De Nieuwe Taalgids. Jaargang 73
(1980)– [tijdschrift] Nieuwe Taalgids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 518]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Autonome spellingWim Zonneveld‘Het lijkt overmoedig om over de spellingkwestie te schrijven na het vele dat door talloze leken, en door enkele mannen van taalwetenschap te berde is gebracht. Er is echter één punt dat naar mijn mening nooit zo duidelijk is gemaakt dat men het over het algemeen als begrepen kan beschouwen, door autoriteiten zomin als het grote publiek. En dat is dat men strikt moet onderscheiden tussen de eigelike spelling en de taalkundige kwesties die er aan vastgehaakt zijn.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
0. InleidingGa naar voetnoot+Met een misschien nog wel hogere frequentie dan ooit het geval is geweest vinden de laatste paar jaren publikaties plaats van werken waarvan op grond van de titel kan worden aangenomen dat ze gaan over ‘spelling’. Twee heel recente publikaties van dit type zijn bijvoorbeeld Achtergronden van Spelling, een verslag van een symposium gehouden op 24 april 1976 te Leeuwarden met als doel ‘een bezinning over verschillende problemen die verband houden met de spelling en [...] de vraag wat er op dit moment in de wetenschap over gedacht en gezegd wordt’ (Verantwoording door A. Feitsma, sekretaris Ynteruniversitaire Stúdzjerie Frysk), en Spelling, een boek van 5 auteurs gepubliceerd in 1979 en ‘bedoeld om informatie te verschaffen over de problematiek rond de spelling van het Nederlands’ (Inleiding). Het merkwaardige feit doet zich echter voor dat het onderwerp van deze werken (en dit geldt voor een groot deel ook voor de welbekende traditie waarin ze geschreven zijn, zie de bibliografieën van beide boeken en, op inleidend nivo, Cohen en Kraak 1972) in tegenstelling tot de verwachting niet ‘spelling’ is, maar uitsluitend de relatie tussen spelling en spraak, of misschien beter, een abstractie van de laatste: de gesegmenteerde spraak. Als illustratie daarvan zouden de volgende tamelijk willekeurig gekozen illustraties kunnen dienen: De hoofdregel van onze spelling is de zg. regel van de beschaafde uitspraak... (Achtergronden p. 14, cursivering van de auteur) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
etc. Vooral voorbeelden zoals de laatste twee illustreren het punt dat het in deze werker niet gaat om observaties over spelling, en dat het ook geen spellingsproblemen zijn die worden aangestipt. Het woord actie wordt ook zo gespeld in acties en actief, het woord demonstratie wordt ook zo gespeld in demonstraties en demonstratief, hoed wordt zo gespeld in hoeden en hoedespeld, en tien in achttien, tiende, met z'n tienen, etc. Op dezelfde manier is de steeds terugkerende kwestie dat de dubbele tt van katten maar met één klanksegment correspondeert (t in [kαtə]) geen vraag die met spelling te maken heeft, maar weer met de relatie tussen klank en spelling. Vanuit spellingsoogpunt wordt katten pas merkwaardig als men zich realiseert dat het enkelvoud maar één t heeft, en dat een meervoudstoevoeging lang niet altijd -ten is of gepaard gaat met verdubbeling van de laatste letter (cf. hoeden). Er is hier sprake van een ‘spellingsalternantie’, blijkbaar onafhankelijk van een ‘uitspraakalternantie’, die het in principe waard is een ook onafhankelijke spellingsanalyse los te maken. Ik zal hierop beneden verder ingaan, maar voordat ik dat doe, is het ter verduidelijking waarschijnlijk nuttig dat ik nog een paar citaten geef om hetzelfde punt in een iets algemener licht te stellen. Tot de empirische status van het alfabetisch schrift behoort ook het ervaringsfeit dat een spellingsysteem eenvoudiger is naarmate de correspondentie tussen foneem en letter groter is (Achtergronden p. 29). Wat opvalt is dat de auteurs van deze passages refereren aan abstracties uit de klankleer zoals ‘foneem’, ‘onderliggende vorm’, ‘tussenliggende vorm’, ‘abstractienivo’, en deze abstracties uit de klankleer blijkbaar óók in één of andere vorm als zinnig accepteren, terwijl over de spelling wordt geschreven als iets zeer concreets, waarvan het qua abstractie eigenlijk alleen maar de vraag is van welk fonologisch-fonetisch nivo het een vertaling is. Op zich lijkt me deze laatste vraag enigszins voorbarig gezien het feit dat er nog nauwelijks stevige en coherente ideeën over de Nederlandse klankleer bestaan (zie ook Achtergronden p. 20), maar de impliciete aanname dat spelling niet zelf zou kunnen worden beschreven als een (generatief, d.w.z. expliciet) systeem van misschien relatief abstracte generalisaties in regelvorm is, denk ik, een nog grotere hinderpaal op weg naar een antwoord. Het is voor een uitwerking van dit laatste gezichtspunt dat ik hier zou willen pleiten, in een soort analyse waarvoor Johan Kerstens en ondergetekende onafhankelijk de wellicht licht provocerende, maar niettemin zeer suggestief bedoelde term autonome spelling hebben bedacht, en waarvan nu een aantal voorbeelden volgen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Autonome spellingDe nog niet bestaande theorie van autonome spelling (AS) beschouwt spelling als een generatief systeem van geordende regelmatigheden, die in essentie zo algemeen mogelijke uitspraken zijn over de spelling van de taal in kwestie. Samen geven deze regelmatigheden een definitie van het spellingssysteem van de taal, kortweg ze ‘genereren’ dit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
