| |
| |
| |
Aankondigingen en mededelingen
Lexicon van de taalwetenschap herdrukt
Het Lexicon van de taalwetenschap dat, samengesteld door G.E. Booij, J.G. Kerstens en H.J. Verkuyl, voor het eerst in 1975 verscheen (zie Ntg 69, blz. 72-73), is in een ingrijpend gewijzigde en uitgebreide versie herdrukt. De 187 bladzijden van de eerste druk zijn nu toegenomen tot 256 pagina's, ongeveer een derde deel van de oude lemmata zijn als gevolg van recente ontwikkelingen in het vakgebied herzien, en ook de bibliografie is uitgebreid. In onze aankondiging van de eerste druk pleitten we voor een aanzienlijke uitbreiding van dit lexicon en het stemt tot voldoening dat de auteurs zo'n uitbreiding hebben kunnen realiseren. Het boekje heeft in hoge mate aan bruikbaarheid en informatieve waarde gewonnen. Gehandhaafd is het uitgangspunt dat ‘taalwetenschap’ vooral is toegespitst op ‘de thans dominerende theoretische stroming, nl. de transformationeel-generatieve theorie’. Tenslotte zal men op dit gebied het eerst en het meest behoefte hebben informatie in te winnen over nieuwe termen.
Het Lexicon van de taalwetenschap is verschenen als Aula-pocket nr. 549.
m.c.v.d.t.
| |
Paardekooper z'n Beknopte herdrukt
Zojuist is de zesde druk uitgekomen van Paardekooper z'n Beknopte ABN-syntaksis. De tekst van het eigenlijke boek is ongewijzigd gebleven, maar het register is volledig herzien en uitgebreid (XXIV + 1121 blz.).
U kunt het boek bestellen door f 62,- te gireren op het Nederlandse nummer 1104606 (t.n.v. Paardekooper, Tacklaan 93, B-8500 Kortrijk) of op nummer 23.05.14.006 van de Ned. Credietbank in Eindhoven (rekening Paardekooper). Wie het aangetekend wil hebben, gireert f 65,-. Voor België is overschrijving nodig van Bfr. 960 op nummer 460-0278311-58 t.n.v. de Kredietbank in Kortrijk (rekening Paardekooper).
Afgehaald bij de Gema-drukkerij (Tongersestraat 471, Eindhoven) kost het boek maar f 54,50; op de Kulak-kampus in Kortrijk Bfr. 850.
(Bestelling via de boekhandel verhoogt de prijs van het werk onnodig, want die betaalt dezelfde bedragen en bepaalt een eigen winstmarge, aldus de auteur)
m.c.v.d.t.
| |
Jaarboek INL
Van de Stichting ‘Instituut voor Nederlandse Lexicologie’ (INL) is weer een fraai verzorgd jaarboek verschenen dat ditmaal de verslagen over twee jaren, nl. 1977 en 1978 bevat. Zoals gebruikelijk staan hier de jaarverslagen van de afdeling WNT en de afdeling Thesaurus bij elkaar alsmede bestuursbesluiten, personele zaken en financiële overzichten. In het verslag van 1977 is de tekst opgenomen van de toespraak die A. van Loey tot de scheidende redacteur De Tollenaere gericht heeft en een In Memoriam dr. Jan Veering van de hand van C.W.J. Wamsteeker. Daarenboven bevat dit verslag twee bijdragen van medewerkers: H. van der Hulst en M. Moortgat schreven over ‘ALEX’ of het grammaticaal coderen van een taalbank, en P.G.J. van Sterkenburg leverde drie korte bijdragen over Lambert Allard te Winkel, Eelco Verwijs en Pieter Jakob Cosijn.
Het jaarverslag over 1978 bevat minder extra bijdragen. In het verslag van de afde- | |
| |
ling Thesaurus bevinden zich de toespraken die tot M. Gysseling gericht werden bij de overhandiging aan de auteur van het eerste exemplaar van het Corpus van Middelnederlandse teksten op 30 oktober 1978.
Zoals steeds bevat dit jaarboek mooie foto's, voornamelijk portretten en groepsfoto's van neerlandici. Ook dit jaarboek is weer een lust voor het oog; het INL behartigt met dergelijke uitgaven op uitnemende wijze de public relations.
m.c.v.d.t.
| |
Herdruk van Pietersens Taalsociologie
In jaargang 69 van de Ntg (mei-nummer van 1976, blz. 271-72) maakten we melding van het verschijnen van Taalsociologie. Minderheden, tweetaligheid, taalachterstand van L. Pietersen. Van dit inleidende werk is nu een tweede, gewijzigde druk verschenen. De voornaamste wijziging betreft de toevoeging van een dertiental bladzijden over vrouwentaal; ook de vrouwenbeweging vormt een minderheidsgroep, aldus de auteur; vandaar zijn aandacht voor ‘vrouwenpraat en mannentaal’. Naast aanpassingen van de tekst aan veranderde omstandigheden is het boek verder niet ingrijpend gewijzigd. Er is nu echter wel een zakenregister toegevoegd en de literatuuropgave is aangevuld (de dissertatie van Nuijtens ontbreekt nog steeds pijnlijk!).
