De Nieuwe Taalgids. Jaargang 74
(1981)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Over het begin van de volksboekoverlevering van de ReinaertJ. GoossensDe volksboekoverlevering van het Reinaert-verhaal (H) begint met twee drukken van Plantijn uit de jaren 1564 en 1566.Ga naar voetnoot1 Er hebben met zekerheid oudere drukken bestaan, maar daar is tot nog toe niets van aan het licht gekomen.Ga naar voetnoot2 Het grote verschil tussen de twee Plantijn-drukken is dat die van 1564 eentalig Nederlands is, die van 1566 naast de Nederlandse tekst een Franse vertaling bevat. Het was de bedoeling dat deze laatste als hulpmiddel voor de Nederlandstalige schooljeugd zou dienen om Frans te leren: ‘... soo hebben wi wel willen desen arbeyt aennemen t'selue te maken in Francoyse ende nederduytsch / op dat de iongers (voor den welcken wijt gedaen hebben) meerder vorderinge hebben om Francoysch te leeren -... nous auons bien voulu entreprendre ce labeur, de la faire en Françoys & bas Alleman, à fin que les ieunes gens (pour lesquelz nous l'auons fait) ayent d'autant plus grand auantage pour aprendre le Françoys’, zo luidt het in het Av Lectevr - Totten leser. H 1566 is dus een schoolboek geweest; van H 1564 wordt hetzelfde vermoed.Ga naar voetnoot3 De Nederlandse tekst van 1566 lijkt sterk op die van 1564. Er zijn wel kleine verschillen, maar die zijn hoofdzakelijk van orthografische, grammatische en stilistische aard; de inhoudelijke afwijkingen zijn miniem. Het schijnt voor de hand te liggen dat de tekst van H 1564 oorspronkelijker is dan die van H 1566. Indien het verband direkt is, zouden dus de verschillen als wijzigingen door de drukker van H 1566 te interpreteren zijn. Vandaar dat het belangrijkste inhoudelijke verschil, de passage uit het Totten leser waarvan hierboven het slot is geciteerd, door de werkgroep ‘Textus sub tecto’ als een ‘verandering’ en een ‘uitbreiding’ door de vertaler Johannes Florianus wordt gekarakteriseerd.Ga naar voetnoot4 Ik ben van mening dat dit een vergissing is. De passage waar het om gaat, luidt in H 1564 als volgt: ‘Ende aengesien men niet beter en soude connen gheleeren, dan tghene datmen met ghenuechten leert, so hebben wy gheerne desen Boeck aenghenomen om den seluigen in Nederduytsch te laten drucken’. Het verband tussen de redengevende bijzin en de hoofdzin is niet logisch, zoals reeds Heeroma vragenderwijs heeft geconstateerd.Ga naar voetnoot5 ‘Met ghenuechten’ wordt niet gemotiveerd door ‘Nederduytsch’, aldus Heeroma, die verder spreekt van een ‘over- | |
[pagina 46]
| |
spannen argumentatie’, die te verklaren is door ‘knippen en plakken’.Ga naar voetnoot6 Heeroma slaat dan zelf aan het knippen en plakken, met een resultaat dat m.i. onjuist is, omdat hij de stof voor dat werk op de verkeerde plaats, in de Nederduitse Reynke de vos gaat zoeken. De oplossing van het raadsel ligt daarentegen in de druk van 1566. De nazin van de passage waar het om gaat is hierboven in de eerste alinea geciteerd, de voorzin is op een paar kleine spellingsverschillen na identiek met de redengevende zin in de onlogische volzin uit H 1564: ‘Ende aengesien men niet beter en soude connen geleeren / dan t'gene dat men met ghenuechten leert /...’