werken, volgde zij daarbij de traditionele voorkeur voor Bijbelse onderwerpen. Zij bracht in deze traditie echter een nieuw element door het kiezen van vrouwelijke hoofdpersonen. In 1764 bezong zij De gevallen van Ruth, en in 1769 wijdde zij haar tweede epos aan de richteres Debora. Voordien was hier te landeGa naar voetnoot1 zowel in het Bijbelse als in het profane epos de vrouwelijke ‘held’ volstrekt onbekend geweest! Gedurende de eerste jaren, dat Betje Wolff als dominees-vrouw in de pastorie van De Beemster woonde, is Anna enige tijd haar grote vriendin geweest. Aan deze vriendschap kwam echter in de tweede helft van 1765 een dramatisch einde, dat tevens leidde tot Anna's vertrek uit Enkhuizen door een onverwacht huwelijk met een jongeman uit Groningen. Over de achtergronden en het verloop van deze breuk zijn wij vrij goed ingelicht, dank zij de uitvoerige beschrijving die Betje Wolff daarvan geeft in haar brief van 21 december 1765 aan de Amsterdamse advocaat Mr. Hermanus Noordkerk, tot wie zij zich om juridisch advies had gewend.Ga naar voetnoot2 Hoewel in deze brief geen enkele naam wordt genoemd, kan er geen twijfel aan bestaan dat met de ontrouwe vriendin, over wie Betje zich zo bitter beklaagt, Anna van der Horst is bedoeld. Het is de verdienste van Mejuffrouw H.C.M. Ghijsen dit te hebben aangetoond.Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 72]
| |
Verder was er over Anna van der Horst nauwelijks méér bekend dan dat haar echtgenoot Roelfzema heette. Noch haar geboorte- noch haar sterfdatum worden in de biographische woordenboeken vermeld. Door de vriendelijke medewerking van de Archiefdienst Westfriese Gemeenten te Hoorn en het Gemeente-archief te Groningen heb ik deze beide data echter kunnen achterhalen, en tevens enkele nadere bijzonderheden verkregen over het huwelijk van Anna en de identiteit van haar echtgenoot.Ga naar voetnoot4 In de volgende paragraaf heb ik getracht de oude en de nieuwe gegevens zo goed mogelijk tot een samenhangend geheel te verwerken. Daarbij heb ik ook de beschouwingen betrokken, die mejuffrouw Ghijsen aan Anna's vriendschap met Betje Wolff en de daarop volgende breuk heeft gewijd.Ga naar voetnoot5 Ik meen namelijk dat haar conclusies niet geheel juist zijn en zij daarmee Anna onrecht heeft aangedaan. | |
§ 2 Anna van der HorstAnna van der Horst werd op 16 oktober 1735 te Enkhuizen gedoopt, als dochter van Albert van der Horst en Gerritje Pool. Het eerste vers, dat volgens haar eigen mededelingGa naar voetnoot6 ‘uit myne Penne viel’, was een lijkklacht op de dood van stadhouder Willem IV. Deze stierf op 22 oktober 1751, zodat Anna toen net zestien jaar was geworden. Omstreeks die tijd zal zij ook al wel hebben gewerkt aan haar catechetische handleiding De duur verkreegene en veel bestreedene waarheeden voorgestelt in vragen, tegenwerpingen en antwoorden, waarvan het manuscript op de Provinciale Bibliotheek in Leeuwarden berust en die gedateerd is: Enckhuysen 1752. De schrijfster heeft dit werk opgedragen aan haar broers (Richardus, Johannes, Jacobus) en zusters (Elizabeth, Maria), te wier behoeve het kennelijk werd samengesteld. ‘Het geeft blijk van een groote kennis der H. Schrift en doet haar kennen als een belijdster van het gereformeerde piëtisme’.Ga naar voetnoot7 Wij kunnen er dus niet alleen uit afleiden, dat Anna zich als oudste van het gezin mede-verantwoordelijk voelde voor de jongere kinderen maar ook dat zij toen reeds gedreven werd door de combinatie van schrijfdrangGa