De tweede druk van Taalsociologie is verschenen bij Wolters-Noordhoff; de prijs is f 27,50.
m.c.v.d.t.
| |
Moedertaaldidactiek
Een onderwerp dat sinds jaren niet meer tot het direkte interessegebied van de Ntg behoort is de didactiek. Niettemin kan in deze rubriek een aankondiging van nut zijn van het grote, meer dan 700 bladzijden tellende boek Moedertaaldidactiek. Een handleiding voor het voortgezet onderwijs, dat door de Leidse Werkgroep Moedertaaldidactiek is samengesteld. Deze werkgroep, bestaande uit Helge Bonset, Hans Hulshof (eindredacteur), Bernard Schut, Heleen van der Straaten en Jan Wallert, heeft dit boek bestemd voor moedertaaldocenten bij het voortgezet onderwijs en voor studenten die daarvoor worden opgeleid. Het resultaat is in de eerste plaats een naslagwerk, en naar het ons voorkomt een erg informatief naslagwerk. Alleen in het eerste hoofdstuk worden enkele uitgangspunten van de werkgroep geformuleerd: moedertaalonderwijs dient - naar de term van Ten Brinke - normaal functioneel te zijn, en het dient primair communicatie-onderwijs te zijn. Daarna volgen dan hoofdstukken over spreken, luisteren, schrijven, lezen, literatuuronderwijs, taalbeschouwing, moedertaalonderwijs in projectvorm, de rol van de (moeder)taal in het onderwijsleerproces, het ontwikkelen van een leerplan, normaal functioneel moedertaalonderwijs in de praktijk, en schoolboeken en moedertaalonderwijs. Deze hoofdstukken geven compilaties van gangbare opvattingen, methodes, doelstellingen, voorbeelden uit leerboeken, kortom alles wat t.a.v. de aangesneden onderwerpen relevant is. Het boek moet dan ook vooral via het register en de inhoudsopgave gebruikt worden: iemand die bijvoorbeeld informatie zoekt over gericht schrijven vindt dan alle gegevens bij elkaar die hij nodig heeft.
De lezer moet erop bedacht zijn dat hij als een leerling wordt toegesproken (het boek begint aldus: ‘Wanneer je dit boek onder ogen krijgt, zul je je afvragen of je er
| |
| |
iets aan hebt. Die vraag kunnen wij niet voor je beantwoorden’), maar wie over deze moderne kneuterigheid heenstapt, vindt een handig boek vol nuttige informatie.
Moedertaaldidactiek is uitgegeven door Coutinho in Muiderberg; de prijs is f 52,50.
m.c.v.d.t.
| |
Bibliografie van Nederlandse woordenboeken
Een buitengewoon nuttig, opwindend en tegelijk ook geruststellend werk is verschenen door de uitgave van A Bibliography of Netherlandic Dictionaries Dutch-Flemish, Compiled by Frans M. Claes S.J.. John Benjamins B.V. Amsterdam 1980. Het telt 314 pagina's en het kost f 136, - (ISBN 3 262 02024 9). Het boek maakt deel uit van de World Bibliography of Dictionaries, geredigeerd door Richard C. Lewanski. Daarom is de tekst van Claes' boek ook in het Engels gesteld. Globaal valt het werk in drie stukken uiteen: één-talige, tweetalige en meer dan twee-talige woordenboeken en -lijsten. De term ‘woordenboeken en -lijsten’ varieert per gebied. In de eentalige sector (p. 1-94) treft men encyclopedieën, concordanties, glossaria, verzamelingen, etc. aan naast de woordenboeken in eigenlijke zin. In de tweetalige sector (p.95-218) ligt het accent duidelijk op de vertaalwoordenboeken. In de laatste (p.219-285) komen veel vergelijkende terminologie-lijsten voor.