systeem. Het lijkt voor de hand liggend dat het ontstane model (set van hypotheses) ergens één of meerdere verbindingen heeft met een ‘generatieve grammatica’ van de taal in kwestie, waaronder een Halleaanse fonologische component, maar AS beschouwt dit niet als a priori gegeven (ik kom later nog op dit punt terug). Zonder uitgebreid nader onderzoekGa naar voetnoot1 op de betrokken terreinen beschouwt AS uitspraken over verdere details van deze relatie als speculatief (niet meer, maar zeker niet minder), en AS ziet dit gezichtspunt als pure winst. (Het kan zijn dat wat dit betreft AS overeenkomsten vertoont met enige ideeën naar voren gebracht door Balk in Achtergronden, en die uit hoofdstuk 6 van Spelling; zie verder ook sommige passages in Schane (1977)). In bekende, maar wat betreft de onderhavige kwestie nog tamelijk vacueuze terminologie is de uitwerking van dit punt een ‘empirische kwestie’.Ga naar voetnoot2 Een empirische beslissing die AS voorlopig wel neemt, is dat formuleringen in elk geval in sommige gevallen gebruik mogen maken van een generatief-achtige notatiewijze, meer in het bijzonder de notatie die gebruikt wordt in de generatieve fonologie, wat betreft de vorm van de regels, het gebruik van enkele fonologische en morfologische features, ‘cover’-symbolen zoals C voor medeklinker en V voor klinker, en het soort operaties dat de regels uitvoeren. Uit het benedenstaande fragment van een autonome spelling van het Nederlands zal dit ook blijken. Hoewel het natuurlijk onduidelijk is hoe in een volstrekt autonome spelling een eigenschap zoals bijv. ‘stem’ een rol zou kunnen spelen, moet aan de andere kant de op te stellen theorie voldoende speelruimte worden gegeven om verschijnselen waarbij zulke features een rol lijken te spelen te zien als indicaties van een relatie tussen uitspraak en spelling, maar voorlopig niet meer dan dat. Deze beslissing kan juist zijn of onjuist, maar zij is in elk geval empirisch beslisbaar. De formuleringen (‘regels’) zelf zijn qua uitvoering tamelijk doorzichtig, zeker na lezing van hoofdstuk 6 van Trommelen en Zonneveld (1979). Het verdient aanbeveling in gedachten te houden dat elk ervan heel gemakkelijk bij nadere beschouwing onjuist kan blijken, maar de hoop leeft dat dit niet zal gelden voor de gepresenteerde argumentatiepatronen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Fragment van een autonome spelling van het NederlandsBeschouw de onderstaande in elk geval semantisch gerelateerde enkel- en meervouden.
Zoals boven aangeduid is binnen AS het voorkomen van één medeklinker in het enkelvoud tegenover twee in het meervoud een ‘spellingsalternantie’, en de vraag is dus hoe, d.m.v. welke ‘generalisaties over Nederlandse spelling’ deze alternantie uitgedrukt moet worden. Op het eerste gezicht komen twee voor de hand liggende mogelijkheden in aanmerking: óf de medeklinker wordt verdubbeld in het meervoud, óf de twee identieke mede- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klinkers worden gedegemineerd in het enkelvoud. Bij nadere beschouwing blijkt de eerste oplossing iets tegen zich te hebben, en de tweede iets voor zich. Tegen de eerste oplossing pleit dat in een groot aantal gevallen medeklinkers op het eind van een stam in het Nederlands niet verdubbeld worden bij meervoudsvorming, wat blijkt uit de paren in (2).
Hoewel deze paren qua spelling volstrekt regelmatig en doorzichtig zijn, zou het verdubbelingsproces er natuurlijk toch rekening mee moeten houden, en daardoor qua formulering uitgebreid moeten worden. Zo'n noodzakelijke uitbreiding pleit natuurlijk eerder tegen dan voor het voorstel. Andersom behandelt het degemineringsproces de gevallen in (2) als volstrekt regelmatig door er geen uitspraak over te doen. Voorlopig kunnen we dit proces als volgt formuleren:
(3) degeminatie Ci → Ø / _____ Ci S̸
Dat wil zeggen: identieke medeklinkers worden gereduceerd tot één op woordeinde, deze laatste notie gerepresenteerd door het symbool S̸ voor ‘spatie’. Hiernaast pleit voor regel (3) dat hij onafhankelijk gemotiveerd is. Als eerste toont het gedrag van het nominaliserende suffix -s, geplakt achter bijvoeglijke naamwoorden, dit aan. In de meeste gevallen heeft toevoeging van dit suffix geen effect op de spellingsvorm van het basisadjectief, zoals de paren in (4) laten zien.