naar voetnoot8 en studiezin, die kenmerkend is gebleven voor haar opvatting van de beoefening der letteren.Ga naar voetnoot9 In de Nareden bij De gevallen van Ruth deelt Anna mee, dat zij ‘by de zes jaren geleden [...] dit Stuksken eerst ontwierp’; dat voert ons naar het einde van 1758 of het begin van 1759, toen zij 23 jaar was. Sedertdien - zo vervolgt de Nareden - heeft zij er zo vaak en zo veel in veranderd ‘dat ik het laatst voor de zesde maal om de menigvuldige doorschrappingen heb moeten afschryven’. Bij dit moeizame verbeteren en her- | |
[pagina 73]
| |
schrijven van haar werk heeft zij ‘door Brievwisselingen’ haar voordeel kunnen doen met ‘de voorschrivten’ (aanwijzingen) van ervaren dichtbeoefenaars, maar die hadden geen tijd om meer te doen dan raad-geven in incidentele gevallen. Een kritisch oordeel over haar epos als gehéél heeft zij dus nog nooit ontvangen, en dat hoopt zij nu van haar lezers te zullen krijgen, ‘het zy in vriendelyke brieven (mids dat dezelve my Franco bezorgt worden) het zy in periodique Schriften’. De binnenkomende op- en aanmerkingen zal zij dan ‘ter verbetering gebruiken niet alleen van dit: maar ook van nog andere ontworpen stukken. Als onder anderen de Heldendaad van Debora in vier zangen, het oud Enkhuizen. enz. enz.’Ga naar voetnoot10 Met opzet heb ik deze passage uitvoerig weergegeven. Naar mijn mening moet er namelijk uit worden afgeleid, dat het ontstaan en de uitgave van De gevallen van Ruth buiten - dat wil in dit geval zeggen: vóór - de vriendschap met Betje Wolff liggen. Als het anders was, zou Anna stellig niet nagelaten hebben de aanmoediging en steun te vermelden, die zij van haar bewonderde vriendin ontvangen had. Ook het ontbreken van een drempeldicht door Betje wijst in dezelfde richting; als de vriendschap reeds bestaan had, is dit bijna ondenkbaar. Weliswaar citeert Anna elders in haar Nareden (blz. 151) enkele regels uit het opdrachtsvers van Betje's Bespiegelingen over het genoegen (1763), maar deze aanhaling staat op één lijn met de vele andere citaten waarmee zij haar betoog doorspekt; uit niets blijkt dat zij behalve het boekje ook de schrijfster zou hebben gekend. Mej. Ghijsen is een geheel andere mening toegedaan. Volgens haar ‘getuigen’ zowel het epos als de Nareden duidelijk van Anna's vriendschap voor Betje, van de vrijzinnige invloed die deze op haar uitoefende, en van de moeilijkheden met haar familie die dit tot gevolg had.Ga naar voetnoot11 De argumenten, die zij daarvoor aanvoert, zijn echter te gezocht en te zwak om bewijskracht te kunnen hebben.Ga naar voetnoot12 Bovendien wordt de veronderstelling van een vrijzinnige inslag in Ruth m.i. afdoende weerlegd door de approbatie van de Classis Enkhuizen, die op de verso-zijde van het titelblad staat afgedrukt. Daarin verklaren de beide visitatoren - Ds. J. Huygens van Hoogkarspel en Ds. W.J. Roldanus van Enkhuizen - in Anna's epos ‘niets gevonden te hebben, 't geen met de regtsinnigheit der Leere onzer Kerke strydig zyn zoude, waerom wy voor ons gaern mogen zien, dat het voorschreve Werk door den Druk worde gemeen gemaakt’. Als de classis zo oordeelde, is het uitgesloten dat de familie van de schrijfster bezwaren zou hebben gehad tegen haar geloofsopvatting. | |
[pagina 74]
| |