Wie zich uitsluitend zou beperken tot de eentalige woordenboeken komt al ruimschoots aan zijn trekken. Nagenoeg alle gespecialiseerde woordenboeken uit de periode 1477-1977 op het gebied van techniek, kunst, handel, botanie, geografie, pseudoniemen, economie, slang, electronica, scheepsbouw, sport, religie, etc. etc. zijn in deze bibliografie opgenomen. Wie zich na deze opsomming nog niet heeft laten overtuigen van het nut van het boek, kan ik wijzen op de opwinding die de lezer overvalt bij het doorkijken van het werk. Het boek geeft een intrigerend beeld van de belangstellingsgebieden die ons cultureel leven kenmerken. Zo is er een tijd lang kennelijk systematische aandacht geweest voor onze uitvinders en hun uitvindingen, in de eerste helft van de vorige eeuw. Maar tot een monument van nationale trots is die onderneming niet uitgegroeid. Aan het einde van de negentiende eeuw verschijnt een Methodische lijst der bevelen of kommando's voor het aanleren der gymnastiek voor jongens. Waarom deze lijst 61 pagina's telt en een soortgelijke lijst voor meisjes slechts 21 pagina's zal wel een raadsel blijven. Wie eenmaal begint te lezen, krijgt een sterke aandrift alle genoemde werken toch eens ter hand te nemen en te bestuderen. En dat brengt me paradoxaal genoeg op het derde punt.
Wie, zoals zovelen op dit ogenblik, wanhopig worstelt met de overvloed aan informatie in de dag- en weekbladen, in de culturele maandbladen, in de vakliteratuur en in andere media, ondervindt een gevoel van geruststelling. Alles wat je zo graag zou willen weten over een onderwerp, maar waar je bij gebrek aan tijd nooit aan toekomt, blijkt veilig te zijn opgeslagen in een indrukwekkend fonds van kennis.
Aldus heeft Claes een zeer verdienstelijk werk op zijn naam gebracht. De enige zeer kleine bedenking die ik wil aanvoeren, betreft de volgende drukfout: in plaats van J.H.V. leze men
h.j.v.
| |
| |
| |
Van inleiding tot samenvatting
De Neerlandistiek heeft zeer praktische kanten die door de neerlandici zelf soms worden vergeten ten behoeve van hun wetenschappelijke activiteiten. Maar er bestaat nu eenmaal een grote belangstelling voor correct taalgebruik, met name in de technische en natuurwetenschappen. J. Terwan en C. van de Weteringh, voorzover ik kan nagaan uit het Woord Vooraf beiden geen neerlandicus, hebben voor bèta-mensen een praktisch boekje gemaakt: Van inleiding tot samenvatting; een leidraad voor het schrijven van technische en natuurwetenschappelijke rapporten. Kluwer Deventer. De vierde druk binnen elf jaar is verschenen in 1980. Kennelijk voldoet het boekje aan een behoefte. De auteurs geven dan ook zeer zinnige en praktische aanwijzingen voor het schrijven van rapporten. Aan de hand van een voorbeeld wordt de opbouw van een rapport stap voor stap gedemonstreerd. Van belang is de passage over de functie van afbeeldingen.
Taalkundigen zijn doorgaans wat liberaler op het gebied van barbarismen dan niettaalkundigen. Woorden als aanname, eenduidig en substantieel worden door beide auteurs afgekeurd, terwijl er heel wat taalkundigen zijn die deze woorden zonder gewetenswroeging gebruiken. Ook zijn veel taalkundigen betrekkelijk ongeïnteresseerd als het gaat om pronominale aanduidingen. De tekstsnede De motor werkt nog niet. We moeten haar toerental opvoeren. zal nauwelijks tot opwinding leiden, maar Terwan en Van de Weteringh keuren hem?/haar? (het eerste mag van Van Dale, maar ‘liever niet’) af.
Grappig is het ironisch gestelde hoofdstuk over het gewichtige vakjargon. Wie bekend is met de cruciale claims ter justificatie van substantiële generalisaties in de linguistische theorie, kan vermoeden dat de auteurs modern taalkundig werk in handen hebben gehad om zekere opklopeffecten te laten zien.
h.j.v.
| |
Stichting Literatuurwetenschap
Sinds kort bestaat er in Nederland een Stichting Literatuurwetenschap, die zich overeenkomstig art. 2.1 van haar Statuten ten doel stelt de bevordering van de literatuurwetenschap in Nederland, in de ruimste zin van het woord. Zij tracht dit doel voornamelijk op tweeërlei wijze te bereiken: allereerst door de vorming en instandhouding te bevorderen van samenwerkingsverbanden tussen onderzoekers in zogenaamde werkgemeenschappen en in de tweede plaats door het bevorderen van subsidiëring van onderzoeksprojecten of onderdelen daarvan.
