woord anekdote niet. Dat vermoedde ik al voordat ik haar de enquête-zinnen voorlegde. Daarom legde ik haar eerst uit wat een anekdote is, maar gebruikte daarbij uiteraard niet de diminutief. Zij koos, geconfronteerd met de drie zinnen, zonder aarzeling die met anekdotetje als tweede mogelijkheid (kleine anekdote was dus - zie boven - de eerste), en schrapte die met anekdootje resoluut door, - dit heel kennelijk o.g.v. haar ‘geïnternaliseerde grammatica’, i.c. de on- of halfbewuste, in elk geval pre-theoretische kennis van een woordvormingsregel in het (Noord-)Nederlands, die zelfs op een haar tot dan toe onbekend woord toepasbaar bleek.
Brachin besluit zijn tweede bijdrage over diminutiva (Ntg. 73 (1980), blz. 293) met op het vreemde verschijnsel te wijzen, dat - volgens het ‘groene boekje’, Van Dale en Koenen - naast machinetje machientje voorkomt, maar dat van aspirine enkel de diminutief aspirientje bestaat, en vraagt: ‘Wat nu?’ Zonder daar nu een antwoord op te willen en kunnen geven, vermeld ik - opnieuw vooral terwille van de methode - even de uitkomsten van een tweede ‘mini-enquête’, want mijn ‘introspectie’ zet bij machinetje toch een vraagteken.
Naast machine staat cabine als in veel opzichten vergelijkbare vorm. En nu blijkt, hoe ingewikkeld deze kwestie is. Ik legde opnieuw aan een paar proefpersonen uit mijn omgeving de zinnen voor: (a) Hij schreef de brief op zijn reis-schrijfmachinetje, (b) [...] op zijn kleine reisschrijfmachine, (c) op zijn reis-schrijfmachientje, en vervolgens: (a') De piloot klom uit het cabínetje van het sportvliegtuigje, (b') [...] uit de kleine cabine van het sportvliegtuigje, (c') [...] uit het cabientje van het sportvliegtuigje. Hiervan werd (a) soms als derde keus aangemerkt (na resp. (b) en (c)), in één geval zelfs geheel afgewezen. Maar het formeel corresponderende cabínetje van (a') was voor allen (ook voor mijzelf) de enig aanvaardbare diminutief, - d.w.z. het met machientje van (c) corresponderende cabientje van (c') bleek onaanvaardbaar!
Dit laatste is misschien des te opmerkelijker, daar als diminutiva van voornamen als Caroline, Jacobine (ook, indien gesproken met [-ə]) alleen die met -tje: Carolientje, niet die met -etje: Carolínetje, mogelijk lijken. Nu vertonen voornamen bij verkleining een heel eigen gedrag m.b.t. de oorspronkelijke slotvocaal (zo hebben Elze en Els beide Elsje, niet Elzetje), maar de overeenkomst met machientje is toch onmiskenbaar.
Na een wat andersoortige empirie zeg ik op dit punt mèt Brachin dus ook: ‘Wat nu?’ Laten de verklein-morfologen spreken!
frank c. maatje
3583 JK Utrecht
Stadhouderslaan 46