De approbatie is gedateerd op 4 juni, het opdrachtsvers van Anna op 1 juli 1764. De vriendschap met Betje kan dus niet vroeger worden gesteld dan de tweede helft van dat jaar. Het is mogelijk dat er al eerder enig schriftelijk contact was geweest, maar de harts-vriendschap, die voor beide jonge vrouwen een innerlijke eenzaamheid wegnam, kan pas in de zomer of herfst van 1764 zijn ontstaan - waarschijnlijk na een persoonlijke ontmoeting. Hoe intens zij die vriendschap hebben beleefd, valt af te leiden uit de enkele bewaard gebleven verzen die zij voor elkaar schreven.Ga naar voetnoot13 Zij herkenden, bewonderden en stimuleerden in elkaar hun eigen dichterlijke aandrift, hun studiezin, hun feministische overtuiging. Daarbij voelde Anna zich in hun verhouding overigens de mindere,Ga naar voetnoot14 al was zij bijna drie jaar ouder dan Betje.Ga naar voetnoot15 Dat blijkt uit de laatste regels van haar drempeldicht voor een bundelGa naar voetnoot16 van haar vriendin: Ja, streeft vooruit. Myn Ziel is van benyding vry.
Een eed'le spyt nogtans zal my als vleug'len geven
Om U in Denkenskragt, en zagte Melody,
Die mynen geest bekoort, al lerend', naar te streven.
| |
[pagina 75]
| |
De afstand tussen Enkhuizen en De Beemster was te groot voor meer dan sporadische ontmoetingen. De vriendschap kwam dan ook vooral tot uiting in wekelijkse brieven en in boekenzendingen over en weer. Maar dan wordt - vermoedelijk in het voorjaar van 1765 - de idylle opeens verstoord.Ga naar voetnoot17 Vader van der Horst verbiedt aan zijn 29-jarige dochter voortzetting van de correspondentie met Betje, ‘opdat wy, jongelieden, elkander niet verdorven’.Ga naar voetnoot18 Een directe aanleiding voor dit verbod wordt door Betje in haar brief aan Noordkerk niet genoemd, maar het geheel van haar schrijven rechtvaardigt een tweetal supposities. In de eerste plaats is het waarschijnlijk dat het verbod samen hing met de moeilijkheden, die Betje had ondervonden bij de aanvrage om kerkelijke approbatie voor haar Bespiegelingen over den Staat der Rechtheid.Ga naar voetnoot19 Zij was, schrijft zij, ‘zeer aanhoudent gebrouilleert [...] over de approbatie, die my door den enen visitator geweigert wierd’;Ga naar voetnoot20 als gevolg daarvan kreeg zij de naam deïste te zijn.Ga naar voetnoot21 In de tweede plaats lijkt de campagne tegen Anna's vriendschap vooral te zijn uitgegaan van haar ‘twe kwezelzusters’ Elizabeth en Maria, die wel jonger waren dan zij, maar blijkbaar meer invloed hadden op de vader, die zij - zoals Betje het voor een later stadium uitdrukt - ‘geduurig al meer agiteerden’.Ga naar voetnoot22 Wanneer de twee vriendinnen ondanks het verbod de correspondentie voortzetten, acht Ds. Adriaan Wolff - Betje's man - het zijn plicht vader Van der Horst daarvan op de hoogte te stellen. Dat werkt als een vonk in het kruitvat. De oude heer is razend, vooral als Anna weigert toe te geven: het gaat nu om zijn gezag in eigen huis. Tevergeefs waagt Betje een poging hem door een bezoek wat milder te stemmen; zij moet ‘overladen met affronten, dreigementen en enige liefderyke vervloekingen’ uit Enkhuizen naar De Beemster terugkeren. De zusters blazen telkens het vuur weer aan en maken voor Anna het leven thuis tot een beproeving. Op het laatst wordt de toestand zó ondraaglijk, dat deze overgaat tot een wanhoopsdaad. Wanneer haar vader voor | |
[pagina 76]
| |