De oprichting van de Stichting houdt nauw verband met de geleidelijke omvorming van Z.W.O. tot een Raad voor wetenschappelijk onderzoek (R.W.O.) met werkgemeenschappen die o.m. tot taak hebben de evaluatie van zowel nieuw als lopend onderzoek en de ontwikkeling van een onderzoeksbeleid voor de desbetreffende wetenschapsgebieden. Wanneer de Stichting in de naaste toekomst als Z.W.O.-stichting zal zijn erkend, kunnen subsidie-aanvragen voor literairwetenschappelijk onderzoek op het terrein van de werkgemeenschappen niet langer rechtstreeks bij Z.W.O. worden ingediend. Deze aanvragen zullen dan - na goedkeuring van de projecten door de werkgemeenschappen - rechtstreeks door het Stichtingsbestuur in prioriteitsvolgorde aan Z.W.O. worden voorgelegd.
Voordat de Stichting een Z.W.O.-stichting kan worden, moet haar bestaan bij de
| |
| |
onderzoekers op het gebied van de Literatuurwetenschap in Nederland genoegzaam bekend zijn en behoren de potentiële leden ook in de gelegenheid te zijn gesteld zich als lid van de Stichting aan te melden.
De Stichting staat open voor alle Nederlandse of in Nederland werkzame beoefenaars van de literatuurwetenschap, voor anglisten, germanisten, neerlandici, frisici, romanisten, klassici, comparatisten, literatuurtheoretici etc. Zij vinden elkaar in werkgemeenschappen waarvan veruit de meeste de literatuur van een bepaald tijdvak bestrijken. Momenteel kent de Stichting vijf werkgemeenschappen, te weten voor klassieke letteren (voorzitter prof. dr. S.L. Radt, secretaris dr. J. den Boeft, Drift 29, Utrecht), de letterkunde van de Middeleeuwen (voorzitter prof. dr. W.P. Gerritsen, secretaris dr. H. Pleij, Herengracht 330-336, Amsterdam), de letterkunde van de periode 1550-1800 (voorzitter prof. dr. E.K. Grootes, secretaris dr. P.E.L. Verkuyl, Achterberghof 3, Haren), de moderne letterkunde (voorzitter prof. dr. M.H. Schenkeveld, secretaris drs. P. van Zonneveld, W. de Zwijgerlaan 375111, Amsterdam) en de algemene (vergelijkende en theoretische) literatuurwetenschap (voorzitter prof. dr. W.J.M. Bronzwaer, secretaris dr. R.T. Segers, De Watersnip 12, St. Michielsgestel).
Leden van een werkgemeenschap kunnen zijn alle onderzoekers die daadwerkelijk werkzaam zijn op het onderzoeksterrein dat door de werkgemeenschap wordt bestreken. Een onderzoeker kan ook lid zijn van meer dan één werkgemeenschap.
Gezien de verstrekkende bevoegdheden waarover de Stichting in de naaste toekomst zal beschikken adviseert het Bestuur met klem allen die zich in Nederland daadwerkelijk met literairwetenschappelijk onderzoek bezig houden zich aan te melden als lid van één of meer werkgemeenschappen bij de werkgemeenschapssecretaris(sen) bij wie ook nadere informatie over de organisatiestructuur van de Stichting kan worden verkregen.
Het Stichtingsbestuur,
Prof. dr. A.C.M. Meeuwesse, voorzitter,
Prof. dr. F. Lulofs, vice-voorzitter,
Dr. W. van den Berg, secretaris-penningmeester
| |
Colloquium over P.C. Hooft
In het kader van de herdenking van de vierhonderdste geboortedag van P.C. Hooft organiseren het Instituut voor Neerlandistiek van de U.v.A. en de Subfaculteit Nederlands van de V.U. op vrijdag, 13 maart 1981 een colloquium in het hoofdgebouw van de Vrije Universiteit te Amsterdam, aanvang 9.30 uur.
Sprekers op dit colloquium zullen zijn: drs. S. Groenveld, over Hooft als geschiedschrijver; dr. K. Porteman, over de Emblemata Amatoria; prof. dr. L. Strengholt, over de gedichten voor Christina van Erp 1609/1610; dr. F. Veenstra, over Machiavelli en Hooft. De toegangsprijs bedraagt met lunch f 15,-, zonder lunch f 2,50. Men kan inschrijven als deelnemer door overmaking van het verschuldigde bedrag op postrekening 8238 van de Amro-bank te Amsterdam-Buitenveldert t.g.v. rek. nr. 40.92.35.555 t.n.v. ‘Colloquium P.C. Hooft’, p/a Congresbureau Vrije Universiteit. De inschrijving sluit op 1 februari 1981.