Maar bijvoeglijke naamwoorden die zelf al op een -s eindigen krijgen geen dubbele s op het eind van het woord, zoals de paren in (5) laten zien:
Regel 3 verklaart dit verschijnsel. Merk op dat het enige ‘fonologisch’-achtige onderdeel van het argument het ‘cover’-symbool C voor medeklinker in (3) is, maar dat in het argument zelf verder geen moment het woord ‘spraak’ een rol heeft gespeeld. De observatie dat ook de Nederlandse klankleer hoogstwaarschijnlijk een degemineringsproces voor medeklinkers kent is dus irrelevant. Een tweede onafhankelijke motivatie voor (3) komt van het gedrag van het suffix -t van de derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van Nederlandse werkwoorden. Net zoals -s, wordt -t normaliter simpelweg aan een gegeven stam toegevoegd, zoals blijkt uit de paren in (6). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alleen als de stam zelf al op een -t eindigt volgt in de 3de persoon enkelvoud geen extra -t in de spelling.
Opnieuw verklaart regel (3) dit verschijnsel. Als we op grond van deze argumenten aannemen dat werkwoorden zoals blokken een ‘onderliggende spellingsvorm’ hebben met kk aan het eind, brengt het beschouwen van de 3de persoon enkelvoud van deze werkwoorden ons een stap verder. Deze vormen hebben maar één stammedeklinker voor de uitgang, cf. (8):
Redelijkerwijs betekent dit dat óf het 3de persoonssuffix pas wordt toegevoegd als DEGEMINATIE geweest is, óf dat DEGEMINATIE moet worden uitgebreid als in (9). Tegen de eerste oplossing pleiten de paren in (7): groet zou dan alsnog groett worden. De tweede is onafhankelijk gemotiveerd. Dit laatste blijkt uit toevoeging van de suffixen -ste (superlatief) en -ster (vrouwelijke agens) aan stammen die zelf al op een -s eindigen. De relevante paren staan in (10) en (11).
De uitbreiding van (3) tot (9) verklaart dit verschijnsel. Door deze stap krijgt DEGEMINATIE overigens wel in principe de mogelijkheid te opereren binnen samenstellingen zoals die in (12). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier treedt geen reductie van het identieke cluster op, en dit kan verklaard worden door aan te nemen óf dat (9) niet over een abstracte interne samenstellingsgrens (zeg: S̸) kan heenkijken, óf dat het proces dat samenstellingen creëert qua spelling simpelweg bestaat uit het samenvoegen van losse woorden, d.w.z. ná regel (9) geordend is. De keuze tussen deze twee mogelijkheden is vooralsnog open. Twee wat meer marginale vormen van motivatie voor DEGEMINATIE-tak (9a) zijn de volgende. Zie eerst de in (13) weergegeven spellingsfeiten.
Wat het spellingsproces ook moge zijn dat in de rechterleden van de paren in (a) voor het verschil tussen i en j zorgt, de medeklinker j kan blijkbaar in elk geval dienst doen als rechteromgeving voor de DEGEMINATIE van de voorafgaande ll. De onder (b) gegeven vormen laten zien dat het onwaarschijnijk is dat er een spellingsregel bestaat die li omzet in lli. De gegevens in (14) laten zien dat het prefix trans- in combinatie met een stam die zelf begint met sC- een door de nieuwe DEGEMINATIE-tak voorspeld resultaat oplevert.
Merk op dat opnieuw de notie ‘uitspraak’ geen rol heeft gespeeld bij de hier voor (9) gepresenteerde motivatie. DEGEMINATIE (9) blijkt ‘gevoed’ te worden door één van de weinige vormen van ‘spellingsassimilatie’ die het Nederlands kent, de aanpassing van het suffix voor verleden deelwoorden qua stem aan de voorafgaande stamletter, zoals in (15).
Blijkbaar hebben k, p, f en s spellingsgewijs een eigenschap die verband houdt met de fonologische eigenschap [- stem], en geldt dat voor de g, i, n, l en m wat betreft [+ stem]. Zoals al eerder vermeld zullen we AS de vrijheid gunnen om van zo'n fonologisch feature gebruik te maken onder verwijzing naar het empirisch karakter van zo'n stap. De relevante taalfeiten wat betreft de verhouding tussen DEGEMINATIE en het hierbesproken assimilatieverschijnsel zijn die in (16). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toevoeging van het betreffende suffix plus assimilatie zal leiden tot tussenliggende spellingsvormen zoals ge-meld-d en ge-groet-t. DEGEMINATIE op woordeinde zorgt daarna voor de vereiste enkele medeklinker. De in (17) gepresenteerde taalfeiten laten zien dat er (voorlopig) derivaties zijn waarin beide subregels van DEGEMINATIE actief zijn.