zaken (?) in Groningen is, besluit zij, in overleg met haar jongste broer - Jacobus, theologisch student in Groningen - ‘het huis te verlaten; zyn kamers te gaan betrekken, & haaren Vader aldaar op te zoeken...’. Omdat zij als inwonende dochter niet over contant geld beschikt, gaat zij dat lenen bij Betje die nog van niets weet. ‘Zy arriveerde hier den 20 Juli savonds 10 uuren,’ - schrijft Betje daarover aan Noordkerk- ‘myn man was juist in Zuidholland.Ga naar voetnoot23 Zy verhaalt my de hele zaak. Ik tracht haar nog te bewegen om niet te gaan.’ Maar als dit zonder resultaat blijft, helpt zij haar vriendin ‘met geld, & raad, & in persoon’. - Begin augustus komt er in De Beemster een brief van Anna. Deze is in Groningen haar vader misgelopen, maar daar toch gebleven. Waarvoor? En de situatie blijkt niet helemaal te zijn zoals zij die bij haar bezoek op 20 juli had voorgesteld. Betje voelt zich ‘gedupeert’; door wat zij hier en daar opvangt, raakt zij nog meer ‘in verwarring’. Heeft Anna iets voor haar te verbergen? ‘Ik schryf, geen antwoord...’ Totdat er eindelijk zekerheid komt, zij het niet door een brief van Anna: in de grootste slingering van gedachten zynde, hoore ik dat de Jonge Juffrouw is geretourneerd, dat zy met een jongheer uit Gron. de bruid word, dat alles in vrede is, dat zy aan onze vrinden gezegt heeft: ‘ik heb Betje nu niet meer noodig; onze vrindschap is uit’. - ik kan dat niet geloven, ik onderstaGa naar voetnoot24 het nader; 't is zo! Betje wordt ziek van ellende; zij voelt zich door Anna verraden en verkocht. Zelfs teruggave van het geleende geld wordt haar geweigerd, en als zij tot gerechtelijke invordering wil overgaan, is Ds. Wolff niet bereid daartoe zijn toestemming te geven.
Wij weten niet precies, wat er aan Anna's kant is gebeurd, nadat zij bij Betje geld was komen lenen. Maar het resultaat blijkt uit de archiefstukken, en dat is minder simpel dan de brief van Betje aan Noordkerk zou doen vermoeden. Om te beginnen was de bruidegom, Pieter Roelfzema,Ga naar voetnoot25 tien jaar jonger dan Anna. Verder werd het huwelijk niet in de woonplaats van de bruid gesloten, maar in Groningen. In Enkhuizen vond op 19 oktober 1765 wel een huwelijksintekening plaats, maar in de marge daarvan wordt vermeld: ‘Een betoogh gegeven om tot Groningen te mogen trouwen op den 3 November 1765’. Blijkbaar is er enige vertraging opgetreden, want het huwelijk werd aldaar eerst veertien dagen later voltrokken, op 17 november 1765 (na ondertrouw op 26 oktober). Anna had toen haar 30ste verjaardag gevierd, haar man naderde zijn 21ste. Het zal wel geen toeval zijn, dat zowel in het Enkhuizense als in het Groningse trouwboek, in tegenstelling tot wat meestal gebeurde, de leeftijden van bruidegom en bruid niet worden vermeld. Dat zou het exceptionele van het geval te veel hebben onderstreept. Deze gegevens laten moeilijk een andere interpretatie toe dan dat Anna zich door een haastig huwelijk aan het vaderlijk gezag en een terugkeer naar de ouderlijke woning heeft onttrokken. Hoe zij daarbij aan haar 20-jarige bruidegom is gekomen, blijft een | |
[pagina 77]
| |
open vraag. Naar zijn leeftijd zou hij een vriend van haar jongste broer Jacobus hebben kunnen zijn. In dat geval had Anna hem misschien al eerder in Enkhuizen leren kennen, toen hij daar zijn vriend bezocht. Maar ook dan blijft onduidelijk, hoe het tussen hen tot een huwelijk gekomen is, en vooral hoe zij er vader Van der Horst toe hebben gebracht daarin toe te stemmen, zij het - blijkens de voltrekking in Groningen - vermoedelijk tegen zijn zin. Als antwoord op de eerste vraag zijn slechts ongefundeerde (eventueel romantische) speculaties mogelijk; het enige zekere is, dat een huwelijk voor Anna de oplossing van haar moeilijkheden was. En wat de toestemming van de vader betreft: hoe kon hij die weigeren, als Anna zich (willens en