h. duits
| |
| |
| |
Jaarboek ‘De Fonteine’ 1978-1979
Ook dit jaar heeft de Koninklijke Soevereine Hoofdkamer van Retorica ‘De Fonteine’ te Gent alwie belangstelling heeft voor de rederijkerslitteratuur aan zich verplicht door de uitgave van een tweedelig jaarboek. De twee delen, respectievelijk 212 en 227 pagina's, dragen de reeksnummers XXIX en XXX; beide vormen nr. 21 van de tweede reeks. Deel I bevat vier artikelen over rhetoricale onderwerpen en twee bijdragen van andere aard. Zeer uitvoerig en rijk gedocumenteerd is de 124 bladzijden tellende studie van J.B. Drewes over ‘Het interpreteren van godsdienstige spelen van zinne’, waarin hij laat zien dat de dichters van deze drama's op veel grotere schaal dan tot nu toe is aangetoond gebruik maken van bijbelteksten. De identificatie van deze citaten, en vooral van de bijbelversies waaraan zij ontleend zijn (de Vulgaat, de Luthervertaling of een van de contemporaine Nederlandse vertalingen) maakt het dikwijls mogelijk, zekerheid te verkrijgen omtrent de godsdienstige opvattingen van de dichter. Ook uit de gebruikte theologische terminologie kan de kenner betrouwbare indicaties afleiden. Drewes beklemtoont dat elk spel van zinne in zijn geheel om een allegorische interpretatie vraagt.
De studie van E. van Autenboer, ‘Een “Landjuweel” te Antwerpen in 1496?’, biedt eveneens nieuwe gezichtspunten. Hij publiceert een door hem ontdekte Caerte die de Antwerpse kamer ‘De Violiere’ in maart 1496 heeft verzonden als uitnodiging voor een triumphant ende edel lantjuweel dat in juni van dat jaar in de Scheldestad zou plaatsvinden. Van Autenboer's analyse van het document brengt boeiende gegevens aan het licht over de litteraire genres waarin de deelnemers elkaar de eer zouden betwisten, de uitgeloofde prijzen en de organisatie van het feest. Achtentwintig kamers hebben deelgenomen, de meeste uit Brabant, maar ook uit Vlaanderen, Zeeland en Holland (Amsterdam); de Lierse kamer ‘De Ongheleerde’ won de hoofdprijs. Het Antwerpse landjuweel van 1496 past hoogstwaarschijnlijk in een cyclus: het werd voorafgegaan door een landjuweel te Leuven in 1479, en verondersteld mag worden dat de rederijkerswedstrijden te Lier in 1500, te Leuven in 1505 en te Herentals in 1510 tot dezelfde reeks hebben behoord.
In ‘Vier maal’ ‘La riote du monde’ bouwt Dirk Coigneau voort op een publikatie van J.J. Mak in SpL 8 (1964-1965), p. 126-31, waarin twee Nederlandse gedichten op het thema ‘wat men ook doet, de mensen hebben altijd kritiek’ aan de orde werden gesteld. Coigneau voegt twee nieuwe teksten aan het corpus toe: een refrein uit hs. Brussel, K.B. II, 119 en een dito uit de door Pleij en Resoort te Wolfenbüttel ontdekte bundel Een nieu Refereyn boeck vol Amoureuse ende sotte ofte boertelicke Refereynen (Amsterdam, 1590). De vier thans bekende Nederlandse bewerkingen van het thema blijken levendiger en aanschouwelijker te zijn dan hun Franse verwanten.
W.L. Braekman publiceert en bestudeert een ‘Anonieme “Lamentacie van Gent”, Een onbekende rederijkersballade van rond 1567’. De tekst weerspiegelt de gevoelens van angst en verwarring die zich van de Gentse calvinisten meester maakten bij de nadering van Alva's strafexpeditie. ‘Ic en weet (schrijft de dichter) voor ons, gueskens, gheenen beteren raed, Dan dat wy ons mesdaet bekennen ende belyen’...
Deel I wordt besloten met twee bijdragen van Anne Marie Musschoot: de tekst van een lezing, getiteld ‘Herdenking Karel van de Woestijne, 10 maart 1878-24 augustus 1929’, en een kort, informatief artikel over het werk van de Noorse neerlandicus
| |
| |
Langvik-Johannessen, ‘Middelnederlands toneel in Noorse vertaling’, gevolgd door een bibliografie van diens publikaties op het terrein van de Nederlandse dramatische literatuur.