Voor deze deelwoorden leidt assimilatie tot opeenvolgingen van drie identieke medeklinkers: ge-redd-d, ge-stutt-t, etc. In (18) is geïllustreerd hoe de derivaties van deze deelwoorden verlopen.
Overigens hebben we ons nog niet uitgelaten in deze analyse over de onderliggende spellingsvorm van het VT-suffix. Hoewel er aanwijzingen zijn dat fonologisch gezien de stemhebbende variant gekozen moet worden (cf. Trommelen en Zonneveld, 1979: 119vv.), hebben de daar gegeven argumenten, niet onverwacht binnen AS, geen enkele relevantie voor de onderhavige analyse, zelfs niet heuristisch. Ik zal beneden nog verder op dit punt ingaan, en formuleer intussen de betreffende assimilatieregel neutraal als in (19).
(19) VT-ASSIMILATIE VT → [α stem] / [α stem] _____
Tenslotte moet de analyse nog een eigenaardigheid verantwoorden die naar boven komt in de adjectivische verbuiging van verleden deelwoorden. Niet onverwacht kunnen we stellen dat deze in een groot aantal gevallen plaatsvindt door toevoeging van -e aan het deelwoord. Zie de voorbeelden in (20).
Zodra echter de stam zelf op een -d of -t eindigt vindt een onverwachte vorm van clusterreductie plaats, die op grond van de verleden tijden zónder die reductie moeilijk anders dan als een ad hoc eigenschap van de verleden deelwoorden zelf gezien kan worden. De rijtjes in (21) illustreren dit punt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een eerste gedachte over een oplossing voor dit verschijnsel zou kunnen zijn om te zeggen gen dat adjectivische verbuiging volgt op DEGEMINATIE, maar dit voorstel moet verworpen worpen worden vanwege de dubbele dd en tt in (22), en de simpele voorbeelden in (23).
Voorlopig zullen we daarom dit verschijnsel beschrijven door een speciale regel toe te voegen, een regel van ‘verleden deelwoord’-allomorfie van ongeveer de volgende vorm: (24) VD-ALLOMORFIE
Ci
De relevante derivaties verlopen nu als volgt:
De aangegeven volgorde van de regels voorkomt dat *gerede zal worden afgeleid van ge-redd-d-e (> ge-reØd-d-e< ge-reØd-Ø-e). De vorm van regel (24) veronderstelt, zoals de derivaties ook al laten zien, dat VDALLOMORFIE opereert na ASSIMILATIE-regel (19). Deze vorm is gekozen omdat bij de omgekeerde volgorde ALLOMORFIE zou moeten vermelden dat de twee Ci's in zijn formulering mogen verschillen van ‘stem’. Zoals ASSIMILATIE zelf aantoont verbiedt AS het gebruik van zo'n fonologisch feature niet, maar het lijkt redelijk om te veronderstellen dat een oplossing zonder het ‘leen’-feature wel hoger wordt geëvalueerd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tot zover een uitgewerkt argument voor de onderliggende spellingsvormen katt voor kat, en ge-katt-t voor gekat. Terwijl we nu het begin van een idee hebben van een autonome spellingscomponent van het Nederlands, blijkt de analyse ook nog in een geheel onafhankelijke richting te kunnen worden uitgewerkt. De zojuist voorgestelde onderliggende spellingsvormen maken namelijk díe analyse mogelijk van alternanties tussen enkele en dubbele klinkers die het meest door onafhankelijke argumenten gesteund wordt. Beschouw hiervoor eerst de in (26) gegeven paren.
De nieuw te verklaren spellingsalternantie hier is het voorkomen van twee klinkers in het enkelvoud, tegenover één in het meervoud, en de vraag is weer hoe deze alternantie in termen van generalisaties over Nederlandse spelling gegoten kan worden. Op het eerste gezicht zijn er weer twee mogelijkheden: óf twee klinkers zijn gereduceerd tot één in het meervoud, óf één klinker heeft zich verdubbeld in het enkelvoud. De boven gegeven analyse van het paar kat/katten laat de mogelijkheid toe dat de meervoudsvorm als basisvorm optreedt, en het is juist deze die met onafhankelijke argumenten onderschreven lijkt te kunnen worden. Beschouw daarvoor eerst de contractie-paren in (27).
Uit deze paren kan worden afgeleid dat CONTRACTIE qua spelling geformuleerd kan worden als allomorfie van de met Ø na een klinker, d.w.z. als in (28).