. Deze redenering hangt in tegenstelling tot die van 1564 aan elkaar: Frans leren kost moeite; de scholieren kunnen dus een prikkel, ‘meerder vorderinge’, best gebruiken, en deze bestaat erin dat hun tekstboek er een is dat ze met plezier, ‘met ghenuechten’ lezen. In de versie van 1564 moesten uiteraard de verwijzing naar een niet bestaande tweetaligheid van het boek en het argument van de prikkel om Frans te leren, verdwijnen. Die twee elementen werden dus weggeknipt; de rest werd aan elkaar geplakt met als eindresultaat onzin. Hieruit zijn twee besluiten te trekken: 1. Er heeft een tweetalige druk met de tekst van het volksboek bestaan, waarop zowel H 1564 als H 1566 teruggaan. Deze verloren druk is vermoedelijk vóór 1564 ontstaan. 2. Er heeft een omkering van bewijslast plaats. Wie tot nog toe wilde beweren (maar bij mijn weten is niemand op dat idee gekomen) dat de oudste versie van het volksboek een tweetalige druk is geweest, moest daarvoor het bewijs leveren. Nu zal dat degene moeten doen die wil beweren dat die oudste versie eentalig Nederlands is geweest. En dat lijkt mij de algemene opinie te zijn. Het zou echter voortvarend zijn te menen dat in geval van verschillende lezing H 1566 steeds oorspronkelijker zou zijn dan H 1564. De werkgroep ‘Textus sub tecto’ heeft de aandacht gevestigd op een verschil ‘in het veertiende kapittel waar Reynaert de vrouw van de pape hoont als zij treurt over de verloren neus van haar man. In H, 1564 luidt deze passage: “Swijcht vrouwe, en heeft uwen man gheenen nuese, so en sal hy niet riecken als ghy v achter poorte open doet”... In H, 1566 is de tekst gewijzigd tot “Swijcht vrouwe / ist dat uwen man gheenen nuese en heeft / gheen quade lochten / noch gheenderhande stanck / en sullen hem moghen hinderen”’.Ga naar voetnoot7 Hier lijkt het evident dat H 1566 aanstoot heeft willen vermijden en de tekst van zijn legger heeft gewijzigd. H 1564 heeft dan de tekst van diezelfde legger, de verloren tweetalige druk van vóór 1564, bewaard. Dat blijken in dit geval ook de Noordnederlandse volksboeken Hn te hebben gedaan.Ga naar voetnoot8 De verleiding is dan groot om de oude stelling van een versmelting van tekst uit de Plantijn-traditie en illustraties uit de traditie van rijmincunabel D in die volksboeken op te geven - een contaminatie is in een literair stemma altijd een noodoplossing - en aan te nemen dat zowel de tekst als de illustraties van Hn op de verloren voorganger van H 1564 en H 1566 teruggaan.Ga naar voetnoot9 H 1566 heeft dan zijn illustraties vernieuwd, wat klopt met de bevindingen van M. Rooses en A.J.J. Delen over de tijd van | |
[pagina 47]
| |
hun ontstaan;Ga naar voetnoot10 de vermoede invloed van de Haarlemse meester, vervaardiger van de houtsneden van D, op Godefroi Ballain, de tekenaar van de ontwerpen der illustraties van H 1566,Ga naar voetnoot11 zou dan door de verloren legger van deze laatste te verklaren zijn. De noordelijke volksboeken gaan echter niet alleen in de passage van de afgebeten neus, maar ook in die van de hierboven besproken motivering van de drukker samen met H 1564 tegen H 1566. Zouden wij dan toch gecontamineerd hebben, en wel H 1564 met zijn verloren voorganger? Dat lijkt erg onwaarschijnlijk. We komen daar echter uit door te veronderstellen dat H 1564 niet direkt op die voorganger teruggaat, maar via een tussenschakel, een andere verloren druk. Deze zou dan als eentalige uitgave uit de verloren tweetalige synoptische druk zijn geadapteerd, diens ouderwetse illustraties hebben bevat en als eerste door knip- en plakwerk in de inleiding een ‘overspannen argumentatie’ hebben tot stand gebracht. Maar hiermee zitten we wel op de grens van verifiëring en speculatie. |
|