Deel II van het Jaarboek ‘De Fonteine’ 1978-1979 logenstraft een bewering die mij in Ntg 72 (1979), p. 572 ten onrechte uit de pen is gevloeid. Ik heb daar geschreven dat de editie van het Testament rhetoricael van Eduard de Dene voltooid was; dat blijkt onjuist: de jongste aflevering brengt de editie van de folia 317 V - 451 R, en de volgende delen zullen nog een historische commentaar en verklarende aantekeningen bij de tekst bevatten. Reden te meer om de Gentse filologen - de editie wordt in samenwerking met het Seminarie voor Nederlandse Literatuurstudie te Gent tot stand gebracht - nog eens te complimenteren met deze veelomvattende onderneming.
Het Jaarboek 1978-1979 (2 dln.) is verkrijgbaar voor 475 BF, te storten op postrekening 000-0301710-40 van de ‘Soevereine Hoofdkamer van Retorica De Fonteine’ te Gent.
w.p.g
| |
Het leven van P.C. Hooft
Toen H.W. van Tricht in 1951 zijn biografie P.C. Hooft in de openbaarheid gaf, maakte hij de opmerking dat het toen zojuist begonnen werk aan Hoofts Opera omnia ongetwijfeld veel nieuwe gegevens aan het licht zou brengen. Had hij moeten wachten met schrijven? Nee, luidde het antwoord, er wordt al zo lang op een biografie van Hooft gewacht, en bovendien, het beeld van de dichter in zijn totaliteit zal niet meer veranderen.
Het is nu bijna dertig jaar later. Van de uitgave van Hoofts verzameld werk is slechts één gedeelte voltooid, en wel de editie van de briefwisseling, op eminente wijze verzorgd door Van Tricht. De nieuwe gegevens die hij in 1951 verwachtte, heeft hij daarmee voor een groot deel zelf aangedragen. Op grond van het nieuwe materiaal is nu dan ook een ‘herschrijving’ verschenen van de biografie van 1951: Het leven van P.C. Hooft, uitgegeven bij Martinus Nijhoff in Den Haag. De opzet van het boek is gelijk gebleven, maar in tal van grote en kleine wijzigingen en vooral aanvullingen is verwerkt wat de laatste jaren over Hooft en zijn werk aan nieuws hebben gebracht.
Van Trichts boek heeft zijn weg allang gevonden en wordt terecht als een meesterlijke synthese beschouwd. Een recensie is nu niet meer op zijn plaats. Wel wil ik hier in deze aankondiging een paar plaatsen aanstippen waar het boek ingrijpend verschilt van de eerste druk. Het meest spectaculair is misschien de passage op p. 58-59 waar Van Tricht krachtig polemiseert tegen de opvatting van W.A.P. Smit dat met DIA in 1608 Ida Quekels bedoeld zou zijn. Van Tricht acht het ondenkbaar dat Hooft ‘in de beperkte kring van het wordend regentenpatriciaat van Amsterdam een tweede vrijage kon beginnen met de vrouw die na de eerste vrijage met zijn neef getrouwd was, zonder dat dit hem maatschappelijk zou schaden’. DIA is z.i. geen anagram maar een benaming die voor iedere geliefde gelden kan: de verhevene, de schitterende. Sterk gewijzigd is het gedeelte dat samenvattend over Hoofts gedachtenleven handelt op p. 222-24. Meer dan in de eerste druk wordt hier ruimte gelaten voor de echtheid van Hoofts stoïsch godsgeloof. En zo is er meer te noemen: Hoofts liefdesgeschiedenis in Venetië krijgt op grond van nieuwe gegevens meer reliëf, bij de bespreking van Barlaeus wordt
| |
| |
nu ook diens melancholie betrokken enz. enz. Veranderingen te over dus, maar in essentie is het beeld van Hooft toch wel gelijk gebleven.
Een technische onvolkomenheid: p. 144 en 145 zijn verwisseld. Voor het overige is het boek aantrekkelijk uitgegeven met 22 deels nieuwe illustraties. De prijs van fl. 35,- voor een boek van 279 blz. is heel aanvaardbaar.
m.a.s.-v.d.d.
| |
Een koning van Arij Prins herdrukt
De drie boeken die Arij Prins publiceerde zijn thans, nu onlangs de fotografische heruitgave van de eerste druk van Een koning is verschenen, alle in herdruk te lezen. Eerder werden heruitgaven verzorgd van Uit het leven en De heilige tocht, resp. in 1975 en 1976.
In Een koning bundelde Prins in 1897 een zestal visionaire, vooral in de middeleeuwen geplaatste prozaschetsen.
Het nawoord van Harry G.M. Prick bevat weinig meer dan citaten uit brieven en recensies van Lodewijk van Deyssel die veel waardering kon opbrengen voor Prins' ‘manjifieke korte kunstwerken van visie en stijl’.