(28) Contractie
V d e
Bij alleen deletie van d zouden we spellingsregels nodig hebben om e weg te werken uit broe-er, en om te zetten in a in va-er. Bij mijn weten zijn zulke regels slecht tot niet te motiveren. Gegeven dus dat CONTRACTIE de deleert, laten de paren in (29) zien dat verdubbeling van de klinker voor _____ CS̸ in het Nederlands een noodzakelijke regel is:
De veronderstelde regel, geordend na CONTRACTIE, kunnen we als volgt formuleren:
(30) Vocaalverdubbeling
Ø → Vi / C Vi _____ CS̸
Een onafhankelijk argument voor deze regel maakt gebruik van de trio's in (31), waar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegenwoordige tijden met ij en ui resp. staan tegenover verleden tijden met geschreven e(e) en o(o).
De regel of regels die deze tegenwoordige en verleden tijden verbindt of verbinden worden formeel eenvoudiger (d.w.z. qua aantal verbruikte symbolen) als ze geformuleerd kunnen worden als in (32a) i.p.v. (32b).
Laten we het verschijnsel van (31)-32) Ablaut noemen. De vocaalverdubbelingsanalyse van (26) laat een eenvoudige beschrijving van ABLAUT toe, en ontleent daaraan een onafhankelijk argument. Tenslotte volgt een argument voor VOCALLVERDUBBELING als in regel (30) voor de paren in (26) uit de manier waarop als dat noodzakelijk is, klemtoon in woorden van dit type wordt aangegeven, versus het type uit de rechterhelft van (31). Zie hiervoor (33).
Het proces van klemtoontoewijzing bestaat blijkbaar uit het toekennen van klemtoon aan de linkervocaal in een cluster, met automatisch goed gevolg in een ‘cluster-van-één’, onder de verdubbelingsanalyse, zie (34):
Andersom (d.w.z. als apen etc. is afgeleid door ‘verenkeling’) zou klemtoontoewijzing een verschil moeten maken tussen een cluster van twee identieke vocalen met accent op beide, en een cluster van twee niet-identieke vocalen met accent op de linker. De in (34) gepresenteerde beschrijving is simpeler, en ondersteunt de regel van VERDUBBELING in (30). Ondanks de motivering ervan laat deze analyse een aantal problemen na die om een oplossing vragen. Voorlopig kan hier slechts een suggestie voor mogelijke oplossingen gedaan worden. In de eerste plaats is er een aspect van de bovengegeven voorbeelden dat correctie behoeft, en dat is het voorkomen van dubbele ee op woordeinde. Zoals nu geformuleerd geven CONTRACTIE en ABLAUT voor de voorbeelden in (35) een enkele e op woordeinde: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De regel die de gewenste producten oplevert kan geformuleerd worden als in (36).
(36) e-VERDUBBELING
Ø → e / C e _____ S̸
Deze regel dient weliswaar als correctieregel op de output van CONTRACTIE en ABLAUT, maar hij is ook onafhankelijk gemotiveerd. Beschouw hiervoor het volgende. Zoals vaker geobserveerd is ee de enige sequentie van identieke vocalen die in het Nederlands op het woordeinde is toegestaan. Andere sequenties zijn óf niet identiek, óf enkel, zie (37a) en (37b):
Regel (36) heeft dus de belangrijke neventaak om het gat in deze distributie op te heffen. Terwijl finale e-VERDUBBELING op deze manier redelijk goed te motiveren is, deelt de regel nog een moeilijkheid met VOCAALVERDUBBELING die teruggaat op de representatie van de ‘spellingsschwa’ in het Nederlands. Zoals regel (36) verkeerde voorspellingen doet voor de woorden in (38) (kade > *kadee), zo doet (30) dat voor (39) (vader > *vadeer):
De toevoegingen tussen haakjes laten zien dat een analyse met twee finale medeklinkers als oplossing voor de problemen met (39) niet voor de hand ligt. Een deel van de moeilijkheden kan misschien worden teruggevoerd op het feit dat ii nooit voorkomt in het Nederlands. Dit laat de mogelijkheid open van een meer abstracte representatie van de sequenties -ig, -ik, en -ij, hoewel ze in een meer concrete oplossing simpelweg van regel (30) zouden kunnen worden uitgezonderd. Zo'n oplossing is niet voorhanden voor de finale -eC sequenties uit de linkerrij van (39), vanwege de paren in (40).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rechterparen met het accent aigue ter verduidelijking op de é zijn de gevallen waarin VOCAALVERDUBBELING moet werken, in de linkerparen moet dat voorkomen worden. Sequenties als -er en -el kunnen dus niet simpelweg als uitzonderingen worden gemarkeerd. In feite zijn dit natuurlijk voorbeelden van het anecdotische negeren-probleem. Een analyse die met enige brute kracht kan worden doorgevoerd markeert de e's van de linkerhelft van (40) met het feature [+ cons] (= C), die in de rechterhelft als [- cons] (= V). Dit houdt de eerste automatisch uit VOCAALVERDUBBELING, en uit e-VERDUBBELING als deze regel het feature [- cons] krijgt toegevoegd. Deze analyse krijgt enige onafhankelijke motivering uit de observatie dat de e's uit de linkerhelft van (40) geen klemtoon kunnen dragen: *radér, *kalmér, *legér, *kantél, *bedél, etc., zelfs niet ter aanduiding van contrastieve klemtoon. Onder de niet onredelijke veronderstelling dat vocalen in het algemeen wél zouden moeten kunnen worden beklemtoond, is de markering van de ‘onbeklemtoonbare’ e's als [+ cons] enigermate onafhankelijk gemotiveerd. Verdere consequenties van deze analyse moeten natuurlijk worden onderzocht. Misschien zijn de hier aangestipte problemen een indicatie van het feit dat de gepresenteerde analyse van enkele en dubbele vocalen een generalisatie mist die bij het beschouwen van verdere spellingsfeiten naar boven komt. Als laatste opmerking over de finale e is nog het vermelden waard dat de paren in (41) laten zien dat de tot nu toe ontwikkelde procedure nog een kleine wijziging moet ondergaan.