wetens?) gecompromitteerd had? Daartoe was trouwens in de 18de eeuw voor een vrouw niet zo heel veel nodig. In dit verband dringt zich de vraag op, of Anna, bij haar bezoek aan De Beemster om geld te lenen, inderdaad Betje ‘gedupeert’ heeft, zoals deze later meende te moeten vaststellen. Ik vermoed van wel, al was het misschien slechts door niet àlles te vertellen en de zaak onschuldiger voor te stellen dan zij was. Volgens haar brief aan Noordkerk had Betje begrepen, dat Anna naar Groningen ging om te proberen zich met haar vader te verzoenen.Ga naar voetnoot26 Op de keper beschouwd, lijkt dit echter weinig geloofwaardig. De toorn van Anna's vader betrof haar ongehoorzaamheid; zij had zich niet gehouden aan zijn verbod om met Betje te corresponderen. Hoe kon zij dan verwachten iets bij hem te zullen bereiken na een veel verder-gaande rebellie: weglopen uit huis, geld lenen bij Betje met wie zij niet mocht omgaan, zonder chaperonne wonen op de studentenkamer van haar broer! Bij dit alles handelde Anna volgens Betje ‘op raad van den student’. Maar het is vrijwel onaannemelijk, dat het tweetal tot de uitvoering van een zó uitzichtloos plan zou hebben besloten. Zij moéten haast wel iets méér of iets anders achter de hand hebben gehad! - Als dit vermoeden juist is, moet het misleiden van Betje stellig worden afgekeurd, vooral nu dit diende om geld van haar los te krijgen. Maar er was wèl een verzachtende omstandigheid. De ellende van Anna was veroorzaakt door de mededeling van Ds. Wolff aan haar vader, dat de correspondentie met Betje doorging ondanks zijn verbod. Wat zij in de Beemster pastorie vertelde, lijkt bedoeld om te voorkomen dat hij opnieuw aan haar vader zou schrijven: als zij die ging opzoeken, had dat geen zin. De afwezigheid van de dominee op 20 juli was een meevaller - of wist Anna dat hij op reis was? - maar bij zijn thuiskomst zou Betje hem natuurlijk van alles op de hoogte stellen; als zijn vrouw mocht zij geen geheimen voor hem hebben. Het heftigst reageert Betje in haar verslag aan Noordkerk op de uitspraak van Anna na het vinden van haar man: ‘ik heb Betje nu niet meer noodig; onze vrindschap is uit’. Maar het gaat hier om een bericht uit de tweede of derde hand, en wellicht niet van onbevooroordeelde zijde. Wat heeft Anna precies gezegd, en onder welke omstandigheden? Wij weten niet, welke voorwaarden zij voor de toestemming tot haar huwelijk heeft moeten aanvaarden, zowel van de familie Roelfzema als van haar vader; daartoe zou ook het verbreken van elke relatie met Betje behoord kunnen hebben. Het ophouden van de vriendschap behoeft dus niet van Anna te zijn uitgegaan, en met geringe wijzigingen zou haar ‘uitlating’ dan geheel anders kunnen worden geïnterpreteerd. In ieder geval is er hier aanleiding tot the benefit of the doubt. | |
[pagina 78]
| |
Tenslotte is er dan nog de kwestie van het geleende geld, waarvan de teruggave geweigerd werd. Dat is inderdaad een vreemde zaak. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt echter niet bij Anna, maar hetzij bij haar vader, hetzij bij haar man of diens familie. Overigens kennen wij ook hier de achtergronden niet. En misschien hebben de herhaalde brandbrieven, die Betje naar Groningen schreef om haar geld terug te eisen,Ga naar voetnoot27 meer kwaad dan goed gedaan; vriendelijk zullen die zeker niet zijn geweest! Het is heel goed mogelijk dat Ds. Wolff ook in Betje's belang handelde, toen hij haar noodzaakte van verdere pogingen tot restitutie af te zien.