Het is jammer dat een beschouwing over de zeker uitzonderlijke stijl van deze historische verbeeldingskunst, - het bepaald niet eenvoudige proza kenmerkt zich o.a. door vergaande syntactische afwijkingen en allerlei klankherhalingen -, hier ontbreekt. Evenmin wordt ingegaan op de situering van deze verhalen in het literair-historische kader van realisme, impressionisme en neo-romantiek. Men kan zich m.i. afvragen of het zo de lezer niet moeilijk wordt gemaakt tot een soortgelijk oordeel te komen als destijds van Deyssel.
De fotografische herdruk van Een koning is uitgekomen, in een oplage van 1000 exemplaren, bij uitgever Joost Nijsen, heeft een omvang van 264 blz. en kost f 27,50. Het boek is in de handel verkrijgbaar, maar kan ook rechtstreeks besteld worden bij de uitgever, Leimuidenstraat 11, 1059 ED Amsterdam.
j.h.m. anten
| |
De ontstaansgeschiedenis van een gedicht van Leopold
In het Verzameld werk van J.H. Leopold (dl. I, p. 301-304) is een onvoltooid gedicht opgenomen, dat begint met de woorden ‘Naast ons, naast ons, achter het riet’. De editeur, P.N. van Eyck, heeft de tekst zo goed en zo kwaad als het ging samengesteld op grond van de werkpapieren die hij in de nalatenschap van de dichter had aangetroffen. Die nalatenschap bestaat voor dit gedicht uit ‘twee krante-artikelen, een blocnoteblaadje met een naam en adres, drie dubbelgevouwen velletjes schrijfpapier, drie halve velletjes postpapier, een katerntje van twaalf bladzijdjes, drie delen van een enveloppe, dertien blaadjes plus een stukje van een veertiende, afkomstig van zeven verschillende blocnotes, en vijf snippers met een of een paar woorden’, beschreven met verschillende inktsoorten en pennen, zwart potlood, aniline- en kleurpotlood. De volgorde waarin deze stukken thans in het Letterkundig Museum worden bewaard, is zeker niet chronologisch. Bovendien blijkt al bij oppervlakkige waarneming dat Van Eyck slechts gedeelten van de tekst - de stukken die hij als min of meer definitief beschouwde - in zijn editie heeft opgenomen.
| |
| |
Is het mogelijk door bestudering van deze papieren resten een beeld te vormen van het gedicht dat Leopold heeft willen schrijven, en van de wijze waarop hij daarbij al dichtend te werk is gegaan? Het antwoord luidt ja - maar ieder die ook maar een vage notie heeft van het chaotische karakter van het materiaal, zal beseffen hoeveel filologische scherpzinnigheid en inlevingsvermogen ervoor nodig is om hier een verifieerbare interpretatie te bereiken. Leopolds nalatenschap is in zoverre hoogst uitzonderlijk, wellicht zelfs uniek, dat hij ook de kleinste notities voor een gedicht-in-wording placht te bewaren. Anderzijds vormt dit materiaal, hoe compleet ook, natuurlijk slechts een zeer gebrekkige en onvolledige neerslag van het creatieve proces dat zich bij het dichten in zijn hoofd voltrok: ontelbare gedachten, overwegingen, bedoelingen, alternatieven, aarzelingen, zijn niet genoteerd en laten zich alleen gissenderwijs reconstrueren.
In zijn boek Op het voetspoor van de dichter, De ontstaansgeschiedenis van J.H. Leopolds ‘Naast ons, naast ons, achter het riet’ (Amsterdam, Athenaeum - Polak & Van Gennep, 1980; 173 pp.) brengt A.L. Sötemann verslag uit van wat hij uit Leopolds werkpapieren heeft kunnen afleiden. Hij is erin geslaagd, de chronologische volgorde van de notities met een grote mate van waarschijnlijkheid vast te stellen. Alle betrokken documenten zijn op uitstekend leesbare wijze in het boek gereproduceerd - een technische prestatie waarvoor de uitgever lof toekomt. Op grond van zijn analyse kan Sötemann laten zien wat Leopold in de verschillende stadia van zijn werk aan ‘Naast ons, naast ons, achter het riet’ voor ogen moet hebben gestaan, en hoe het gedicht als uitvloeisel van zijn intenties onder zijn schrijvende hand langzaam gestalte begon te krijgen. Het is een fascinerende studie geworden. Fascinerend in twee opzichten: ten eerste vanwege de zeldzame kans, een groot dichter aan het werk te zien, tastend op weg naar de onbegrijpelijke volmaaktheid die zijn poëzie kenmerkt; ten tweede omdat deze studie aantoont welke inzichten in het toch zo duistere, althans verhulde proces van het ontstaan van een gedicht bereikt kunnen worden door middel van de bestudering van een aantal nietige beschreven papiertjes.