Deze vormen laten zien dat óf de rechtercontext van e-VERDUBBELING moet worden uitgebreid met een extra tak die verlengt voor [+ suffix], óf dat deze regel opereert voordat suffixen worden toegevoegd. De laatste oplossing is onafhankelijk gemotiveerd als we aannemen dat het wenselijk is om de suffix-vocaal -e van o.a. (10), (20)-(21), en (23) zoveel mogelijk in deze concrete vorm in het ‘spellingslexicon’ op te nemen. Het verschijnen van het trema op de suffix-klinkers in (41) is hiermee overigens niet verklaard, maar bij gebrek aan uitgewerkte ideeën zal ik hier verder geen uitspraak over doen. Een uiteindelijke theorie over de Nederlandse spelling zal er natuurlijk wel een beregeling voor moeten vinden. Ondertussen geeft het bovenstaande bij elkaar ons de gelegenheid om de volgende eerste voorlopige indruk van de spellingscomponent van het Nederlands te formuleren:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In deze lijst (waar ] een ordeningsrelatie aangeeft) is nog niet opgenomen regel (30) VOCAALVERDUBBELING, en dat is met opzet gedaan, omdat ik tot slot van dit fragment van een autonome spelling van het Nederlands nog wat eigenschappen van deze regel zou willen verduidelijken. Beschouw als inleiding de volgende werkwoordsvormen.
Deze rijtjes laten zien wat de formulering van VOCAALVERDUBBELING in (30) nog niet vangt, namelijk dat verdubbeling ook plaatsvindt als een extra medeklinker volgt. Dit zou uit te schrijven zijn door het S̸-teken in (30) samen met een C tussen accolades te zetten, ware het niet dat zo'n uitbreiding automatisch verdubbeling voorspelt in een groot aantal monomorfematische woorden waarin geen verdubbeling plaatsvindt. Dit zijn woorden van de types gerangschikt in (44).
Om hier verdubbeling te voorkomen zouden we moeten vermelden dat het proces alleen maar plaatsvindt voor een suffix-medeklinker. Dat zouden we liefst moeten vermijden omdat het vooralsnog onduidelijk is hoe een feature [+ suffix] een rol zou kunnen spelen in het Nederlandse spellingssysteem. We zoeken daarom tentatief naar een andere oplossing die liefst onafhankelijk gemotiveerd moet zijn. Eén zo'n oplossing met een voorlopig enigszins speculatief karakter verloopt als volgt. Merk op dat een mogelijke generalisatie in (43) is dat toevoeging van een suffix met een beginvocaal (zeg een ‘vocaalsuffix’) geen effect heeft op de voorafgaande werkwoordsstam, terwijl bij toevoeging van een suffix dat met een medeklinker begint (zeg een ‘consonantsuffix’), woordeinde-effecten optreden. Als we aannemen dat dit een zinnige observatie is, dan kunnen we dit formaliseren door aan te nemen dat (42ii) moet worden opgesplitst in twee delen, dat van vocaalsuffix-toevoeging, en dat van consonantsuffix-toevoeging. De hiermee veronderstelde derivaties verlopen als volgt:
en met een voorbeeld uit (8) als volgt: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
etc. Onder de veronderstelling dat -de en -te van de verleden tijd opgebouwd zijn uit twee suffixen is een ‘consonantsuffix’ hier blijkbaar interpreteerbaar als elke sequentie van suffixen waarvan de eerste met een consonant begint. Een potentieel probleem wordt nu gevormd door de adjectivische verbuiging van verleden deelwoorden die allomorfie ondergaan na een ‘enkele klinker’. De derivaties van (47a) verlopen nog steeds goed (vgl. (25)), maar de nieuwe in (47b) gaan fout.