Het huwelijk van Anna bleef kinderloos, zodat zij haar literaire arbeid in Groningen zonder onderbrekingen kon voortzetten. Het valt op, hoe zij rustig doorgaat het programma af te werken dat zij in de Nareden van haar epos over Ruth - dus nog vóór de vriendschap met Betje - had aangekondigd. Het eerst verscheen Het oud Enkhuizen, in zeven Zangen. Het titelblad vermeldt geen jaar van uitgave, maar de opdracht (aan Prins Willem V) is gedateerd: ‘Groningen den 1 Augusti 1766’; het boek zal dus eind 1766 of begin 1767 het licht hebben gezien. Dit werk is géén epos, zoals de titel zou kunnen doen vermoeden, maar een lofdicht in vier-voetige trochaeën op het grootse verleden van Anna's geboortestad, onder de zeven aspecten van: Welgelegenheid en Koophandel; Dapperheid in 't verdedigen der Vryheid; Nedrigheid; Godsdienstigheid; Beoefening van Wetenschappen; Spaarzaamheid; Handhaving van het Recht. Het resultaat stelt teleur door een tekort aan samenhang en duidelijkheid, alsmede een teveel aan monotonie. In 1769 volgt haar tweede Bijbel-epos: Debora, in vier zangen. In de Nareden daarvan dankt zij haar man voor zijn begrip en aanmoediging bij haar toewijding aan ‘het edel vermaak der Boekoefening’. In dat verband noemt zij hem ‘de Lust myner ogen, de Leidsman myner Jeugd’ en spreekt van ‘tederste verbinding der reinste Huwelykslievde’.Ga naar voetnoot28 Al was ‘leidsman mijner jeugd’ in die tijd een topos voor ‘echtgenoot’, toch klinkt de term wat vreemd bij een vrouw van 34 tegenover haar 24-jarige man. Desondanks mogen wij uit de passage m.i. afleiden, dat het huwelijk tussen Anna en Pieter Roelfzema goed is geweest. Ook in de volgende jaren bleef Anna publiceren. Van dit latere werk zijn de driedelige Proeven van Bybelse Tafereelen, die in 1775 verschenen, het bekendst geworden. Zij zijn niet in verzen geschreven, maar in poëtisch proza, naar het voorbeeld van de Engelse auteur James Hervey (1714-1758), die door Mej. Ghijsen wordt gekenschetst als ‘de rechtzinnigste onder de sentimenteel-godsdienstige dichters’ van zijn tijdGa naar voetnoot29 en voor wie Anna steeds grote bewondering had gekoesterd. Op 11 juni 1785 overleed ‘Anna van der Horst, nu Roelfzema’ - zoals zij zich na haar huwelijk noemde - op 49-jarige leeftijd. Haar man ging na een rouwperiode van | |
[pagina 79]
| |
vier jaar op 14 november 1789 opnieuw in ondertrouw, met de schilderes Albarta ten Oever (1772-1854).
Karel Doormanlaan 63
|
|