w.p.g.
| |
Brieven van Bloem aan Van Eyck
In Ntg 72 (1979), p. 574-75, is de uitgave van de brieven van Bloem aan Van der Leeuw aangekondigd. In dezelfde reeks, Achter het boek (15e jg., afl. 1-3 en 16e jg., afl. 1-3) hebben nu J.C. Bloems Brieven aan P.N. van Eyck een editie gekregen, bezorgd door G.J. Dorleijn, A.L. Sötemann en H.T.M. van Vliet ('s-Gravenhage, Nederlands letterkundig Museum en Documentatiecentrum, 1980, 2 dln., te samen 468 pp.; prijs: f 44,- per deel). Het gaat om 268 documenten (brieven, correspondentiekaarten en briefkaarten) uit de periode 1910 tot 1962, alle afkomstig van Bloem. De brieven van Van Eyck aan Bloem zijn, op een gedeelte van een ontwerp en één doorslag na, niet bewaard gebleven. De editie bevat al deze stukken, voorzien van een zeer uitvoerige annotatie, voorafgegaan door een inleiding en een verantwoording, en aangevuld met twee bijlagen (een artikel van Bloem over Verwey en De Beweging en een gedeelte uit de correspondentie Bloem-Verwey inzake de retoriek). Talrijke illustraties (portretten, reprodukties van geschreven, getypte en gedrukte stukken), een Register van verzen en bundels, een Zakenregister en een Personenregister completeren het boek.
Natuurlijk behoort veel in deze brieven - hoe boeiend het ook is zich een beeld te
| |
| |
vormen van de wisselende relaties tussen de correspondenten - onherroepelijk tot de ‘petite historie’. Veel groter echter is hun belang als poëticale documenten. Zij stellen de lezer in staat ‘Bloems opvattingen over en omgang met de literatuur vooral in de jaren tien van zeer nabij te leren kennen: de dichter schrijft en geeft een oordeel over zijn eigen verzen en over het werken er aan: de brieven bevatten talrijke varianten; hij doet verslag van zijn enthousiasme voor of aversie tegen bepaalde auteurs - vaak op het ogenblik dat hij hun werk leert kennen - en geeft criteria voor zijn oordeel. En dat alles geschiedt op een spontaner en minder geformaliseerde manier dan in essays en kritieken pleegt te gebeuren’ (Inleiding, p. 5).
Naast de Verzamelde gedichten in hun definitieve redactie, naast de grote historisch-kritische uitgave van De gedichten van J.C. Bloem (zie Ntg 73, 1980, p. 176-77), hebben nu twee belangrijke collecties brieven van Bloem het licht gezien. Voegt men daar Sötemanns studies over de dichter aan toe, die onlangs in gebundelde vorm zijn herdrukt (A.L. Sötemann: Vier opstellen over J.C. Bloem, Amsterdam, Athenaeum - Polak & Van Gennep, 1979, 171 pp.), dan moet men constateren dat het ideaal van de filologie, een dienende wetenschap te zijn met als doel: lezers in staat te stellen op de best denkbare wijze kennis te nemen van teksten, hier zo niet verwezenlijkt, dan toch wel heel dicht benaderd is.
w.p.g.
| |
Vrouwengeschiedenis
In twee delen waarvan het eerste chronologisch, het tweede thematisch geordend is, heeft Wantje Fritschy een ‘reader’ Fragmenten Vrouwengeschiedenis samengesteld. De bundels zijn, zoals de andere in de reeks ‘Geschiedenis in veelvoud’ in de eerste plaats voor historici bedoeld, maar uiteraard kunnen ze voor iemand die zich in zijn nederlandistisch onderzoek met de vrouw als schrijver of als onderwerp van literatuur bezighoudt, ook nuttig materiaal bevatten. Voor iemand die zoals ik vooral een historisch gerichte belangstelling heeft, valt de oogst niet mee. Dat is geen verwijt aan de samenstelster: ook zij moet tot haar spijt constateren dat er voor de periode vóór 1870 nog niet veel bronnenmateriaal over vrouwen ter beschikking staat en dat er nog maar weinig studies bestaan die het bestaan van verschillende groepen vrouwen reliëf geven. En zo treedt dan de onvermijdelijke en toch niet zo erg representatieve Anna Maria van Schuurman weer op als enige vertegenwoordiger van schrijvende vrouwen in de 17de eeuw. De bundels tellen 231 resp. 237 blz. en kosten elk f, 35,-.
m.a.s.-v.d.d.
|
|