Een aantal mogelijkheden doet zich voor om dit manco te herstellen, waaronder de truc om als onderdeel van ALLOMORFIE de identieke klinker te deleren, of om DEGEMINATIE zo uit te breiden dat ook dubbele klinkers in de omgeving _____CV er onder zouden vallen. Beide suggesties zijn echter complicaties die we zoveel mogelijk zouden moeten vermijden, zeker in het zicht van een betere oplossing. Deze laatste mogelijkheid doet zich voor als we ons realiseren dat de derivaties in (47b) uitstekend verlopen als ze zouden ontstaan door toevoeging van een klinkersuffix dat de stam zou afschermen van de werking van VOCAALVERDUBBELING. Dit is natuurlijk precies wat we bereiken door ALLOMORFIE naar het vroegst mogelijke stadium te halen, zodanig dat hij de suffixconsonant kan deleren vóór VOCAALSUFFIGERING plaatsvindt. De nu correcte derivaties verlopen dan als volgt:
Wat opvalt is dat ALLOMORFIE nog steeds veronderstelt dat VT-ASSIMILATIE eerst wordt toegepast, omdat ALLOMORFIE anders nog steeds nodeloos gecompliceerd zou moeten worden door verschil in stem toe te laten tussen stam en suffix. De verdere voorbeeldderivaties in (49) verduidelijken de hier voorgestelde procedure nog wat verder. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Merk op dat het proces van VOCAALSUFFIGERING waarschijnlijk op z'n elegantst verloopt als het beschouwd wordt als een filter-achtig mechanisme dat consonantsuffixen een tijdje ‘in petto’ houdt, in elk geval tot aan CONSONANTSUFFIGERING. Van dit gezichtspunt zou geprofiteerd kunnen worden door toe te staan dat in idiosyncratische gevallen woorden als uitzonderingen op het filter kunnen worden gemarkeerd. Dit zou kunnen gelden voor de rechterleden van paren zoals ga-gaat, sta-staan, etc. Enige onafhankelijke evidentie voor de nu ontwikkelde procedure komt uit het proces van spellings-VERSCHERPING, dat geïllustreerd kan worden aan de hand van de paren in (50).
De observatie is al veel eerder gemaakt dat de Modern Nederlandse spelling een verschil maakt tussen de fricatieven v en z die wél stemloos worden weergegeven op woordeinde, en de fricatief g en de plosieven b en d die blijven wat ze zijn, zie (51).
Vanuit het gezichtspunt van AS is deze discrepantie niet onverwacht, en de relevante regel kan worden geformuleerd als in (52). (52) VERSCHERPING
De linkerleden van elk paar in (50) laten zien dat een klinkersuffix de medeklinker ervoor beschermt tegen VERSCHERPING. De paren in (53) laten zien dat, totaal onafhankelijk van de uitspraak, een consonantsuffix dat niet doet.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De selectie van d voor het verledentijdssuffix laat zien dat de onderliggende spellingsvorm van deze woorden een stemhebbende fricatief moet hebben, via VT-ASSIMILATIE in (19). De verdere procedure is automatisch als we aannemen dat VERSCHERPING ingeklemd zit tussen vocaal- en consonantsuffigering, net als VOCAALVERDUBBELING. Dat wij zeggen, VERSCHERPING produceert stemloze fricatieven op woordeinde, waarna pas in tweede instantie de consonantsuffixen worden toegevoegd. Wat deze analyse tenslotte gratis meekrijgt is een elegante beschrijving van die gevallen waarin het superlatief suffix -ste wordt toegevoegd aan een zelf op een -z eindigende stam, zoals in de rechterleden van de volgende paren.
(54) vieze - vieste boze - booste
Deze worden beschreven als gevallen van VERSCHERPING en DEGEMINATIE op de volgende manier:
Het nu gemotiveerde fragment van een Nederlandse spellingscomponent ziet er dan als volgt uit:
In dit schema staat DEGEMINATIE wat op zichzelf, en het is als slotobservatie waarschijnlijk nuttig de positie van deze regel ná consonantsuffigering te ondersteunen door het motiveren van een tweede regel met dezelfde eigenschap. De regel volgt uit de paren van identieke stellende en overtreffende trappen op -st in (57).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gegeven dat de meest redelijke onderliggende spellingsvormen vast-st etc. zijn, en rekening houdend met het gebrek aan deletie in de paren van (58):
kan DEGEMINATIE gevoed worden door de volgende regel van T-DELETIE.
(59) T-DELETIE t → Ø / s _____ s t
Hoewel de formulering met een variant van Ci_____CiC er op wijst dat dit proces ‘ingebouwd’ zou kunnen worden in DEGEMINATIE, laten de vormen in de meest rechtse rij van (57) zien dat deze suggestie niet doorgezet kan worden. Hier wordt T-DELETIE geblokkeerd in de tweede DEGEMINATIE-omgeving, Ci_____CiS̸. Naast DEGEMINATIE bestaat er dus een tweede regel die volgt op consonantsuffigering, de regel van T-DELETIE in (59). De verwachting is dat verder onderzoek de eigenschappen van het model in (56) plus de zojuist gegeven uitbreiding zal kunnen verduidelijken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Mogelijke moralenOp een half-anecdotisch nivo is het duidelijk dat de Nederlandse spelling eigen regels heeft die weinig of niets met de ‘uitspraak’ van de betrokken woorden van doen hebben. Zo lijkt in de beneden gegeven voorbeelden tegen het (b)-voorbeeld steeds te kunnen worden ingebracht dat het spellingsgewijs onacceptabel is.
