Opmerkingen bij Strengholts ‘Vondels sonnet tegen het misbruik van de kerkelijke ban’
Onlangs heeft Strengholt in dit tijdschrift (jg. 73, 1980, 183-190) aannemelijk kunnen maken, dat het in de titel genoemde sonnet niet in direct verband heeft gestaan met de wering van het H. Avondmaal van Rem Bisschop e.a. in de hervormde gemeente te Amsterdam (jaarwisseling 1623-24). Terwijl daar sprake was van een veroordelend collectief wordt in Vondels sonnet juist een individu op de korrel genomen, vooral in het tweede kwatrijn. Na een m.i. juiste bestrijding van de uitleg van ‘in een anders wijck’ (r. 7) in WB, II, 480: ‘in 't geweten van 'n ander.’ formuleert S. zijn visie, dat in deze woorden ‘een verwijzing besloten ligt naar een aspect van het concrete voorval.’ Letterlijk zou er staan, ‘dat de voorganger met zijn geestelijke tirannie optreedt in het kerkelijk rechtsgebied van een andere geestelijke. Zonder te weten op welke zaak het gedicht betrekking heeft kunnen we uit regel 7 afleiden, dat de gewraakte dwingelandij door de predikant gepleegd is buiten zijn eigen parochie..’. Men mag dus gaan zoeken naar een hervormde predikant of doopsgezinde ‘vermaner’, die ‘zijn tirannie uitoefent... in de jurisdictie van een collega’ (de ‘wijck’ van een ander) (p. 184-5).
Naar mijn oordeel verdient de voorkeur boven de uitleg van mijn leermeester de verklaring: in het gebied, toebehorend aan een ander, d.i. Christus, ‘in Kristus Koningkrijck’ (r. 2). In r. 1-8 wordt een persoon ervan beschuldigd, dat hij zich een oordeel, dat alleen God de Vader toebehoort, aanmatigt. Alle inwoners van ‘Kristus Koningkrijck’, die in de Zoon geloven, de Christenen, heeft Hij toegedeeld, dat ze aan het H. Avondmaal mogen deelhebben. Deze persoon is de predikant, die Christus in zijn Koninkrijk het (be)hoeden van Zijn kudde, de Christenen, heeft opgedragen (Johannes 21: 15-23), maar die een tiran en beul van het geweten wordt, omdat hij zich een bevoegdheid van zijn heer toeëigent. Gods woord gaat echter boven dat van de ‘zotte logenpreker’, die verkondigt, dat hem het oordeel over het geweten van de Avondmaalganger is (r. 3-5). ‘Die dwingelandery pleeght in een anders wijck’ is de vermetele predikant ‘in Kristus Koningkrijck’ (r. 7). In de terzinen baseert de dichter zich op Joh. 10: 11-18 en Joh. 21: 15-23. De in Christus' Rijk aangestelde herder-predikant moet zich bekommeren om en zich inzetten voor ‘zijn lieve lammeren’ (r. 9; beeld van Joh. 21), als vormden deze zijn eigen kudde (beeld van Joh. 10). De gemeente moet hij hoeden, zoals de Goede Herder dat zou doen. Indien hij de kudde ‘slaat’ (vgl. r. 1-8) is hij als een huurling, wie de schapen, die hem niet toebehoren, niet ter harte gaan (Joh. 10).
Met deze interpretatie, vooral van r. 7 dan, komt meer de inhoudelijke eenheid van het sonnet naar voren. Door mijn verklaring van ‘in een anders wijck’ wordt de verzameling kerkelijke voorvallen weer aanmerkelijk ruimer dan de verzameling, die S.'s interpretatie impliceert. Niet op basis van r. 7, maar ten hoogste aan de hand van de scheldwoorden en de overgang van het algemene, onpersoonlijke ‘Die’ (r. 1-2) naar de toegesproken ‘ghy’ (r. 5-8) binnen de kwatrijnen - Strengholt wees mij hier nog persoonlijk op - mogen we aannemen, dat het gedrag van een nog onbekende predikant Vondel heeft geïnspireerd. In hoeverre deze daarbij in een literaire traditie ging staan is evenwel een ander nog te onderzoeken punt, waarbij men toch ook de tijd ná ca. 1623 mag betrekken.
Zalkerbos 217, Zoetermeer
21 mei/21 aug. 1980
henk koeman