AS veronderstelt dat de onafhankelijkheid van het spellingssysteem veel verder gaat dan deze tamelijk oppervlakkige voorbeelden, en dat een spellingssysteem zoals dat van het Nederlands redelijk diep onderzocht kan worden zonder op elk moment rekening te houden met de uitspraak van de betrokken woorden in het ABN. Zoals gezegd, de terminologie ‘autonoom’ is hierbij licht provocerend, maar wel suggestief: naarmate de diepte van het onderzoek groter wordt, is de spelling ‘autonomer’. In feite lijkt het in de inleiding van dit stuk geschetste standpunt dat spelling een grotendeels onafhankelijk generatief systeem is (d.w.z. een set onderling geordende expliciete hypotheses) uiteindelijk tot de conclusie te leiden dat in zeker opzicht de spelling van het Nederlands een dialect van het Nederlands is, vergelijkbaar in status met ‘het Rotterdams’, ‘het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amsterdams’, ‘het Limburgs’ vis-à-vis het gesproken ABN. Dit verklaart de gedeeltelijke en niet te ontkennen formele overeenkomst tussen sommige van de bovengenoemde regels en enkele ‘fonologische’ regels van het Modern Nederlands (zie Trommelen en Zonneveld 1979), en incorporeert tegelijkertijd de verzameling traditionele ‘principes’, zoals het Principe van de Beschaafde Uitspraak (de Nederlandse spelling is een dialect sterk verwant aan het ABN), en de Principes van de Gelijkvormigheid en de Analogie (deze zitten opgesloten in het regelsysteem zelf). Hiermee is ook de vraag, uitvoerig geciteerd in de inleiding, welk nivo van fonologische abstractie de Nederlandse spelling representeert qua interessantheid gereduceerd tot vrijwel nul, en gezien de matige resultaten op dit terrein lijkt me dat zeker geen nadeel van de hier voorgesteld benadering. Dialectologen stellen zich gewoonlijk niet de vraag met welk nivo van abstractie van het ‘standaard Nederlands’ het dialect onder observatie correspondeert (zie bv. Taeldeman 1977), en het is het standpunt van AS dat deze vraagstelling voor ‘spellingologen’ van hetzelfde nagenoeg vacueuze gehalte is. Voor zover het te overzien is stelt AS vanwege zijn in principe formele karakter de spellingsonderzoeker ook in staat formele definities van tot nu toe vage noties op te stellen. Zo kan binnen het geschetste kader een ‘fonetische spelling’ gedefinieerd worden als een spellingscomponent die geheel of vrijwel geheel een copie bevat van de fonologische component van een transformationeel-generatieve grammatica van de taal in kwestie. Een ‘fonologische spelling’ daarentegen bevat uitsluitend of vrijwel uitsluitend een copie van de set ‘fonologische redundantieregels’ van die fonologische component. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of dit inderdaad überhaupt reële noties zijn. Een notie die zeker een formele definitie eist, en binnen het huidige kader ook kan krijgen, is de notie ‘spellingsvereenvoudiging’. Boven zijn in de analyse van het fragment van een autonome spelling van het Nederlands af en toe tamelijk intuïtieve criteria van formele eenvoud gehanteerd, die nader uitgewerkt zouden moeten worden. Het lijkt op grond van het bovenstaande niet onredelijk om te veronderstellen dat er een verband is tussen de interne eenvoud van het generatieve spellings-systeem en de ‘leerbaarheid’ ervan, en het zou aanbeveling verdienen Kiparsky's (1971) tamelijk algemeen geaccepteerde notie van de ‘opacity’ van een generatief systeem op de gepresenteerde analyse los te laten. Uit het bovenstaande volgt dat, als de spelling van een taal grotendeels een systematisch georganiseerd dialect van die taal is, het aanleren van spelling ook het aanleren van dat dialect is. Dit leidt tot de relevantie van ideeën over ‘tweede dialect’-verwerving, of, beter waarschijnlijk, ‘derde dialect’-verwerving, omdat spellinglerende kinderen niet simpelweg de spelling van het ABN ter lering krijgen aangeboden, maar naast het thuis-dialect en het ABN nog een derde generatief systeem. Het lijkt me dat deze gevolgen van het innemen van het standpunt van autonome spelling de moeite van het onderzoeken waard zijn, en als dit stuk enigszins tot het besef daarvan heeft bijgedragen, heeft het zijn doel bereikt.
Instituut De Vooys voor Nederlandse Taal- en Letterkunde RU Utrecht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|